blijft het dan. Nog even wordt de naam Archimedes genoemd (de inspirator bij uitnemendheid van de herleving van het wetenschappelijk denken in de zestiende en zeventiende eeuw!) met de wonderlijke mededeling, dat hij een legende is geworden (terwijl wij toch vrijwel al zijn werken bezitten en nauwkeurig kennen). Onder de naam Eudoxos wordt alleen de zeevaarder vermeld, niet de grote Cnidische mathematicus, wiens ideeën in de hedendaagse wiskunde nog voortleven. Sub voce Ptolemaeus vindt men alleen koningen. De auteur acht blijkbaar vorsten die op zijn hoogst enkele decennia over Egypte hebben geheerst, historisch belangrijker dan een astronoom die het veertien eeuwen over het Europese denken heeft gedaan.
Het is, zal men zeggen, grof ondankbaar om, waar men zoveel geschonken krijgt, over omissies op speciale gebieden te gaan klagen. Als dat ongelukkige woord Inheritance maar niet met grote letters op het omslag stond! Want wat in de geschiedenis wordt overgeërfd (door wie dan ook aan wie dan ook) zijn niet in de eerste plaats politieke en militaire verworvenheden (die al lang weer te loor zijn gegaan), maar cultuurgoederen (die, zij het ook in geassimileerde vorm, blijven voortleven). Het is heus niet zo moeilijk voor een beroepshistoricus, een paar honderd bladzijden over een of ander tijdvak uit de Europese geschiedenis vol te schrijven, maar het is, blijkbaar, wel heel moeilijk, dat zo te doen, dat alle waarlijk belangrijke, voor de samenleving essentiële invloeden tot hun recht komen, althans (waar beknoptheid geboden is) vermeld worden.
Ik wil nog aan een voorbeeld uit talloze toelichten, dat dit niet steeds gebeurt. Tot de grote machten die tot het ontstaan van de tegenwoordige situatie der mensheid hebben meegewerkt, behoort de natuurwetenschap en de op haar steunende techniek en van de gedachten waardoor zij dit gedaan heeft, is er geen indrukwekkender dan de atoomtheorie. Men zou dus mogen verwachten, dat bij de behandeling van de perioden 1815-1914 en 1914-1950 van die theorie en haar scheppers althans melding zou zijn gemaakt. Men vindt echter alleen (III 260) het niet overmatig duidelijke zinnetje: the synthesis of Einstein leads us to atomic energy, maar van namen als Dalton, Lorentz, Rutherford, Bohr, Schrödinger, Heisenberg, verluidt niets, om van het ontbreken van een schets van de ontwikkeling der theorie zelf en van haar ontzaglijke invloed op de wereld nog maar te zwijgen. Er zijn tijden geweest, dat men dergelijke onderwerpen als zijnde van intern-natuurwetenschappelijke aard niet thuis achtte in een algemeen historisch werk. Maar kan men deze opvatting ook thans nog huldigen?
Verschijnselen als dit verminderen de waarde van het werk wel aanzienlijk. Een uitmuntend hoofdstuk Science and Thought in het gedeelte The early modern period in Deel II van de hand van G.N. Clark kan niet de totaalindruk wegnemen, dat de auteurs over het algemeen te weinig aandacht hebben geschonken aan de historische ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en de invloed die daarvan op de Europese geschiedenis is uitgegaan om geheel te hebben kunnen beantwoorden aan de verwachtingen die het boek door wat over zijn ontstaan gezegd wordt en wat zijn titel wil uitdrukken, wekt.
E.J.D.