| |
| |
| |
P.J. van Winter
De apartheids-politiek in Zuid-Afrika
De leus van ‘apartheid’ is in de Unie van Zuid-Afrika door de nationalisten (Herenigde Nasionale Party, nu: Nasionale Party) aangeheven, toen de algemene verkiezingen van 1948 in zicht kwamen. Gedurende de laatste oorlog waren nieuwe stromen naturellen (Bantoe) naar de steden gekomen om er te werken in de nijverheid. Terwille van de inspanning ten oorlog was dat aanvaard. Het gevolg was dat de steden een in meerderheid zwarte bevolking kregen (alleen Pretoria heeft nog meer blanken dan niet-blanken, maar dat is dan ook een ambtenarenstad) en dat de woningtoestanden erbarmelijk waren. Tegenover de regering-Smuts, onder wier bewind zich dat voltrokken had, hieven de nationalisten de leus van ‘apartheid’ aan, die indruk moest maken op allen, die bevreesd waren geworden voor het ‘zwarte gevaar’ en die de traditionele blanke suprematie in Zuid-Afrika bedreigd zagen.
‘Apartheid’ was een nieuw woord. Sinds 1936 sprak men van ‘segregatie’. Ook toen was er een beweging van de stamgebieden der zwarten naar de stad en ook toen was uitgezien naar middelen om die te stremmen. Het ministerie-Hertzog-Smuts had toen doorgezet dat geld beschikbaar kwam voor uitbreiding van de reservaten van de Kafferstammen. Zij beslaan nu plm. 13% van wat vroeger het beste land van de Unie was, vruchtbaar en met goede regenval. Er was toen ook verandering gebracht in de politieke rechten van de naturellen in de Kaapprovincie, die te voren - volgens Kaapse liberale traditie uit de 19de eeuw - gelijkop stemden met de blanken en de kleurlingen (over wie straks), wanneer zij aan zekere eisen van welstand en ontwikkeling voldeden. Sinds 1936 staan de kiesbevoegde naturellen in Kaapland op een afzonderlijke lijst en hebben zij recht drie blanken als hun vertegenwoordigers naar de Volksraad te zenden. De naturellen over de gehele Unie kregen recht op blanke vertegenwoordiging in de Senaat,
| |
| |
hetgeen voor de zwarten in Transvaal en Vrijstaat winst betekende, want in die provincies was men trouw gebleven aan de tradities van de oude republieken, die de niet-blanken geen politieke rechten hadden gegund. In Natal was het officieel wel al mogelijk dat een Kaffer stemrecht kreeg, maar het was bijna niet voorgekomen. Het is nog hoge uitzondering.
Bij 1936 wilden de nationalisten aanknopen. Zij wilden blank en niet-blank zoveel mogelijk scheiden en de niet-blanken terugwijzen naar een eigen wereld in de reservaten. Zij wilden hun medezeggenschap in de wereld der blanken (2½ millioen) ook beperken.
Het is nodig erop te wijzen dat er niet-blanken in soorten zijn in Zuid-Afrika. Behalve de Bantoestammen (die geenszins een eenheid vormen en ook vele talen spreken, waarboven geen lingua-franca bestaat: het bemoeilijkt de omgang van de blanken met de zwarten), behalve de Bantoe-stammen (8½ millioen zielen), zijn er ongeveer een millioen kleurlingen, van gemengde oorsprong (Hottentotten, slaven uit de Compagniestijd, blanken en Bantoe), die vooral in de Kaapprovincie voorkomen (het oude Compagniesgebied uit de Hollandse tijd) en die daar oorspronkelijk ook politiek gelijkgerechtigd waren met de blanken. Sinds de laatsten algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht hebben, staan de kleurlingen achter, want hun vrouwen hebben geen kiesrecht gekregen en de mannen geen algemeen kiesrecht. Als derde groep zijn er de Indiërs (goed 350.000), vooral in Natal, waar zij in de jaren 1860 e.v. als werkkrachten voor de suikerplantages zijn ingevoerd; verder veel in Transvaal, maar niet in de Vrijstaat. De ethnoloog zal hen tot de blanken rekenen. In Zuid-Afrika worden zij als niet-blanken beschouwd. Men kan eruit leren dat in wezen niet raskenmerken hier de doorslag geven maar de gevolgen van volksaard en geestelijke achtergrond. De kleurlingen zijn meest dienstbaar. Er is ook een aantal intellectuelen en ondernemers onder hen. Een kleine groep belijdt de Mohammedaanse godsdienst en bestaat vooral uit kleine zelfstandigen. De Indiërs (Hindoes en Mohammedanen) zijn maatschappelijk meer geleed. Men vindt armen en zeer rijken onder hen en veel welvarende middenstand.
De kleurlingen kan men niet anders zien dan als zonen des lands. Voor hen geldt hetzelfde als voor de blanke van Hollands-Afrikaanse stam of traditie: dat zij nergens ter wereld een onderkomen hebben behalve in hun vaderland. Zij wortelen er. Hun groep is er ontstaan als gevolg van de bijzondere verhoudingen, die er zich hebben voorgedaan. Zo voelen zij het ook zelf. Zij bewaren veel oud erfgoed uit de
| |
| |
Hollandse tijd en zij achten zich ver verheven boven de naturellen.
De Indiër stamt stellig af van immigranten uit de laatste eeuw, maar vaak is hij in Zuid-Afrika geboren en getogen. Hij heeft zich bij geen enkele andere groep bemind weten te maken. Voor de blanke is hij de onberekenbare, raadselachtige Aziaat, die hem onderbiedt. De Kaffer haat hem als een uitzuiger en barst nu en dan tegen hem uit. De Indiër heeft zijn heul tegenover deze sentimenten en tegenover de maatregelen, die er uit voortvloeien, gezocht bij de regering in India en staat nu onder verdenking van te behoren tot de macht, waarmee van daaruit een pénétration pacifique wordt ondernomen langs de gehele kust van Oost-Afrika. India klaagt geregeld de Unie aan in de Vergadering der Verenigde Volken. De officiële betrekkingen tussen India en Zuid-Afrika zijn verbroken, hoewel zij beide tot de Engelse Statenbond behoren.
De Bantoe leven voor een deel nog in stamverband onder traditioneel gezag in de reservaten (ruim 3 millioen), men vindt zwarte gezinnen op de boerderijen en overigens is er de massa der Kaffers in de steden en dorpen. Daarbij valt weer te onderscheiden tussen het werkvolk bij de goudmijnen, uitsluitend mannen, geworven op contract en gehuisvest in barakken (compounds, pondokke), en de zwarte, die vroeger of later, voor korter of langer tijd van huis en stam is weggetrokken, vaak met achterlating van een gezin en ook met behoud van zijn gemeenschapsrechten, maar die geleidelijk losser is gekomen van zijn oude omgeving en een stedelijk proletariër is geworden, in het beste geval een huisbediende, veelal een ongeschoold arbeider die vaak van het ene baantje naar het andere trekt, soms in de fabriek terecht komt, soms als handlanger bij een bouwwerk, dan weer in dienst van een gemeente. Er zijn fatsoenlijke mensen onder hen met werk van een zekere verantwoordelijkheid en een ordelijk gezinsleven. Er is een intelligentsia van onderwijzers, procureurs, artsen, een kleine middenstand. De grote massa leeft ontredderd, vaak in oneerbare verhoudingen, veelal zeer behoeftig gehuisvest en aangewezen op een betrekkelijk klein loon, dat meestal nog verkeerd wordt besteed. Geestelijk houvast wordt vaak gezocht bij een van de vele wonderlijke quasi-christelijke secten, waar oud erfgoed en vage noties van christendom tot een wonderlijk brouwsel zijn verwerkt. Al deze mensen, fatsoenlijk of niet, zijn aangewezen op z.g. locaties, kafferwijken, in de grootste centra wel wat gedifferentieerd, elders bewoond door bv. de onderwijzer evengoed als de beroepsmisdadiger.
| |
| |
Voor al de niet-blanken golden van ouds zekere maatschappelijke beperkingen, waardoor zij in het bezoeken van localiteiten, het gebruik van ziekenhuizen, het reizen in treinen enz. geen volle vrijheid van handelen hadden. Hun kinderen gaan op afzonderlijke scholen en vinden in de maatschappij vele deuren gesloten, hetzij doordat de wet zulks gelast, hetzij als gevolg van een ongeschreven code. Het verst gaat dit voor de Bantoe. Er is een neiging de beperkingen voor de andere groepen uit te breiden.
In 1948 heeft de N.P. de verkiezingen gewonnen en de regering-Malan is opgetreden, die in 1953 bij nieuwe stembusstrijd versterkt bevestigd werd. De wisseling van Eerste Minister aan het eind van 1954 en de ‘herskommeling’ van het kabinet, die ermee gepaard ging, was vooral een interne partijaangelegenheid, aan de orde gekomen, toen de bejaarde Premier besloot af te treden. Het ministerie Strydom zal nauwelijks verandering van beleid brengen.
De overwinning van 1948 kwam als een verrassing. Men had wel een leus, maar geen uitgewerkt program voor het verwezenlijken daarvan. Er gebeurde vooreerst niets, behalve in het negatieve: er werden maatregelen getroffen ten nadele van de groepen, die nog het minst achteraf gezet waren: de Indiërs en de kleurlingen.
Tegen het opdringen van de Indiërs was ook de regering-Smuts al opgetreden, bv. met wetten die hun het aankopen van vaste goederen in bepaalde buurten en gebieden ontzegden. Daartegenover zouden zij een zekere afzonderlijke vertegenwoordiging krijgen in het Parlement en in de Provinciale Raad van Natal, in het laatste geval zelfs met bevoegdheid hun eigen mensen af te vaardigen. De regering-Malan trok die toezegging in. De nationalisten hebben sindsdien getoond de Indiërs voornamelijk als vreemdelingen te beschouwen over wier belangen zij zich weinig bekommeren. Zij zouden het liefst zien dat de Indiërs naar hun land van herkomst (of dat van hun voorvaderen) terugkeerden, hetgeen echter wel als een irreële illusie mag worden aangemerkt. In het volgende zal nog slechts terloops van de Indiërs worden gewaagd.
De kleurlingen zagen zich in de Kaapse voorstedelijke treinen, waarin zij nog steeds vrij konden plaatsnemen, bepaalde rijtuigen toegewezen. De maatregel was overigens reeds door de regering-Smuts voorbereid. Er werden afzonderlijke loketten aan postkantoren voor hen ingericht en zo was er meer. Alles negatieve apartheid. Het meest trok de aandacht de toeleg om de politieke rechten der kleurlingen te herzien en hun afzonderlijke vertegenwoordiging te geven zoals in 1936 voor de
| |
| |
Kaapse naturellen was ingesteld. Dat stuitte op grondwettelijke bezwaren en is nog steeds tegengehouden, zonder dat de nationalisten hun plannen hebben opgegeven. Wij zullen er in 1955 opnieuw van horen. Er zou over deze materie een afzonderlijke verhandeling te schrijven zijn. Ik laat het bij dit weinige, waaraan hier slechts behoeft te worden toegevoegd dat de nationalisten steeds zeggen dat de door hen voorgestane regeling nodig is in het belang van de kleurlingen zelf: zij worden nu - vooral door de andere partij die zij plegen te steunen - meest als stemvee gebruikt en hun groeiend aantal en de toenemende mate, waarin zij aan de lage qualificaties voor het kiesrecht voldoen, maken de blanken huiverig. Het vooruitzicht dat straks de kleurlingen de stembus zullen beheersen doet de blanken terugschrikken voor maatregelen te hunnen gunste, die van veel meer belang zijn dan een politieke vertegenwoordiging. In Rhodesië heeft men in zulk een geval de normen voor het kiesrecht wel verhoogd. Dat wil men in Zuid-Afrika niet. Daar verkiest de nationalist een andere methode.
Zuid-Afrika kent geen bevolkingsregister en toch is zulk een instrument nodig voor elk actief maatschappelijk beleid. De wet, die de instelling van iets dergelijks regelt, schrijft registratie voor en het uitreiken van persoonskaarten, waarop o.a. het ras vermeld staat, waartoe de drager behoort. In het bijzonder voor de kleurlingen kan dat pijnlijke gevolgen hebben, want door de spelingen der natuur zijn er onder hen, die bijna blank zijn en die proberen voor blank door te gaan. Wanneer straks alles wordt onderzocht, zullen zij door de mand vallen en hun kinderen, hoe blank ook, zullen steeds als kleurlingen bekend staan met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Daar er omgekeerd in ‘blanke’ gezinnen ook wel verrassingen voorkomen, heeft men straks kans op blanke, blonde kleurlingen en bepaald bijgekleurde blanken.
Ook de wet tegen gemengde huwelijken richt zich het meest tegen kleurlingen, die graag door de mazen van het maatschappelijk vooroordeel willen heenglippen. Een verbintenis van een blanke met een naturel kwam practisch al niet voor en op huwelijken tussen bv. Bantoe en kleurlingen heeft de wet geen betrekking. Voorschriften, die ook hun verhoudingen regelen, worden nog slechts heel in het algemeen overwogen.
Een volgende maatregel om de niet-blanken terug te dringen is de wet op de groepsgebieden: blanken, Bantoe, Indiërs en kleurlingen zullen elk hun eigen woonbuurten aangewezen krijgen. Aangezien dat voor de Kaffers al geldt, en de blanken de heersers zijn, betekent de maatregel
| |
| |
dat de Indiërs en de kleurlingen niet meer als te voren vrije keuze van vestiging hebben of behouden zullen. Het is een bescherming van de min-gegoede blanken, die een buurt snel zien veranderen van karakter als er zich niet-blanken vestigen, en van de belangen der huiseigenaren, wier percelen aan waarde verliezen als blanken die gaan schuwen. Hier echter moet ook een positieve verdienste van de maatregel worden genoemd: het wordt nu nodig een actief huisvestingsbeleid voor kleurlingen te gaan voeren. Tot nu toe bewoonden zij met vele gezinnen de te grote huizen, die voor de blanken geen aantrekkelijkheid meer hadden. Tegenwoordig wordt bij Kaapstad inderdaad nieuw voor kleurlingen gebouwd en daarbij kan ook rekening worden gehouden met de verschillen in welstand, die onder hen voorkomen.
Het voorafgaande was vooral gewijd aan de negatieve ‘apartheid’, die voor de Europeaan het minst aantrekkelijk is en die ook het meeste verzet heeft uitgelokt, in het buitenland en in Zuid-Afrika zelf. Wat zoëven al ter sprake kwam van de positieve maatregelen, waartoe men overgaat, dat vindt men gemeenlijk niet in de pers vermeld en toch geeft dat de machthebbers van 1948 en volgende jaren wel degelijk aanspraak op waardering. Het is echter zo dat de berichtgeving over Zuid-Afrika vooral in handen is van machten, die de nationalisten niet welgezind zijn en die er geen belang bij hebben ook iets goeds van hun bewind te zeggen.
Er is nu aan het ministerie van Binnenlandse Zaken een speciale afdeling voor kleurlingenzaken ingericht, onder leiding van dr I.D. du Plessis, die de grote kenner en de grote vriend der kleurlingen is en die tot taak heeft door sociaal werk, sport e.d. de levensgewoonten van de vaak drankzuchtige kleurlingen te verbeteren en tevens alles te doen, waardoor aan de kleurlingen meer en betere maatschappelijke posities kunnen worden geboden. Er is nu een proces gaande, niet ongelijk aan wat in het vroegere Nederlands-Indië gedaan werd, toen men allerlei betrekkingen voor de inlander openstelde, die vroeger steeds door blanken waren vervuld, met dien verstande dan dat deze posten voor kleurlingen alleen open staan, waar het geldt een publiek van hun eigen mensen, aan postkantoren en andere loketten bv., te bedienen. Dit moet de ogen niet doen sluiten voor de toeleg om aldus het scheiden der groepen aannemelijker te maken, maar is op zich zelf toch niet zonder voordeel voor de betrokkenen.
Stelt men daartegenover dat het land heus al problemen genoeg heeft en dat men beter zou doen de kleurlingen geleidelijk te assimileren door
| |
| |
alvast de ogen te sluiten voor allerlei wat een rechtgeaard Afrikaner gemoed schokt, dan vindt men daarvoor slechts bij zeer weinig Afrikaners begrip. De in hun kringen hier en daar voorzichtig uitgesproken gedachte dat men de kleurlingen, als de groepsvertegenwoordiging tot stand komt, op den duur door hun eigen mensen zou kunnen laten representeren, vindt nog weinig instemming. Het gevaar dat men de kleurlingen te hoop drijft bij de naturellen ziet men niet.
Belangrijker dan het probleem der kleurlingen is dat van de Bantoe, ressorterende onder het ministerie van Naturellenzaken, maar daarnaast toch ook vallende onder de bemoeiingen van ‘Onderwijs’ en van ‘Volkswelzijn’, ‘Landen’, ‘Financiën’ en zo meer. Er is een toeleg om alles wat de naturel betreft bij ‘Naturellenzaken’ te brengen, teneinde het van één gezichtspunt uit te kunnen overzien.
Voor het algemeen patroon, waarin men de naturel wilde inpassen, zocht men, als gezegd, aansluiting bij de gedachten, die in 1936 hadden geleid: de Bantoe had zijn ‘tuiste’ in de reservaten. Sinds het rapport van de Commissie-Fagan was men er zich van bewust dat niet elke naturel, zoals men gemakshalve placht aan te nemen, feitelijk in een reservaat thuis behoorde, daar zijn gezin had, dat van de landbouw kon bestaan, en daarop kon terugvallen. Er was, zo wist men nu, een zwart stedelijk proletariaat ontstaan. Moest men zich daarbij als bij iets onherroepelijks neerleggen? De Commissie-Fagan meende van wel, maar de nationalisten wilden er niet van horen. Zij zagen verder dan de opdracht luidde, die de commissie nog van de regering-Smuts had ontvangen, en stelden: als scheiding van wit en zwart in twee aparte werelden niet mogelijk zou zijn, dan zou dat op economische integratie uitlopen en onvermijdelijk ook politieke gelijkstelling en maatschappelijke vermenging meebrengen, m.a.w. dan kwam de blanke door zijn numerieke minderheid onder de voet en werd Zuid-Afrika een wereld van basterds, waar de ‘blanke’ beschaving had afgedaan.
Het is niet zonder meer nodig dat naturellen, die vrijer worden in hun bewegingen en meer maatschappelijke mogelijkheden krijgen, ook gesteld zullen zijn op sociaal verkeer met de blanken. Er is ook in een uit rassenoogpunt homogene wereld steeds een verscheidenheid van kringen, die elkaar alleen op zakelijk niveau, maar niet in bv. huiselijk verkeer ontmoeten. De nationalisten zien m.i. echter wèl juist als zij zeggen dat een permanente zwarte bevolkingsgroep in de steden niet tevreden zal zijn met het verrichten van in hoofdzaak ongeschoold werk. Men kan ook erkennen dat, gegeven eenmaal zulk een zwart arbeidsleger, het
| |
| |
bedrijfsleven onwillekeurig daaruit ook de besten zelf al voor beter werk wil gaan opleiden. En als er aldus een tendentie naar omhoog onder de zwarten komt, zal er ook een beweging ontstaan, sterker dan zich nu al doet gevoelen, om alle discriminatie, in het economische, maar ook in het politieke, te laten verdwijnen. Werkt men daarbij volgens de gebruikelijke maatstaven van democratie, dan wordt weldra alles beslist door de zwarte meerderheid. Voor de blanken, die in de loop der eeuwen een heersersbesef hebben ontwikkeld en die zich als minderheid steeds hebben staande gehouden in het besef dat zij een roeping hebben in het land: het brengen en hooghouden van Christendom en westerse beschaving, is dit onaanvaardbaar. Zij gruwen van de gedachte dat de Bantoe de toon zou aangeven en zij zeggen dat deze naturellen niet alleen nog niet rijp zijn voor hogere verantwoordelijkheid - hetgeen nog aan assimilatie op lange termijn zou kunnen doen denken. Zij gaan ervan uit dat de zwarte fundamenteel anders is en nooit in de wereld van de ‘witman’ zal passen. Hier spreekt dan vooroordeel, de bekende instinctieve afkeer van de blanke jegens de neger, die altijd overal gesproken heeft, en ook vrees. Maar men kan toch ook begrijpen dat er huivering wordt gevoeld voor het opnemen in de eigen wereld van een meerderheid van mensen met een geheel andere achtergrond. Ieder heeft een deel van zijn houvast in het leven in de vertrouwde leefwijze en denksfeer om zich heen. En degene, die spreken als boven werd geschetst, zijn vooral Afrikaners voor wie het Zuid-Afrika, zoals zij het kennen, het één en al is.
Er is bij de Hollands-Afrikaanse kerken een neiging het rassenverschil voor te stellen als van God gewild en van daaruit dan de noodzaak van ‘apartheid’ te bepleiten. Minder en minder ontmoet men echter de oude opvatting dat het zwarte ras van Godswege tot dienstbaarheid is gedoemd. Wel is er twijfel aan de mogelijkheden die de naturel van nature heeft - en op dit punt kan niemand iets met zekerheid zeggen, daar de Bantoe nooit de volle kans kreeg onder blanke leiding, maar ook nooit de kans nam waar hij eigen baas was. Die twijfel leidt er vooral toe dat men het tegen het ware belang van de zwarte acht hem onbeperkt bloot te stellen aan westerse invloeden. Het moet gezegd worden dat tegenover de rechtlijnige opvattingen van de 19de eeuw, die alle mensen gelijk achtte, nu overal, zeker in Afrika, de neiging bestaat de naturellen te beschermen tegen de ontbindende krachten, die hen tot adatloze paupers maken. Bij het proces van acculturalisatie, waarover zoveel te doen is, spreekt men steeds ook van de plicht het
| |
| |
eigene van de vreemde volken een kans te laten, terwille van hun geestelijk evenwicht en voor behoud van stabiliserende krachten.
Wanneer in Zuid-Afrika nu gezegd wordt dat men de Bantoe een ‘eiesoortelike ontwikkeling’ moet gunnen en hen daarbij dient te helpen, dan is men dus in harmonie met wat in geheel Afrika wel degelijk wordt beseft. Maar het is in strijd met bv. de Engelse politiek t.a.v.de Goudkust en Nigeria en het schijnt te worden weersproken door het officieel aangekondigde beleid in Rhodesië, waar ‘partnership’ wordt gepredikt. In doorsnee verschilt de geest in Rhodesië echter minder dan men denken zou van wat in Zuid-Afrika wordt voorgestaan. Men kan er bij minder vergevorderde industrialisatie en meer ruimte ook gemakkelijker met de problemen spelen dan in de Unie.
Terwijl ‘apartheid’ vooral doet denken aan het wegstoten van de naturel, roept ‘eiesoortelike ontwikkeling’ gedachten op aan constructief btleid, dat gedragen wordt door besef van verantwoordelijkheid voor zijn welzijn. ‘Christelike voogdijskap’ noemen de kerken dat en zij denken dan aan het bevorderen van de ontplooiing van de krachten van de Bantoe in een eigen homogene omgeving: de reservaten. De regering en ook het S.A. Buro vir Rasseaangeleenthede (S.A.B.R.A.) gaan daarin mee.
De reservaten, zo stellen zij allen, zijn in een treurige staat geraakt doordat de naturel een slecht landbouwer is, die ook nog vast zit in oneconomische tradities en bv. zijn trots stelt in een groot veebezit, dat hem aanzien geeft, maar zijn land te gronde richt, zonder dat hij er zelfs maar de voordelen uit krijgt van een goede voeding. Bovendien trekken de flinkste mannen uit die gebieden weg naar de stad en blijven alleen de vrouwen en kinderen en de ouden van dagen over. Het is onbegonnen werk steeds land bij te kopen, want dat wordt in korte tijd ook weer bedorven. Eerder moet men a) proberen de grond weer in goede staat te krijgen; b) betere landbouwmethodes doen ingang vinden; c) mensen met aanleg voor landbouw en veeteelt te hulp komen en d) de overigen op andere wijze een bestaan bieden. Het middel daartoe kan zijn het vestigen van nijverheid in of dicht bij de reservaten. Daar kan de zwarte dan werk vinden - hij heeft plezier in het bedienen van machines, wier rhythmisch gestamp bij zijn gevoel voor cadans aansluit en waarbij hij met eenvoudige herhaling van enkele handgrepen kan volstaan - en hij behoeft zijn gezin niet te verlaten, maar kan er 's avonds terugkeren. Als de arbeiders hun loon in het reservaat verteren, kunnen daar dorpen ontstaan met winkels, ont- | |
| |
spanningsgelegenheden, kortom het leven wordt er voller en geeft steeds meer mensen werk in een grote verscheidenheid van beroepen en het zullen de naturellen zelf zijn, die in die eigen wereld al die functies moeten gaan vervullen, tot de hoogste toe. De draagkracht van de reservaten wordt dan veel groter - men spreekt van een bevolking van 12 millioen die er zou kunnen leven, maar dat is een slag in de lucht. De commissie, die onder voorzitterschap van prof. Tomlinson van Pretoria de mogelijkheden van de reservaten moet bestuderen en een programma van ontwikkeling opstellen, is wel al gereed gekomen met haar rapport, maar het is nog niet verschenen en de gissingen van 12
millioen lopen al lang. Wel is al bekend geworden dat de commissie geheel in de aangegeven richting denkt en daar grote mogelijkheden ziet.
Om de Bantoe voor de nieuwe taken voor te bereiden beschikt men al wel over enkele instituten en andere zullen geschapen moeten worden. De landbouwvoorlichting doet haar best. Er worden cursussen gegeven om de traditionele hoofden beter op te leiden, zodat zij zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen als de reservaten zelfbestuur krijgen. De oude zelfwerkzaamheid van Bantoe-gemeenschappen bij het uitvoeren van werken van algemeen nut wordt onder deskundige leiding bevorderd en nieuw opgewekt. Het lager onderwijs brengt men onder het ministerie van Naturellenzaken en onttrekt het aan de provinciale administraties, die alle algemeen vormend onderwijs beheren, en aan het ministerie van Onderwijs, dat het technisch onderwijs bestiert. Aldus wil men de school meer richten op de behoeften van de Bantoe en minder westers-intellectueel maken - hetgeen een conflict geeft met de scholen van zending en missie, die men ook graag terzijde schuift, omdat zij meest Engels georiënteerd zijn. De Hollands-Afrikaanse kerken bedrijven hun zending juist vooral buiten de Unie. Dat is historisch wel verklaarbaar, maar betekent in elk geval dat juist zij minder vat hebben op de naturel dan verschillende Europese kerken, hetgeen de regering smart.
Er wordt wel veel geklaagd dat het nieuwe onderwijsbeleid de naturel opzettelijk van de westerse wereld wil weg houden, maar het laat zich zeker verdedigen dat de grote massa met elementair onderwijs beter gediend is en ook beter bereikt kan worden. Wat in India ‘basic education’ heet is in wezen niet anders dan het eenvoudige onderwijs, dat minister Verwoerd aan heel de Bantoe-bevolking toedenkt en waarvoor hij grote bedragen beschikbaar heeft. Bovendien bestaan er ook middel- | |
| |
bare scholen voor naturellen en een college voor hoger onderwijs en die zullen blijven bestaan. Zij zullen zelfs moeten worden uitgebreid naarmate de behoefte aan hoog gequalificeerden in de eigen Bantoewereld stijgt.
Hier komen wij bij het strijdpunt van de ‘apartheid’ in het hoger onderwijs, dat de regering-Malan aan een commissie in studie heeft gegeven. Als het zou komen tot volkomen gescheiden opleiding van studenten, dan was er op hoog niveau geen enkele mogelijkheid van aanraking tussen wit en zwart en dat zou voor de twee groepen in één land een gemis zijn. Hoe is de toestand nu? De Afrikaans sprekende universiteiten laten geen niet-blanke studenten toe. In Kaapstad en aan de Witwatersrand vindt men wel kleurlingen, Indiërs en ook naturellen aan de universiteit, maar zij hebben geen vrij sociaal verkeer met de blanken en er zijn geen docenten uit hun groepen. In Natal heeft de universiteit twee gescheiden afdelingen met dezelfde staf van (blanke) professoren en hetzelfde program. In Fort Hare, nu aangesloten bij de Rhodes University te Grahamstown, is een college voor naturellen, waar ook zoveel mogelijk naturellen als hoogleraar optreden. De regering acht dat laatste de beste regeling, omdat alleen zo de ontwikkeling langs eigen lijnen, voorzover daarvan bij het hoger onderwijs nog sprake is, gewaarborgd zal zijn en de naturellen daarbij een volwaardig studentenbestaan kunnen leiden en hun intelligentsia ook alle kansen heeft op leidende functies aan de universiteit. De vraag rijst of nieuwe universiteiten voor bv. kleurlingen in de Kaapprovincie en voor naturellen in Transvaal wel een uitrusting zullen kunnen krijgen van hetzelfde gehalte als de universiteiten der blanken. Wat dezer dagen van de bevindingen van de studiecommissie bekend is geworden, doet begrijpen dat inderdaad het kostenvraagstuk de doorvoering van wat bij vele nationalisten een dierbare gedachte is zal belemmeren.
De gedachte aan ‘eiesoortelike ontwikkeling’, waarmee de Hollands-Afrikaanse kerken volle ernst maken, zodat zij bv. ook de Bantoezendingskerken onder hun invloed daarbij zelfbestuur en ook eigen geestelijke ontwikkeling willen laten, wordt door S.A.B.R.A. volkomen gedeeld. Men denkt zich op den duur een volledig ontwikkelde Bantoestaat, die bv. federatief met Zuid-Afrika's Witmansland verbonden kan zijn. Het ideaal van deze theoretici gaat ernaar uit dat de blanke steeds meer van het gebruik van zwarte werkkracht zal afzien (groter immigratie wordt dan nodig en meer mechanisatie) en dat er geregeld naturellen uit de steden naar de reservaten zullen worden afgevoerd.
| |
| |
Er zal wel zwarte trekarbeid blijven, maar in beperkte mate, en zonder dat die werkelijk tijdelijk verblijf houdende naturellen in de wereld der blanken iets te pretenderen hebben.
Hier valt op te merken dat het terugvoeren van de verstedelijkte, d.i. ook ontstamde naturel naar de traditionele reservaten, waar bij alle vernieuwing toch een kapiteinsgezag zal worden gehandhaafd, heel moeilijk lijkt. De stedelingen zijn aan dat gezag ontgroeid en zij zijn verwend door de uiterlijke glans der steden, die ook in de straks verder ontwikkelde stamgebieden niet zal worden bereikt. Het is tegenwoordig al zo dat zulke mensen als vacantiegangers in hun oude reservaat vaak een radicaliserende invloed hebben en tot verzet aansporen. Als er onrust is in een reservaat bevindt men daarachter wel een monsterverbond van oer-conservatieve elementen, ontevreden bv. over gedwongen beperking van veestapel, en de woelige naturellen, die uit de stad overkomen.
In omgekeerde richting zullen de blanken, die leiding hebben gegeven aan de ontwikkeling van reservaten, het veld moeten ruimen en hun positie aan naturellen overdragen naarmate die beschikbaar komen. Ook hier is kans op wrijving, bv. over het tempo, waarin dat kan en moet geschieden, en gesteld al dat men de ‘zwarte’ ondernemingen laat financieren door een ontwikkelingsmaatschappij met staatsgeld dan rijzen vragen over de concurrentie, die de gevestigde industrie in blank Zuid-Afrika ervan zal ondervinden. Als het komt tot een ‘Bantoestan’ worden de problemen nog ingewikkelder, economisch en politiek, terwijl ook gevraagd mag worden welke vrijheid van beweging de burgers daarvan zullen genieten in Witmansland. Is het vooroordeel tegen een naturel in de bioscoop of het hotel dan verdwenen met het maatschappelijk gevaar dat hij oplevert? Verschillende Afrikaners menen van wel.
Belangrijker lijkt echter voorlopig de kwade kans dat het grote plan ergens in de opzet blijft steken, zodat er geen vol profijt voor de Bantoe uit wordt verkregen, hoewel deze laatste wel al bij anticipatie van allerlei in de wereld der blanken is uitgesloten. De voorstanders van ‘apartheid’ gaan niet allen zover als S.A.B.R.A. en de kerken.
Velen willen de naturellen toch eigenlijk niet missen. De regering wil niet horen van een Bantoestan en wil aan trekarbeid van naturellen en zelfs aan gevestigde zwarte arbeid in de oude steden een groter plaats laten dan de idealisten. Er zou geen vreemd kapitaal meer beschikbaar komen als zij nu reeds anders besliste en de ontginning van de natuurlijke rijkdommen zou geen voortgang kunnen hebben. Reeds nu echter stelt de
| |
| |
regering wèl voorop dat zij de naturellen buiten de reservaten als tijdelijke elementen ziet en hun dus geen uitzicht op meer rechten behoeft te geven.
Dat wordt deels ideologisch bepaald, deels door de belangen van de blanke arbeiders, wier hoge levensstandaard geen gevaar mag lopen. De regering is in grote mate afhankelijk van hun stemmen en versterkt daarom de kleurslagboom in het economische leven eer dan dat ze die wegneemt of verzwakt. Zij houdt de naturellen buiten de erkende vakverenigingen, waarmee zij samenwerkt, en voert voor arbeidsgeschillen waarbij zwarte werkkracht betrokken is een bijzonder verzoeningsapparaat in. Los van apartheidsoverwegingen kan zij daarbij wijzen op een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel en zelftucht bij de massa der naturellen, waardoor louter ‘zwarte’ vakbonden een gevaar zouden opleveren. Zij wil geen scholing van zwarte werkkracht in de hand werken en heeft allerlei indirecte middelen om te bevorderen dat een onderneming een bevredigend percentage blanken in dienst heeft.
Toch wordt er wel wat goeds voor de stedelijke naturel gedaan. Men kan zeggen: ondanks alle theorie. Het apartheidsbeleid zal vele decennia vergen en men kan intussen de toestanden in de steden niet aan hun lot overlaten. Het is bv. van belang de leeglopers, die daar vaak van buiten de Unie komen, tot werken te nopen op straffe van te worden teruggestuurd. De arbeidsbureaux, die daarbij o.a. worden ingeschakeld, doen nuttig werk voor de spreiding van de werkkrachten, niet alleen over steden en dorpen, maar ook over het platteland, waar de boeren ook al de besten zien wegtrekken en met de zwakkeren achterblijven. Als de boer de flinksten probeert vast te houden door hun wat meer scholing te geven en verantwoordelijkheid te laten dragen, dan verontrust dat echter weer, want dan wordt de naturel in Witmansland geïntegreerd zoals het heet, en dat mag niet.
In de steden nijpt het woningvraagstuk, terwijl er veel ongezonde, gevaarlijke kafferwijken zijn, soms midden tussen blanke buurten gelegen, die moeten worden gesaneerd. De regering zoekt de middelen daarvoor te verkrijgen door een heffing van ondernemers die naturellen in dienst hebben en niet zelf voor hun behuizing zorgen, zoals de mijnen doen. Er worden verder grote plannen gemaakt voor hergroepering van de verschillende naturellenwijken, liefst aan de rand van een industriegebied, en daarbij wordt het vraagstuk van de huisvesting van de zwarte arbeidersbevolking dan wel losgemaakt van gemeentelijke bemoeiingen, die bv. aan de Witwatersrand niet tot aanpak in het groot kunnen leiden.
| |
| |
Het is nodig streekplannen te maken en daarbij aaneengesloten gebieden voor naturellen te bestemmen, gebieden van voldoende omvang om goede verbindig met het werk per spoorweg mogelijk te maken. Alleen al dat transport zal een grote verbetering zijn bij de wanhopig onvoldoende busverbindingen, die het werkvolk op uren wachtens te staan komen. Het gereedmaken van nieuwe wijken met behoorlijke sanitaire gerieven is ook een grote vooruitgang op de meest primitieve oudere woonbuurten, terwijl de huizen deels worden gezet door de overheid, deels door de naturellen zelf, die met voorschot en hulp in bouwmaterialen onder toezicht zich een huis bouwen. Er is in de laatste tijd heel wat vindingrijkheid getoond in het ontwerpen van geschikte goedkope woningen. Het verdient vermelding dat vroeger huizen voor naturellen onbetaalbaar duur waren, omdat zij moesten worden gebouwd door blanken, die een hoog loon verdienden. Tegenwoordig mogen naturellen met een gedeeltelijke scholing als bouwvakarbeider de huizen voor hun rasgenoten zetten. Daartegenover is het aan blanken officieel verboden allerlei soms vrij omvangrijke karweien door een naturel te laten doen, zoals regel was - en nog veel gebeurt, ondanks het verbod.
Hier blijkt dat bv. de particulier de naturel niet missen wil en het streven naar ‘apartheid’ slechts aanvaardt voorzover hij er geen ongerief van ondervindt. De ondernemer, die vóór alles arbeiders nodig heeft en die een tekort aan geschoolde blanken ontmoet - een probleem op zich zelf dat samenhangt met onvoldoende scholing buiten de centra en met geringe immigratie ter wille van werkgelegenheid voor de zonen des lands - die ondernemer komt ertoe aan naturellen allerlei werk toe te vertrouwen dat zij eigenlijk niet mogen doen. Zelfs de overheid neemt zwarten in dienst op posten, die officieel voor blanken zijn gereserveerd volgens het z.g. beschaafde-arbeid-principe van 1924, waarmee men toen de afgezakte arme blanken overeind heeft gehouden. De kinderen van die generatie hebben nu betere scholen bezocht en mikken hoger en zo is er geen belangstelling meer voor die lagere ‘blanke’ betrekkingen.
Zo ziet men de naturel eer veldwinnen dan verdwijnen uit de stad en de idealisten wijzen erop dat reeds het inrichten van goede woonbuurten voor naturellen a.h.w. een vrijbrief geeft aan de ondernemers om zwarte arbeid aan te trekken. Bij deze tendentie is het begrijpelijk dat de drang naar betere mogelijkheden van scholing en naar meer vrijheid en meer rechten onder de stedelijke naturellen toeneemt. De
| |
| |
zwarte intelligentsia geeft daarbij leiding en ziet wel over het hoofd dat ze met haar eisen het peil van de massa ver overschat. Om aanhang te houden moet ze wel overvragen. Het gevaar voor extremisme is daarbij niet denkbeeldig. Het is uit bezorgdheid daarvoor dat het Westen steeds een beroep doet op Zuid-Afrika om zijn angst voor de zwarte meerderheid terzijde te stellen en aldus het communisme de wind uit de zeilen te nemen. Het is de gedachtengang van mensen, die bij alle logica toch verzuimen te bedenken dat hun gemakkelijke redenering evenzeer door vrees wordt ingegeven.
De tegenstanders van de regering geloven niet in ‘apartheid’ met hoog ontwikkelde reservaten en wijzen erop dat de afhankelijkheid van het bedrijfsleven van zwarte arbeid steeds groter wordt. Naast de mijnbouw is een grote industrie opgekomen, die veel naturellen vraagt. Er is haast geen aanbod genoeg en dus moet men zuinig zijn met wat men krijgen kan. Daarom is scholing van naturellen nodig - waarbij misschien de hoop voorzit aldus goedkope arbeidskrachten te krijgen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling van de blanke arbeiders, die, voorzover zij niet vasthouden aan de kleurslagboom, de leus stellen van gelijk loon voor gelijk werk, wel mede in de verwachting dat dan toch de blanke de voorkeur zal genieten.
Als de naturel geschoold is en een beter loon kan verdienen, zo wordt verder betoogd, en als hij met zijn gezin zich komt vestigen, dan zal hij een grote koper zijn en de nijverheid zal het voordeel ervan hebben. Zij werkt goedkoper in massaproductie. Haar exportmogelijkheden worden dan groter en heel het land zal er wel bij varen, want als er meer kapitaal wordt gevormd, zal men ook verder op eigen kracht 's lands hulpbronnen kunnen ontsluiten en zo tot in lengte van dagen een bevolkingsaanwas opvangen. Ook als de goudmijnen uitgeput mochten raken. Voorlopig echter is de productiviteit van de naturel in Zuid-Afrika lager dan bv. van de Japanner, maar zijn loon is reeds hoger.
Tegenover ‘apartheid’ wordt ook gewezen op het gevaar van extremisme onder de naturellen en er wordt tegenover gesteld dat het goed beleid zou zijn de zwarten tot enige meerdere welstand te laten komen om hen daardoor minder vatbaar te maken voor woelige theorieën. De regering voelt daar ook wel voor en bevordert het ook door bv. Indiërs te bannen uit naturellenwijken en daarmee een zwarte middenstand een kans te geven. Dat betreft nog maar weinigen. De massa der arbeiders ondervindt vooral de belemmering van de geldende bepalingen.
Dat de ongeschoolde naturel, tewerkgesteld zonder dat rekening
| |
| |
wordt gehouden met zijn aard en aanleg, een weinig productieve kracht is en misschien eerder duur naar wat hij presteert dan goedkoop wegens het loon dat hij ontvangt, dat wordt door velen beaamd, maar terwijl de ondernemers eruit afleiden dat de Kaffer dus geschoold moet worden, wijzen de voorstanders van ‘apartheid’ er op dat men dus beter geen zwarten kan aannemen. Rationalisering en mechanisering, zo menen zij zou veel werkvolk overbodig maken. Maar daarvoor zijn eerst weer krachten nodig die er niet zijn. En zo tobt men voort en krijgen natuurlijke tendenties hun kans om zich door te zetten, tot verdriet van degenen, die met smart Zuid-Afrika als land van blanken in gevaar zien komen.
Het is begrijpelijk dat men onder hen in de eerste plaats de Afrikaners vindt, die geen ander vaderland hebben. De Engelsman heeft altijd nog het gevoel dat de hele wereld voor hem openstaat - en hij vooral is de ondernemer, die het lichtst zuiver economisch kan denken, zonder hartzeer over de maatschappelijke gevolgen. Daar de Engelsman ook graag als beschermer van de gekleurden poseert en daar het Britse rijk nu eenmaal vooral met de zwarten moet rekening houden, heeft men aan die kant weinig gevoel voor de zielsnood van de Afrikaner. De traditionele tegenstelling tussen Boer en Brit komt er ook nog bij, zodat ook heel wat Engelsen weinig neiging hebben een regering te steunen, die geheel uit Afrikaners bestaat en die zelfs van Afrikaner onverdraagzaamheid wordt verdacht, ook al zullen zulke Engelsen misschien het opdringen van de naturellen evenzeer betreuren.
Tegenover de verdeelde blanken staan de Bantoe, nog maar weinig georganiseerd, nog gescheiden van de kleurlingen en met de Indiërs slechts samenwerkend aan de top. Wat niet is kan worden. Heeft het beleid der regering de uitwerking dat de gescheiden groepen elkaar vinden? Groeit er een grote organisatie van niet-blanken onder buitenlandse invloed? Welke krachten zijn het die een beweging van lijdelijk verzet tegen de discriminerende wetten leidden en deze willen doen herhalen? In hoeverre zal de massa zich laten beïnvloeden door de intelligentsia? Wat is de les die getrokken moet worden uit de nu en dan verspreid voorkomende uitbarstingen? Niemand die het weet. De regering verlaat zich op de politie, die een veel groter rol speelt dan in een homogeen land en die naar onze smaak wel eens haar bevoegdheden overschrijdt, al houdt men toch wel vast aan de spelregels der democratie - speciaal onder blanken.
Er is in het voorafgaande meer dan eens gewezen op de tendentie alle
| |
| |
contact tussen de blanken en de gekleurden af te snijden. Men merkt het ook als de regering maatregelen beraamt zonder overleg met de betrokkenen. Dat wekt wrevel - maar aan de andere kant: de extreme eisen van de tegenspelers maken overleg toch vruchteloos en men kan de intellectuele woordvoerders uit de kringen der naturellen, die zich zelf als zodanig hebben opgeworpen, niet zonder meer als de goede raadslieden aanvaarden, waar de belangen van de veelzins primitieve massa aan de orde zijn. Een orgaan als de Vertegenwoordigende Naturellenraad bleek in de practijk al onder de regering-Smuts onhandelbaar en werd kort daarop maar opgeheven. De nieuwe Bantoe-overheden vindt men vooral in de reservaten, dus de conservatievere delen. De Bunga, het vertegenwoordigend lichaam in Transkei (O. Kaapprovincie), is al niet erg meegaand en uit zich argwanend. In de steden zijn de locatieraden nog niet naar de smaak der regering ingericht: zij wil ze meer splitsen naar oorspronkelijk stamverband o.a. terwille van het onderwijs, terwijl de stad juist nivellerend werkt, al blijven botsingen tussen leden van verschillende stammen er niet uit. De Hollands-Afrikaanse kerken intussen proberen wel degelijk door overleg iets te bereiken en de minister van Naturellenzaken zoekt duidelijk en reeds met enig succes naar nieuwe vormen. Hij heeft verantwoordelijke naturellen uit stad en land van Transvaal voor besprekingen met hemzelf en zijn hoofdambtenaren bijeengebracht en ook het leerplan voor het nieuw beraamde onderwijs voor de Bantoe aan de betrokkenen uit hun eigen wereld ter beoordeling gegeven.
Nochtans is Zuid-Afrika voorlopig een land verdeeld tegen zich zelf en het is voor een goed deel onvermijdelijk. Door de veelrassigheid der bevolking staat het voor vele problemen, die men ook in koloniale gebieden heeft, en hier zo goed als daar vindt men onder de blanken steeds meer ethisch en meer realistisch ingestelde mensen tegenover elkaar. In Zuid-Afrika wordt deze tegenstelling nog verbonden met die tussen Boer en Brit en de vraagstukken snijden er dieper doordat de blanke bevolking er voor een goed deel niet meer als vooruitgeschoven kolonisten vertoeft, maar er wortelt. Onder de Engelsen zijn de ethisch-humanitair gerichte groepen en de realistische ondernemer het wel met elkaar eens dat de naturel in de westerse sfeer moet worden binnengeleid en opgenomen. Bij de Afrikaners vindt men de realisten, die de Kaffer ‘op sy plek’ willen houden, en de idealisten, die hem naar zijn volle menselijke bestemming willen voeren in een eigen wereld. Ook zij gaan voorlopig hand aan hand.
| |
| |
Twee maal dus een tegenstelling als overal voorkomt en twee maal voor het oog opgeheven, met dien verstande dat aan de buitenwereld bij de Engelsen vooral de ethische en bij de Afrikaners de realistische kijk opvalt. Het is gezichtsbedrog, en dat wordt in de hand gewerkt door het feit dat de wereldopinie tegenwoordig geneigd is de gekleurde volken in alles ruim baan te geven en daarin, wat Zuid-Afrika betreft, door een pers onder Engelse invloed wordt gesterkt. Men kan even goed zeggen dat de Afrikaners het welzijn van de naturellen beogen en de anderen erop uit zijn van hen te profiteren. Die voorstelling is dan ook eenzijdig.
Het gezichtsbedrog, waarvan boven sprake was, wordt ook nog bevorderd doordat Zuid-Afrika geen kolonie meer is. In koloniale verhoudingen beslist de regering van het moederland, die meer afstand kan nemen van de tegenstellingen. In Zuid-Afrika is de regering zelve partij. |
|