De Gids. Jaargang 118
(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Hendrik de Vries
| |
[pagina 69]
| |
is a.h.w. een passieve creatie... De poëtische verbeelding daarentegen is actief.’ (p.114). (het betrekkelijke van dit onderscheid bespreek ik aanstonds). Hij verzet zich aldus tegen de ‘degradatie van de droom tot poëtisch passe-partout;’... ‘wat begint degeen, die in poëzie met zichzelf geconfronteerd wil worden, met een verzameling psychologische curiositeiten?’ en wijst op de noodzakelijkheid van distantiëring: de enige vraag is, ‘hoe maakt een dichter een droomervaring tot onze ervaring?’ (blz. 36). Eens dichters verdienste schuilt hierin ‘dat hij een droom, al dan niet beleefd, weet te scheppen of te herscheppen, en van literair standpunt is de authenticiteit van zijn droomgedicht volslagen onbelangrijk.’ Deze schrijver doet ook de laat-romantici volkomen recht. ‘Eerst dáár waar de romantische Droom niet meer het resultaat is van de verbeten existentiële worsteling om het behoud ener alles omvattende levensconceptie -, eerst dáár waar de Synthese geen brandende, hartstochtelijk nagestreefde doelstelling meer is, - daar eerst heeft de ergernis van de moderne mens zin, en is men gerechtigd te spreken van een ‘onzalig misverstand’ van ‘verzenfabricerende tijdgenoten.’ (blz. 71/2). Waar Visscher over de proscopie in de droom sprak, had hij ook die in de poëzie mogen vermelden. Marsman's voorspellende beschrijvingen van zijn laatste zeereis herinneren aan wat op IJsland veelvuldig voorkomt. Ook mijn poëzie bevatte soms duidelijke voorafschaduwingen van de toekomst.Ga naar eind1) Zulke ervaringen bewijzen m.i. alleen dat zowel in slaap als in verwante passieve toestanden (het innerlijk ‘luisteren’) voorgevoelens en voorweten vrijer spel hebben De (pag. 15) genoemde theorie van Dunne betreffende ‘een principieel verschil tussen waak en droom,’ zodat de waarneming van de dromer vier-dimensionaal zou zijn, schijnt mij te zeer in strijd met alle feiten om haar zonder commentaar te vermelden. Stelt men de z.g. chronologische tijd voor als door het bewustzijn gecreëerd, dan werkt dit ook in de slaap, zij het met allerlei verwarrende factoren: soms duizelingwekkende versnellingen, als uitstortingen uit een horen des overvloeds, van menigten gebeurtenissen; soms is er verschil tussen de werkelijke en de gefingeerde volgorde der droomgebeurtenissen. Doch het blijft een ‘gebeuren’ in drie dimensies, geen ‘zijn’ in vier dimensies; soms is er normaal tempo (zoals mij bleek uit het getik van een kraan, dat ik in een droom had gehouden voor weerkaatsing van eigen voetstappen). De ‘tijd’ wordt in de droom niet anders gerelativeerd dan b.v. de ‘afstand’ in de 20e eeuw. Van een ‘vierdimensionale visie’ is nooit sprake; ook niet in het gedicht ‘Tijd’ van Vasalis. De vierdimensionale tijdeloosheid zou alle ‘voor,’ ‘tijdens’ of ‘na’ uitsluiten; is dus noch vóór de geboorte, noch tijdens de slaap, noch na de dood bestaanbaar. - Wel kan een innig verband met het tijdeloze worden ervaren, zozeer dat men er zich mee identificeert; doch dit is vergeleken met werkelijke tijdeloosheid, een (zinrijke) gevoelshallucinatie. Het zwakke punt in dit boek acht ik de bespreking van het genoemde gedicht van Vasalis. Onbegrijpelijk gevolg van begrijpelijke bewondering voor deze dichteres is: dat Visscher een volkomen doorzichtige, rechtlijnige fantasie bespreekt als product van wie ‘nog nauwelijks ontwaakt’, protocol opmaakte van ‘verbijsterende droomervaringen.’ Hij schrijft dat hier ‘tussen droom en “protocol” vrijwel géén distantie lijkt te liggen,’ en het gedicht ‘op het nippertje’ tot poëzie werd. Niets moest en kon schrijver echter duidelijker zijn, dan dat zo ‘verbijsterende droomervaringen’ ook verbijsterende inconsequenties met zich mee zouden sleuren, en (hoeveel in de droom ook | |
[pagina 70]
| |
mogelijk is) nooit zó keurig een verstandelijk thema zouden uitwerken. De emotionele fantasie ‘Tijd’ stelt het abstract uitgangspunt nadrukkelijk voorop, (‘Ik droomde dat ik langzaam leefde’) en verliest het geen moment uit het oog. Het illustreert, met een consequentie waarop misschien iets valt af te dingen, doch die geenszins ‘des drooms’ is: hoe onze bevindingen konden zijn wanneer, door enorme verlaging van waarnemingstempo, een evenredige verhoging van het wereldtempo scheen te ontstaan. Dat het resultaat (met aftrek van het vrij sterke bespiegelende element) ongeveer gelijk is en blijft aan een versnelde klankfilm, dat zelfs een droom-achtige trek als ‘de tremor van de zee’ weinig anders doet dan doeltreffend het tempo accentueren, dat de zee wèl vergeleken wordt met ‘een grote keel’ maar niet bijv. verandert in een keel, die bij inworp van een machinaal insect een machine blijkt te worden, of iets dergelijks, maakt een droom-‘protocol’ meer dan onwaarschijnlijk. ‘Terwijl de jaargetijden vlogen / verkleurde als regenbogen...’ misschien bevatte de droom een ogenblik iets aldus verkleurends, dat bijv. door een onbepaalbaar dier met een helm op werd uitgelegd als ‘jaargetijden’. ‘En dag en nacht van korten duur / vlammen en dooven: flakkerend vuur’... Dit ‘vuur’ had wel in een soort kachel terecht kunnen komen, en de zwarte en witte as daaruit zou misschien weer nacht en dag willen voorstellen, etc. Dit gedicht kan droomelementen bevatten, doch dan is het een radicale transformatie, geen protocol. - Om Vasalis aan ons voor te stellen als poëtisch droomrealiste had Visscher oneindig beter de beide Phoenix-gedichten kunnen uitkiezen: het eerste als poëtisch droomprotocol, het tweede als poëtisch droom-commentaar. De polemiek waarin schrijver treedt met mij, n.a.v. mijn analyse van ‘Tijd’ in ‘Vers tegen Vers’ bewijst dat hij mijn betoog slecht heeft gelezen. Waar hij de schijn wekt, mij te citeren, citeert hij niet. Verwonderlijke uitzondering in een zo voortreffelijk geschreven en weldoordacht werk; het zou een grote vergissing zijn, de waarde naar dit ene geval te beoordelen. Mij rest nog, de hoop uit te spreken dat Dr. Visscher dit werk moge voortzetten, en bijv. zulke merkwaardige droomgedichten als ‘Nog’, van Slauerhoff en ‘Zon sta stil’ van Hermans commentariëren. Tot de pakkendse en raakste analyses behoort die van J. van Hattum's ‘Hanzestad’ - waarbij ik mij echter afvraag of met ‘de taal van het eerste land’ niet eenvoudig het Fries is bedoeld.
***
Tot zover de eigenlijke critiek. Daar het boek mij om verschillende redenen rechtstreeks aangaat, geef ik van hieraf een soort repliek, waarin ik schrijvers opmerkingen toets aan eigen ervaring. Visscher noemt mij als degene in wie de moderne ontwikkeling - geringere frequentie van het woord ‘droom,’ groter aantal droom ‘inhouden’ - zich het sterkst aftekent, sterker nog dan in de op mij volgende generatie (p. 54). Doch tevens constateert hij een zo groot geworden distantie tussen droom en droomverbeelding ‘dat de spanning tussen beide welhaast tot óverspanning leidt’, (p.120). Mijn door schrijver (p. 128) opgemerkte ‘volslagen relativering van droom en realiteit’ schijnt hiermee in tegenspraak; deze toch zou geen ‘distantie’ en ‘(over)spanning,’ tussen ‘droom’ (‘passieve creatie’) en ‘verbeelding’ (‘actieve creatie’) meebrengen, doch eveneens relativering daarvan doen verwachten. Voorzover hier een tegenspraak bestaat, ligt ze in de feiten zelve. Mijn leven bood herhaaldelijk voor- | |
[pagina 71]
| |
beelden van actieve (doorwrochte, herwrochte en nogmaals herschapen) verscreaties tijdens de slaap (al was het uitteraard bij het ontwaken zelfs moeilijk, enkele van de dooreengevlochten actie-lijnen te volgen); en omgekeerd werden in wakende toestand, in waakdroom of in momenten van ‘afwezigheid’, moeiteloos ‘passieve creaties’ ontvangen, langzaam of in een ondeelbaar moment, geheel op de wijze die normaal is voor de slaap. Dus wat het eerste betreft: ook in de slaap kan het ‘kunstwerk’ tot stand worden gebracht met ‘de medewerking van de ratio.’ Ik droomde eens langs een singel te wandelen, en dichtte onderwijl een gesprek tussen koning en hofnar, waarin de regel ‘Zo Uwe Genade mij gunst wil bewijzen.’ Ik overwoog of ‘Wanneer Uw Genade...’ niet beter zou klinken; kreeg echter het gevoel dat ‘Genade’ dan ophield een titel te zijn, en personificatie of abstractie werd van een een karaktereigenschap. Juist zo voelde ik het na het ontwaken. Toen echter hadden die overwegingen de rest van het gedicht reeds verwist, wat bij de solidere geheugenwerking van het wakende scheppen (het scheppen in wakende ‘dromerij’) niet gebeurd zou zijn.-‘Passieve creaties’ in wakende of min of meer wakende toestand, kunnen, hetzij als onmiddellijk-voltooide inval, hetzij in langzame groei, lichtelijk onder invloed van muziek ontstaan; indirect als ‘verdichting,’ van de stemming der muziek, rechtstreeks als ‘beluisterd’ uit melodie en cadans gelijk men ook uit een onbepaald gedruis allerlei woorden kan menen te verstaan. (Het verschil is: uit zulk een gedruis hoort men tamelijk onsamenhangende woorden, terwijl een inspirerende melodie, geheel onwillekeurig, tot redelijker, meer afgeronde schepping dringt.) Muziek en slaap zijn als droomverwekkende middelen verwant; Nijhoff noemt ze in één adem in de ook door Dr Visscher geciteerde regels:
O schaduwen die, 's nachts en bij muziek,
Met donkre vleugels aan mijn schouder wiegen,
Zal ooit mijn ziel uw vreemd wild rijk in vliegen
Baanbrekend naar uw mythe en uw rhythmiek?
Zo is volkomen verklaarbaar dat schrijver mijn ballade ‘Kwelling’ (feitelijk een melodramatische monoloog) citeert als ‘een der vele droomgedichten van Hendrik de Vries,’ waarbij genoemde afstand zou bestaan tussen ‘droom’ en ‘verbeelding’. Waarschijnlijk zou ik in zijn plaats evenmin vermoed hebben dat dit vers generlei herinnering aan een slaapdroom bevatte, doch louter de verwoording was van een muzikale cadans, een zangmelodie, geen andere ingevingen bevattende dan die daar uit oprezen. In vrij sterke mate dus een passieve schepping, al is Visscher elders gemaakte opmerking over het scheppingsproces, dat eigen sporen in de herinnering uitwist, hier op zijn plaats als bedenking tegen te stellige verzekeringen.Ga naar eind2) Ook wanneer een vers niet op een gegeven melodie wordt gedicht, bestaat een ‘overgave’ aan de ‘eigen wil’ van de klank. Dat geldt mede voor verzen van hoogst agressief karakter. Ook in de meest acute drift vereenzelvigt zich de scheppingswellust met een hartstochtelijk gehoorzamen aan die schijnbaar vreemde eisen. De eenheid van actieve en passieve creatie kan zijn als een verbaasd en willoos luisteren naar kreten waarvan men nauwelijks weet dat men ze zelf uitstoot. Hoe beslist, anderzijds, verbeelding en droom kunnen verschillen, zelfs in de slaap, is mij eens gebleken toen ik besefte te dromen, en de proef nam: een hand uit te steken en mij een gestalte voor te stellen die daaronder zou moeten verschijnen. Niets ver- | |
[pagina 72]
| |
scheen, hoe nauwkeurig ik mij die verschijning ook ging voorstellen; wel bleef de omgeving (straat met portiek) even duidelijk. - Daar tegenover bestaat er een synthese van ‘droom’ en ‘verbeelding’, die eenvoudig ‘droomverbeelding’ mag heten, en hoofdfactor is in de dichterlijke voortbrenging. Volkomen terecht verwerpt Dr Visscher de mening van P.A. Hekstra en A. Marja: ‘dat De Vries zijn gedichten grotendeels in de droom zou ontvangen en ze bij het ontwaken maar zou hebben op te schrijven (“met enkele kleine correcties”, voegt Marja er voorzichtigheidshalve aan toe...)’. Dit onderstreep ik nadrukkelijk, wegens de schijn van gezag die Marja ontleent aan het feit dat hij mij persoonlijk kent, en wegens het misbruik dat hij van die schijn maakt, het vermeend interessante, of ook wel het potsierlijke, verkiezend boven het werkelijke. Hier gaf Marja een simplistische verdraaiing van een uiterst verwikkelde verhouding, met velerlei aspecten.Ga naar voetnoot3) De omvang van verscheidene mijner gedichten en dichtfragmenten weerspreekt zulk een voorstelling trouwens volstrekt. |
|