De Gids. Jaargang 118(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] Evert Werkman Bevrijdingsdag 1955 Ik weet zijn naam niet meer, ik zal er niet naar vragen, Maar tien jaar na de moord herken ik zijn portret: Die smalle neus, de bril, die hij als kind moest dragen, En als een kind werd hij voor 't peloton gezet. Nog zie ik hem verschrikt het pleintje over draven: Te laat voor school, hij had zijn sommen nog niet af! Nu ligt hij naast de kerk al jarenlang begraven, Hij heeft de school verzuimd en dat betekent straf. Te dikwijls was hij ziek, nooit mocht hij mee kamperen, En elke avond werd hij vroeg naar bed gebracht, Maar toen hij groot werd moest hij in de stad studeren, Zijn vader stierf, hij had zo veel van hem verwacht. Hij zou een dominee door Gods genade worden, Een strenge predikant, zeer zuiver in de leer, Toen brak de oorlog uit en de Germaanse horden Verkondigden het woord van hun vervloekte heer, En moordden rechts en links; toen heeft hij lang gebeden, Totdat hij zeker wist, wat Christus van hem vroeg, En hij is, bevend, tot het leger toegetreden, Dat, door geloof geleid, dit onrecht niet verdroeg. [pagina 323] [p. 323] Hij was geen held, hij mocht op school niet met ons vechten, Maar drie verraders vonden door zijn hand de dood, Toen werd zijn naam genoemd en Satans ruwe knechten Vermoordden hem, zijn lichaam vond men in een sloot. Nu vlagt het dorp, straks zal de burgemeester spreken: ‘Tien jaar geleden werd de vijand hier verjaagd, Vergeven wij hem, Heer, wie wil zich nu nog wreken? De haat heeft afgedaan, de misdaad is verdaagd.’ Ze zullen op zijn graf nu wel weer kransen leggen (‘Hij stierf voor ons, God riep, hij deed zijn zware plicht’), Dan zal de dominee zijn zalvend woordje zeggen, Hij heeft er voor geleerd en spreekt van Gods gericht, En dat de Heer gebiedt een vijand te vergeven, Maar God vergeve mij: als hij te preken staat, Vraag ik mij af wie heeft hem ooit het recht gegeven Te spreken over dingen, die hij niet verstaat? Ik weet zijn naam niet meer, ik durf er niet naar vragen, Zolang de wroeging knaagt, voel ik mij niet bevrijd; Help mij, o God, die schuld, die grote schuld te dragen: Waar was ik, toen hij stierf, was ik als hij bereid Terwille van een graf naamloos een held te wezen? De kermis loopt ten eind, het feestgedruis verstomt, Straks sta ik aan uw graf om stil uw naam te lezen, En zeg: ik volg u na, wanneer de tijd weer komt. Vorige Volgende