Nieuwe boeken
H.W. Meihuizen, Galenus Abrahamsz 1622-1706. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V., 1954.
Een der belangrijke figuren, niet alleen in de doopsgezinde wereld der 17de eeuw waar hij een grote rol speelde, maar ook in het algemene geestelijke leven van die tijd, is Galenus Abrahamsz geweest, geboren in Zierikzee en overleden in Amsterdam waar hij het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht. Merkwaardig genoeg is er nooit een monografie over hem verschenen, al zijn er wel pogingen toe gedaan. Wat niet zo verwonderlijk is: een goede levensbeschrijving van deze man vraagt veel studie van zijn persoon, werk en omgeving, en van de veelvuldige verwikkelingen in zijn doopsgezind milieu. Het is verheugend, dat de Haagse doopsgezinde predikant Meihuizen met wetenschappelijke nauwkeurigheid en juist inzicht het boek geschreven heeft, dat aan een figuur als Galenus toekomt.
In 1648 had Galenus (de naam De Haan, waaronder hij veelvuldig voorkomt heeft hij al spoedig laten vallen) zich als geneesheer in Amsterdam gevestigd. In de kring zijner doopsgezinde gemeente ‘bij 't Lam’ - een der vele toenmalige in de hoofdstad - nam hij spoedig een vooraanstaande plaats in, en trad er naar Mennistengebruik als lekepreker op. Wij weten tegenwoordig wel dat de vaak voorkomende mening, als zouden die 17de eeuwse Mennisten ‘ondogmatisch’ zijn geweest, niet houdbaar is; er was veel krampachtig dogmatisme dat op kleine belijdenis-verschillen doodbleef en zich afsloot van de buitenwereld. Dit bleek al spoedig niets voor Galenus, van nature een ruimhartig man, die door zijn aanrakingen met de kringen der Collegianten de consequenties der verdraagzaamheid tot de zijne had gemaakt, waardoor hij echter in strijd kwam met een deel van zijn gemeenteleden. Deze twist is zeer hoog gelopen; niet onjuist typeert Meihuizen hem als de strijd tussen confessionalisme en spiritualisme, waarbij men echter goed doet te bedenken, dat spiritualisme hier meer in het bijzonder betekent de persoonlijke, directe gebondenheid van de gelovige aan Christus. Men mag zeggen dat Galenus hiermee terug greep op wat van den beginne een der drijfveren van het oude Doperdom is geweest. Daarom was ook onrechtmatig de beschuldiging van innovaties te willen invoeren, die de rechtse groep - zij eindigde met uit te treden en zich te vestigen ‘in de Zon’ - tegen hem aanvoerde. Deze strijd wordt uitvoerig beschreven; hij vormt niet het meest aantrekkelijke deel van de lectuur, maar is wel een getuigenis van de zorgvuldigheid, waarmee Dr M. zijn stof heeft bewerkt. Aantrekkelijker te lezen is wat hij schrijft over de figuur van Galenus: zijn vroomheid, zijn optreden tegen zedelijk misbruik, zijn ijveren voor meer wetenschappelijke vorming der doopsgezinde predikanten; zelf is hij leider geweest van een opleidingsinstituut,