De Gids. Jaargang 118(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] Jac. van Hattum Ballade van de angst Daar stond een storm uit 't Oosten; het uur was bitter koud; ik trachtte haar te troosten, die slechts van zomer houdt. Het sneed door alle kleren; te dun viel beider kleed; het had geen zin te keren, geen zin, wat voortgaan deed. Het had geen zin te speuren naar een beschermend huis, het toeslaan van de deuren in 't oor van eigen thuis. Wie alles heeft verlaten in overhaaste vlucht, vreest van gegane straten tot het veraf gerucht. De huiverende leden duldden de eendre pijn; soms kunnen zelfs gebeden, dan vloeken grover zijn. [pagina 354] [p. 354] Wij gingen zo al uren; een ijstijd sloot ons in; we gingen tussen muren, waar eind was noch begin. De uren werden eeuwen, de scheppingsdag voorbij; het om erbarming schreeuwen was niet van jou of mij. In eender schol besloten, in eender kou verstard, werden we lotgenoten van-het-bevroren-hart. Totdat we niet meer wisten van ruimte en van tijd en over ons besliste het machtswoord Eeuwigheid. We waren opgenomen vanwaar geen sterv'ling keert; de bitterste der dromen heeft mij dit eind geleerd. Vorige Volgende