De Gids. Jaargang 118
(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||
A. Kessen
| |||||||
[pagina 51]
| |||||||
in deze eeuw te betekenen heeft. Zonder direct te spreken in Sir Walther Moberly's formulering van de chaotische universiteit, mag men wel menen, dat het hier een crisis geldt. Het is niet de bedoeling om hier ook maar enigszins op de geestelijke en maatschappelijke achtergronden van deze crisis in te gaan. Voldoende zij het in dit verband vast te stellen, dat de universiteitsbibliotheek, die naar anglo-amerikaanse getuigenissen genoemd wordt ‘the heart of the university’ of ook wel ‘the brain of the academic body’Ga naar voetnoot1) en die in ieder geval naar de uitspraak van de bekende bibliothecaris Heinze ‘das dauerndste, zäheste aller Universitätsinstitute (ist und) zugleich das allseitigste’Ga naar voetnoot2), dat dus de universiteitsbibliotheek uiteraard ten volle in deze universitaire crisis deelt. Wanneer men zich nu afvraagt, wat de huidige taak der universiteitsbibliotheek is, dan zou het antwoord aldus kunnen luiden. Als het althans in zekere opzichten belangrijkste centrale orgaan der Universiteit moet de universiteitsbibliotheek met haar ap- en dependentien van instituutsbibliotheken en met de haar eigen middelen de verschillende taken der Universiteit mede helpen vervullen en ondersteunen. Deze universitaire taken kunnen als volgt kortelijk worden omschre ven: le ontwikkeling van de wetenschap; 2e voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschap; 3e voorbereiding tot het bekleden van wetenschappelijke betrekkingen; 4e geestelijke en zedelijke vorming der studenten. Het is ter vervulling van deze vierledige opdracht der Universiteit, dat de universiteitsbibliotheek de taak of functie heeft in de haar eigen organisatievorm en met de haar eigen middelen ten volle mede te werken. Daar dus haar functie ondergeschikt is aan deze algemene universitaire taak en het althans niet in de eerste plaats aan haar staat om inhoud en omvang van deze vierledige taak te bepalen, is een bespreking van de huidige taak der universiteitsbibliotheek bijna uitsluitend een bespreking van de typisch bibliothecaire middelen, die de bedoelde universitaire taak mede kunnen helpen verwezenlijken en ondersteunen. Ik beperk mij, wat betreft de bedoelde bibliothecaire middelen, tot | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
het bespreken van een drietal soort bibliotheekwerkzaamheden, die van bijzonder belang zijn voor de bibliotheken in de moderne tijd. Zij bestaan uit:
Allereerst dan de eerstgenoemde taak: het maken van selecties uit al het mogelijk nodige materiaal. Deze aangelegenheid is in de huidige tijd een van de belangrijkste taken der universiteitsbibliotheek, die des te moeilijker en veelomvattender wordt, naarmate de stroom van publicaties in de laatste decennia tot een lawine geworden is. Het is misschien nuttig om in dit verband ter illustratie enige cijfers te noemen. Voor Europa en Amerika wordt het totaal van de in 1952 verschenen boekwerken op niet minder dan 100.000 verschillende uitgaven berekend. ‘The World list of scientific periodicals’ vermeldt in haar editie van 1952 alleen reeds op het gebied der bêta-wetenschappen de titels van niet minder dan 50.000 verschillende tijdschriften, terwijl de Amerikaanse ‘Union List of Serials’ voor alle wetenschapsgebieden 120.000 titels van periodieken opgeeft. En om van bepaalde sectoren van wetenschap enkele getallen te noemen: volgens de Index Medicus is het aantal boeken, inclusief heruitgaven op medisch gebied jaarlijks 18.000 tot 20.000. Het aantal medische tijdschriften bedraagt bijna 4.500. Hiervan heeft de grootste medische bibliotheek ter wereld ‘The Armed Forces Medical Library’ te Washington ongeveer de helft, zijnde 2.200, terwijl het totale Leidse bezit aan medische tijdschriften ruim 500 abonnementen bedraagt voor 400 verschillende tijdschriften, zijnde ongeveer 1/10 van het totaal. In dit verband zij nog vermeld, dat het totale bezit aan tijdschriften te Leiden, zoals dit door de universiteitsbibliotheek wordt geadministreerd en gecatalogiseerd, niet minder dan 3.000 lopende periodieken omvat. Op het gebied der botanie verschijnen ongeveer 2.000 tijdschriften en op dat van de chemie en aanverwante vakken worden in de in 1951 verschenen Inventaris, uitgegeven vanwege de Nederlandse Chemische Vereniging ruim 4.700 periodieken opgesomd. Ook wanneer men in aanmerking neemt, dat er bij dit alles een groot aantal minder belang- | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
rijke publicaties zijn inbegrepen, blijkt de stroom van uitgaven toch nog verontrustend genoeg te zijn. Het is vrij algemeen bekend, dat velerlei middelen worden aangewend om deze stroom te dirigeren en in bepaalde beddingen te leiden. Een van deze middelen bestaat in het samenstellen van allerlei soort bibliografische hulpmiddelen en referaattijdschriften. Volgens de door de Fédération Internationale de Documentation (F.I.D.) in 1949 uitgegeven lijst bestaan er momenteel 1.000 verschillende lopende referaattijdschriften en bibliografieën. Een van de belangrijkste hulpmiddelen om te komen tot een zekere selectie van al het in het universitaire kader benodigde boeken- en tijdschriftenmateriaal bestaat in het coördineren van de aankoop en de verwerving, opdat onnodige doublures worden voorkomen en de boekenen tijdschriftenbudgetten zo efficiënt mogelijk worden besteed. Deze coordinatie van aankoop en verwerving kan op drieërlei niveau geschieden en wel:
Beperken wij ons vanwege de veelomvattendheid van deze vraagstukken tot een korte bespreking van de twee eerstgenoemde punten, allereerst de coördinatie op (intern) universitair niveau. Dit soort coördinatie is nauw verbonden met het vraagstuk van de verhouding tussen de centrale of universiteitsbibliotheek en de instituutsbibliotheken, een verhouding, waarover reeds velerlei is gezegd en geschreven en waarvoor minstens evenveel is nagelaten te doen. Op de voorgeschiedenis en het ontstaan van deze verhouding kan hier niet worden ingegaan. Vermeld zij slechts, dat het positivisme van de 19e eeuw en de daaruit voortvloeiende enorme ontwikkeling en specialisering der bêta-wetenschappen in de moderne tijd de inrichting van steeds meer laboratoria, klinieken en instituten hebben noodzakelijk gemaakt. De bouw en inrichting hiervan is in de oude, vaak dicht bebouwde universiteitssteden van Europa echter vaak zonder voldoende inpassing in een meer algemeen plan en zonder voldoende gevoel voor synthese geschiedGa naar voetnoot1). De gevolgen zijn geweest een vaak ongelimiteerde decentralisatie en dislocatie. | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
Minstens twee belangrijke redenen zijn er om aan deze vaak ongebreidelde en gedisloqueerde institutenvorming een halt toe te roepen. De eerste reden hangt samen met het steeds meer veld winnend inzicht in de nieuwe samenhangen en interdependenties van tot nu toe vaak autonoom verklaarde en onwezenlijk scherp afgebakende wetenschapsgebieden. Afgezien van dit thans verworven inzicht is er bovendien de roep om synthese en verbreding en zijn er de eisen der samenleving. Zo vraagt deze laatste - om slechts een enkel voorbeeld te noemen - van de medische wetenschappen, die tot nu toe te eenzijdig op de natuurwetenschappen waren georiënteerd, om een sociologische en psychologische onderbouw. Een tweede reden, die pleit voor een herziening van het vraagstuk der instituten, is gelegen in de noodzakelijkheid om juist vanwege de enorme toename van het aantal wetenschappelijke uitgaven naar coordinatie bij de aankoop te streven. Daartoe is o.a. nodig, dat de bouw van instituten, die wetenschapsgebieden bestrijken, welke betrekkelijk nauw met elkaar samenhangen, zoveel mogelijk op één zelfde campus wordt geprojecteerd. Op deze wijze wordt de samenwerking tussen de bij deze instituten in te richten handboekerijen aanzienlijk vergemakkelijkt. Bij de inrichting van dergelijke instituutsbibliotheken voor de bêtawetenschappen dient men zich nauwkeurig rekenschap te geven van de taak en omvang ervan. Hierbij is het noodzakelijk, dat de aanschaf beperkt wordt tot die boeken en tijdschriften, welke direct op het betreffende vak betrekking hebben en nodig zijn voor onmiddellijk practisch gebruik bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het geven van onderwijs. Niet alle literatuur over het betreffende vak kan in de instituutsbibliotheken worden verzameld, daar de universiteitsbibliotheek of de afdelingsbibliotheek, die als centrale optreedt voor een groep van vakken, ook nog een andere taak heeft naast de zuiver universitaire, nl. om als universele bibliotheek te fungeren vanwege haar algemeen wetenschappelijk en culturele taak in groter, nationaal verband. Hierop moge straks nog worden teruggekomen. Aan de Universiteitsbibliotheek of de betreffende afdelingsbibliotheek dient de aanschaf voorbehouden te blijven van die boeken en tijdschriften, welke een meer algemene of ruimere strekking hebben en grensgebieden bestrijken, die voor een groep van vakken van belang zijn. Op vele met deze en andere vormen van coördinatie samenhangende problemen kan hier niet worden ingegaan. Het zij thans voldoende erop | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
te wijzen, dat in nagenoeg alle landen bij het bibliotheekwezen de tendentie steeds sterker wordt naar eentralisatie of althans naar gecoördineerde decentralisatie. Deze tendentie is uit dwingende noodzaak geboren. De uitspraak van Bacon, dat ‘books must follow sciences and not sciences books’, moet ten volle van toepassing zijn op de huidige universiteitsbibliotheken. Daarom hebben deze laatsten zich te richten naar de nieuwe tendenties in de wetenschappen en naar de nieuwe behoeften van de maatschappij. Een van de nieuwe tendenties in de wetenschappen wijst op het bestaan van steeds grotere verbanden en interdependenties van de vroeger autonoom bedreven vakgebieden, alsmede op de behoefte aan synthesevorming. En aan dergelijke synthesen, zij het dan op ander niveau, heeft ook de moderne maatschappij een nijpend manco. Het antwoord op deze ‘uitdaging’ is van de zijde der universiteits- en instituutsbibliotheken onafwendbaar te vinden in een gecoördineerde decentralisatie. Deze impliceert onder meer het inrichten van centrale bibliotheken voor bij elkaar behorende vakgebieden, zoals b.v. van centrale medische bibliotheken ten behoeve van de medische faculteiten, alsmede - en ik keer hiermee terug tot ons uitgangspunt - een coördinatie van aankoop en verwerving tussen universiteitsbibliotheek en instituutsbibliotheken in een geest van goede samenwerking en met wederzijds begrip voor elkaars aanvullende taak en taakverdeling. Naast deze coördinatie op universitair niveau, dus binnen het kader van één Universiteit, is er die op interuniversitair, c.q. nationaal niveau. De twee belangrijkste en meest succesvolle coördinatieondernemingen van dit soort zijn wel het in 1942 voor Amerika gelanceerde ‘Farmingtonplan’ en de bijna even grootscheepse onderneming van de in 1920 in het leven geroepen ‘Notgemeinschaft der Deutschen Wissenschaft.’ Deze laatste heeft na de 2e Wereldoorlog, sedert kort onder de naam ‘Deutsche Forschungsgemeinschaft’, haar oude taak hervatGa naar voetnoot1). Beide plannen danken hun ontstaan aan de idee of urgentie om in een bepaald land de beschikking te hebben over tenminste één exemplaar van elke min of meer belangrijke wetenschappelijke publicatie en van elk wetenschappelijk tijdschrift, waar ter wereld ook verschenen, voorzover zulks althans te verwezenlijken is binnen het kader der finantiële en andere mogelijkheden van het betreffende land. | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Beide ondernemingen hebben voor dat doel het uitgestrekte terrein der wetenschappen elk op eigen wijze onderverdeeld, het Farmington-plan naar 750 onderwerpen, de Notgemeinschaft, althans in de oorspronkelijke vorm, in z.g. ‘Sondersammelgebiete.’ Deze laatste zijn niet ingedeeld naar de verschillende takken van wetenschap, doch regionaal afgestemd op z.g. ‘Kulturkreise.’ Zo viel aanvankelijk aan de Universiteitsbibliotheek te Göttingen de aanschaf voor wetenschappelijke werken uit de Anglo-Amerikaanse cultuurkring ten deel, aan Bonn voor de Romaanse, aan Breslau voor de Slavische enz. Beide plannen hebben voorts nog gemeen, dat zij aan de universiteitsbibliotheken noodzakerlijkerwijs een dubbele taak toebedelen. De eerste taak bestond daarin om als vanouds zoveel mogelijk de voor universitaire doeleinden benodigde literatuur aan te schaffen. De nieuwe, erbij gevoegde taak maakt de betreffende universiteitsbibliotheek tevens tot een ‘special library’, althans voor dat gebied of onderwerp, waarvoor zij de verplichting heeft op zich genomen om zo mogelijk alle literatuur, waar ook verschenen, aan te schaffen of te verwerven. Vastgesteld kan worden, dat in beide landen deze coördinatieplannen reeds tot vele goede resultaten hebben geleid. Met betrekking tot Nederland kan in dit verband vermeld worden, dat een kleine coördinatie-commissie, bestaande uit de bibliothecarissen van de drie Rijksuniversiteiten, van de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en de Koninklijke bibliotheek, doende is om richtlijnen in deze te vinden en coördinatie op kleine schaal te beproeven. Een welslagen op dit niveau is echter niet alleen afhankelijk van hetgeen in dit opzicht binnen het eigen universitaire kader kan worden bereikt, maar vooral ook van de bevoegdheden, waarmee men een centraal orgaan in deze bekleedt. Hetgeen tot hiertoe over coördinatie gezegd werd, hing samen met een der eerste taken van de Universiteitsbibliotheek, nl. met het maken van een keuze uit al het benodigde of nuttige boeken- en tijdschriftenmateriaal. Ik zou thans willen overgaan tot de korte vermelding van een andere groep van werkzaamheden, die samenhangen met de noodzakelijkheid om al het binnengekomen materiaal gemakkelijk toegankelijk en bekend te maken en wel door middel van verschillende soorten catalogi, bibliografische hulpmiddelen, documentatie en dergelijke. Allereerst dan iets over enkele soorten van catalogi. In de laatste twee of drie decennia heeft een bepaalde soort bijzonder ingang gevonden, | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
dat in zekere zin typerend is voor de ontwikkeling van het moderne bibliotheekwezen, ik bedoel de centrale catalogi. De centrale catalogus beoogt, hetzij in systematische, hetzij in alphabetische vorm, aan alle onderzoekers en wetenschappelijk belangstellenden het gezamenlijk bezit te ontsluiten van een bepaalde soort of groep van bibliotheken. Deze soort of groep kan van verschillende aard zijn. Zo kan de centrale catalogus het literatuurbezit toegankelijk maken van een groep bibliotheken, die een zekere organisatorische eenheid vormen, zoals de universiteitsbibliotheek met de instituutsbibliotheken. Het kan ook een groep zijn van gelijksoortige boekerijen voor een bepaald vakgebied of van een aantal bibliotheken, die regionaal of nationaal min of meer gelijkwaardig of belangrijk zijn. Als eerste voorbeeld kunnen hier genoemd worden de centrale alphabetische en systematische catalogi der Leidse Universiteitsbibliotheek, die niet alleen de titels op kaarten bevatten van het eigen bezit, inclusief van dat der instituutsbibliotheken, doch ook van nagenoeg alle semiuniversitaire en andere wetenschappelijke instellingen te Leiden gevestigd, zoals van de Rijksmusea, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, het Afrika-instituut enz. Andere voorbeelden van centrale catalogi zijn de Centrale Technische Catalogus te Delft, waarin een groot aantal bedrijfsbibliotheken zijn opgenomen, de Centrale Juridische Catalogus van de Bibliotheek van het Vredespaleis en de Centrale Catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, aan welke laatste meer dan 50 bibliotheken in ons land medewerken en waarvoor o.a. de kaarten met titels van het gezamenlijke bibliotheekbezit te Leiden worden toegezonden. Het is niet nodig om hier te wijzen op de grote voordelen, die aan een centrale catalogus verbonden zijn en waardoor o.a. het millioenenbezit aan boeken en tijdschriftjaargangen, voorzover als mogelijk is, voor iedere wetenschappelijke onderzoeker of belangstellende, toegankelijk of beschikbaar wordt gesteld. Het is alles een modern voorbeeld of nieuw aspect van bibliothecaire samenwerking in groter verband, waardoor de universiteitsbibliotheken buiten de vroegere, bijna uitsluitend locaaluniversitaire werkingssfeer zijn getreden. Het is ook een voorbeeld van samenwerking, waarvoor coördinatie noodzakelijk is en waarvan de nuttigheid onder meer duidelijk wordt gedemonstreerd door enkele cijfers, in het laatste jaarverslag der Leidse Universiteitsbibliotheek vermeld. Deze geven duidelijk een verschuiving te zien naar leners, die bui- | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
ten de locaal-universitaire sfeer staan. In de afgelopen vijf jaar steeg het aantal uitgeleende werken tot het dubbele, terwijl het aantal postpakketten verviervoudigd werd. (17.000 in 1952). Een enkel woord thans over sommige nieuwe aspecten met betrekking tot de systematische en de trefwoordencatalogus. Voor de grote wetenschappelijke en universiteitsbibliotheken levert de centrale systematische catalogus, die ook de instituutsbibliotheken omvat, reeds lange tijd velerlei grote moeilijkheden op. Deze hangen grotendeels samen met de snelle ontwikkeling van en de nieuwe tendenties in de diverse wetenschapsgebieden. De afsplitsing van bepaalde sectoren van wetenschap tot min of meer autonome vakken enerzijds en de samenvoeging van tot nu toe minder samenhangende vakken anderzijds impliceert een nieuwe systematische indeling van het gehele wetenschapsdomein. Doch deze systematiek stemt niet overeen met de indeling der wetenschappen, zoals die zijn neerslag heeft gevonden in de centrale systematische catalogus, waarvan de indeling bijna overal van verschillende decennia terug dateert. Een herindeling van deze systematische catalogus, die b.v. voor een universiteitsbibliotheek als de Leidse, met een totaal bezit van anderhalf millioen banden, enige duizenden hoofd- en onderafdelingen omvat, stuit op grote bezwaren. Een hersystematisering kan slechts bij gedeelten en zeer langzaam geschieden, daar zij veel tijd en deskundig personeel vereist. Een gedeeltelijke oplossing voor dit vraagstuk is te vinden in het herindelen of hersystematiseren van het meest recente boekenbezit in een nieuwe systematische catalogus, zoals zou kunnen geschieden voor de werken, die na 1940 zijn verschenen. Doch bij het ondernemen van een dergelijke poging dient met rekening te houden met weer een ander aspect van de huidige wetenschapsontwikkeling. Het wetenschappelijk materiaal, dat de alpha-onderzoeker wil benaderen, leent zich door het veelal ontbreken van concrete ‘herkenningstekens’ veel minder tot het onderbrengen in b.v. een trefwoordenregister dan dat der bêta-faculteiten. Om slechts een voorbeeld te noemen: een medicus, die zich snel wil oriënteren over de meest recente literatuur voor een bepaald ziektegeval, kan over het algemeen volstaan met de literatuur op dit ziektegeval na te zoeken zonder zich rekenschap te geven in welke van de vele onderafdelingen van de systematische catalogus hij de gezochte literatuur kan vinden. Om aan deze en andere behoeften voor bepaalde groepen van wetenschappelijke onderzoekers tegemoet te komen, is m.i. een zekere ge- | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
coördineerde decentralisatie van de systematische catalogus noodzakelijk. Daartoe moet, om slechts een voorbeeld te noemen, een centrale medische bibliotheek, die fungeert als afdelingsbibliotheek der universiteitsbibliotheek, de beschikking hebben over een afzonderlijke systematische catalogus voor de medische vakken en in de plaats van deze misschien nog beter over een trefwoordencatalogus, zoals ook een recent door mij ingesteld onderzoek in enkele grote buitenlandse medische bibliotheken heeft uitgewezen. Het is niet mogelijk om thans nader in te gaan op het voor bijna alle wetenschappelijke onderzoekers uitermate belangrijke vraagstuk van de trefwoordencatalogus, hetzij voor boeken, hetzij voor tijdschriftartikelen of beide tezamen. Voldoende zij het nog slechts op te merken, dat de grote wetenschappelijke bibliotheken het vraagstuk van de samenstelling, c.q. herziening en aanvulling van de trefwoordencatalogi opnieuw onder ogen moeten zien, opdat ook mede door middel van dit apparaat de velerlei gevraagde inlichtingen kunnen worden verstrekt. Hierbij zijn tevens onmisbaar de vele thans lopende bibliographieën, waaronder de nationale bibliographieën, evenals die, welke op een bepaalde groep van vakgebieden betrekking hebben, zoals de Index Medicus, The Oxford (loose leaf) Medecine enz. Als minimum-eis mag hier wel gesteld worden, dat de universiteitsbibliotheken over een afzonderlijke zaal of localiteit beschikken, waarin alle algemene en vele speciale bibliographieën voor iedere bezoeker direct toegankelijk zijn opgesteld, zoals dit het geval is in de Bibliothèque Nationale te Parijs met de ‘Salle des Bibliographies’. Een stap verder brengt ons bij de documentatie, die wel genoemd is is ‘no more than one aspect of the larger art of librarianship’Ga naar voetnoot1). Hoe actueel en belangrijk het vraagstuk der documentatie voor de grote wetenschappelijke bibliotheken ook moge zijn, voorlopig zal de oplossing ervan in de eerste plaats aan de ‘special libraries’ blijven voorbehouden. Immers de universiteitsbibliotheken zijn als universele bibliotheken mede vanwege de vrij geringe personeelsbezetting niet bij machte om met de documentatie voor alle vakken min of meer tegelijkertijd te beginnen. Gecoördineerde decentralisatie kan ook hier een zij het gedeeltelijke oplossing aan de hand doen. Ik denk aan de mogelijkheid om voor een | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
centrale medische bibliotheek de tijdschriftendocumentatie op beperkte schaal te ondernemen in samenwerking met gelijksoortige bibliotheken elders, met dien verstande, dat elk van de daartoe medewerkende medische bibliotheken een bepaald aantal medische tijdschriften voor de documentatie bewerkt en het fiche-materiaal snel wordt uitgewisseld. Zo kan voor het complexe vraagstuk der documentatie misschien nog een vrij bevredigende, zij het partiële oplossing worden gevonden en kan door gecoördineerde decentralisatie en coördinatie van werkzaamheden in groter verband aan bepaalde behoeften worden voldaan. Tot nog toe werd, zij het zeer summier gesproken vooreerst over bepaalde mogelijkheden van de coördinatie van aankoop en verwerving in verband met het overstelpend aantal verschijnende publicaties en vervolgens over een aantal hulpmiddelen, waardoor het verworven boekenen tijdschriftenmateriaal gemakkelijker toegankelijk of bekend kan worden gemaakt, zoals door centrale en andere catalogi, coördinatie bij de documentatie e.d. Thans moge nog een enkel woord gezegd worden over een ander, min of meer nieuw aspect van bepaalde bibliotheekwerkzaamheden, nl. over die welke samenhangen met het efficiënt distribueren van het materiaal over een aantal localiteiten, waarbij kortheidshalve de instituten voor de bêta-vakken buiten beschouwing blijven. Ik zou er dan in dit verband op willen wijzen, dat het noodzakelijk is, dat de universiteitsbibliotheken meer dan dit tot nu toe het geval is geweest, een grotere spreiding van boeken en tijdschriften moeten toepassen door deze over een behoorlijk groot aantal studiezalen binnen het eigen gebouw te verdelen en wel voor bepaalde, bij elkaar behorende groepen van vakken. De Leidse Universiteitsbibliotheek bevindt zich in de voor Nederland wellicht uitzonderlijke positie, dat zij in het eigen gebouwencomplex langzamerhand de beschikking heeft gekregen over niet minder dan veertien verschillende studiezalen, welke voor iedereen toegankelijk zijn. Deze verworvenheid is volkomen in overeenstemming met bepaalde ontwikkelingen in de wetenschap en met de nieuwe in Amerika gehuldigde bibliotheekpractijk, welke zozeer op doelmatigheid en service is gericht. De dispositie over een dergelijk groot aantal studiezalen is een absolute noodzakelijkheid en misschien zelfs een absoluut... minimum. De bêta-faculteiten hebben immers de beschikking over instituten en laboratoria, annex handbibliotheken. Voor de alpha-vakken dient in het algemeen de universiteitsbibliotheek als centraal laboratorium te | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
fungeren. Daartoe moeten de studiezalen tot even zovele laboratoria worden uitgebouwd, waardoor voor de verschillende groepen van bezoekers een zo intensief mogelijk gebruik van al het daar geplaatste studiemateriaal wordt gestimuleerd. De docent evenzeer als de student en de wetenschappelijke onderzoeker moeten hier kunnen worden geconfronteerd, ieder op eigen niveau en naar eigen behoeften, met uitgebreide selecties van boeken en tijdschriften en met velerlei bibliografische en andere hulpmiddelen. Tot dit doel moet, meer dan dit tot nu toe in het algemeen het geval is geweest, velerlei materiaal uit de magazijnen tot de bezoekers worden gebracht. Slechts op deze wijze kunnen de studiezalen zich ontwikkelen tot laboratoria met alle daaraan verbonden mogelijkheden en faciliteiten. De plaatsruimte om hierop thans in concreto nader in te gaan, ontbreekt. Ik mag daarom de bespreking van deze belangrijke en vrij jonge tendentie besluiten met het citeren van een uitspraak , die onlangs in een nieuw Amerikaans bibliotheektijdschrift werd gedaan: ‘The conception of the library as a laboratory presumes the concentration under good working conditions of all important kinds of instructional materials’Ga naar voetnoot1). Voor het realiseren van deze visie zullen bibliothecaris en bibliotheekkundig geschoolde specialisten nauw moeten samenwerken met alle belanghebbende docenten. Naast de verschillende taken der Universiteit, welke de universiteitsbibliotheek op de haar eigen wijze mede moet helpen vervullen, heeft zij juist als universele bibliotheek ook nog een andere belangrijke functie, die niet universitair is bepaald. Ik bedoel: de algemeen vormende, wetenschappelijke en culturele taak tegenover allerlei academici, intellectuelen en anderen buiten de eigen universitaire kring. Men kan deze taak in verband brengen met die, welke ook wel, zij het soms met veel twijfels en restricties aan de Universiteit zelf mede wordt toegewezen en welke Ortega y Casset kwalificeert als ‘transmission of culture’Ga naar voetnoot2). Om enigszins minder onvolledig te zijn dan nu reeds het geval is, zou het nodig zijn om ook op deze functie van cultuuroverdracht aan eigen en latere generaties door de universiteitsbibliotheek als universele bibliotheek in te gaan en men zou daarbij kunnen denken aan de uitspraak van Schopenhauer: ‘Bibliotheken sind das allein sichere und bleibende Gedächtnis des menschlichen Geschlechtes.’ | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Zulks zou tevens de gelegenheid bieden om te wijzen op de moeilijk heden en belangentegenstellingen, die voor de universiteitsbibliotheken gelegen zijn in het vervullen van deze functie op veelal nationaal niveau naast de taak van zuiver universitaire aard. Daarbij zou tevens met nadruk gewezen moeten worden op de noodzakelijkheid van samenwerking en coördinatie tussen de universiteitsbibliotheken en de onder deze ressorterende instituutsbibliotheken, opdat deze laatste hun eigen bezit aan boeken en tijdschriften zoveel mogelijk beschikbaar stellen voor de uitlening op interuniversitair en nationaal niveau. Zo dienen - om in dit verband slechts een enkel voorbeeld te noemen - de bibliotheken verbonden aan de psychologische, sociologische en kunsthistorische instituten van de onderscheidene universiteiten zich bewust te zijn van de verantwoordelijkheid tegenover de wetenschappelijke onderzoekers en belangstellenden buiten de eigen universitaire kring. Al moge er in dit opzicht ook van een hiërarchie van belangen sprake zijn en moeten bij het leenverkeer de onderwijs- en wetenschapsbelangen van eigen kring vooropgesteld worden, zulks mag geenszins identiek zijn met ivoren toren-politiek en autonomie. Tot een nadere bespreking van dit vraagstuk, dat mede dient beschouwd te worden in het kader van de tendenties, welke zich manifesteren in en bij het sedert de 2e wereldoorlog ingerichte ‘Studium generale’ der Nederlandse Universiteiten, laat dit bestek evenmin voldoende gelegenheid. Ik moge daarom sluiten met terug te keren tot mijn uitgangspunt. Bij het belichten van enkele aspecten van de huidige taak der universiteitsbibliotheek werd vooropgesteld, dat de geschiedenis van het Europese bibliotheekwezen een integrerend deel uitmaakt van de algemene en cultuur- en geestesgeschiedenis. Met betrekking tot het heden en de naaste toekomst impliceert zulks het integreren of blijven integreren van de taak der universiteitsbibliotheek binnen die van Universiteit èn Maatschappij; dit wil dus zeggen: het volledig openstaan voor beider noden en behoeften binnen de dynamiek, aan elk van beiden eigen. Slechts op deze wijze kan de universiteitsbibliotheek krachtens haar historische functie en roeping haar taak als vertegenwoordigster der ‘universitas scientiarum’ en als universele bibliotheek naar behoren vervullen. |
|