Anton van Duinkerken
Wachten op Godot
Bij het ouder worden voelen wij de jaren sneller heengaan, doch voor ieder kunnen minuten lang duren. Binnengelaten in een kamer met het bericht, dat mevrouw of mijnheer zo dadelijk zal komen, heeft ieder van ons zich wel eens overgeleverd gevoeld aan een moeilijk verdrijfbaar besef van tijdsleegte. Hij betrapte zich dan misschien op kleine handelingen zonder doel: het trekken aan een rafel van het tafelkleed, het krabben aan een oneffenheid op de armleuning van de stoel, het tillen en wegen van een voorwerp, dat hem niet aanging, het in- en uitvouwen van een toevallig bewaard tramkaartje. Dit zijn geen eigenlijke bezigheden, ook geen werkelijk tijdverdrijf, maar het zijn nauwelijks bewuste worstelingen tegen onze aangeboren angst voor de leegte.
Tijdens zulk kortstondig en zinloos verweer tegen het niets kan een wijsgerig aangelegde geest plotseling bij het betrappen van zichzelf op handelingen, die geen zin hebben en hierdoor iemand belachelijk zouden maken, indien hij door derden bespied werd, zich de pijnlijke vraag stellen, hoe groot het gedeelte van ons bestaan is, dat wij opvullen met zulke schijnbezigheden.
Tot hoeveel van de daden, die wij stellen, beweegt ons een vaste gerichtheid op het doel van ons leven? Hoeveel van die daden worden veroorzaakt door een min of meer ontveinsd verzet tegen de leegte van ons eigen leven?
Wie hierop gaat doordenken, zal gemakkelijk tot de beschamende gevolgtrekking komen, dat hij zich ook in zijn ernstige uren herhaaldelijk gedraagt als iemand, die onbetrapt in een wachtkamer de tijd zogenaamd zoekt te doden, omdat hij de tijd als een dreigend levend wezen beschouwt, gereed om hem te verslinden. Wij willen ons tegen dit levende wezen handhaven. Waarom? Waartoe? Wij trachten de vraatzucht van de tijd te bevredigen door hem te voeden met onze uren, alsof wij daar buiten iets voor ons zelf konden bewaren, dat binnen menselijke ver-