De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
J.H. Schouten
| |
[pagina 360]
| |
tegen de oudere, gesymboliseerd in het feit, dat Laios door zijn zoon wordt gedood. Die is hier niet aanwezig, want Franz had niet eens de kracht om te strijden, laat staan om te overwinnen. Hij had al zijn werken wel willen uitgeven onder de titel: ‘Pogingen om aan de vader te ontsnappen.’ Die zijn echter tevergeefs: hij vergelijkt zich met een worm, die, achteraan door een voet vertrapt, zich met het voorste deel losrukt en wegkruipt. Kafka beschouwt zijn leven als mens en als kunstenaar mislukt; de oorzaak is naar zijn mening zijn vader, zonder dat hij deze een morele schuld wil opleggen. Het zou een ongeoorloofde simplificatie zijn, alle problemen in Kafka's werken tot dit grondprobleem te willen herleiden, en ik ben me bewust, dat ik bij de volgende uiteenzettingen de schijn van grote eenzijdigheid op me laad. Toch wil ik me op deze plaats hiertoe beperken, met opzettelijke uitsluiting van andere factoren, die ongetwijfeld óók aanwezig zijn. Ter verdediging van deze beschouwing beroep ik me op het woord van Franz: ‘Mein Schreiben (= mijn werk als auteur) handelte von Dir, ich klagte dort ja nur, was ich an Deiner Brust nicht klagen konnte.’ Zijn vader heeft zelf de brief nooit in handen gekregen.Ga naar voetnoot1) Aan zijn vriendin Mílena schrijft hij: ‘Wenn Du einmal wissen willst, wie es früher mit mir war, schicke ich Dir von Prag den Riesenbrief, den ich vor etwa einem halben Jahr meinem Vater geschrieben, aber noch nicht gegeben habe’.Ga naar voetnoot2) En iets later: ‘Morgen schicke ich Dir den Vater-Brief in die Wohnung, heb ihn bitte gut auf, ich könnte ihn vielleicht doch einmal dem Vater geben wollen. Lass ihn womöglich niemand lesen. Und verstehe beim Lesen alle advokatorischen Kniffe, es ist ein Advokatenbrief.Ga naar voetnoot3)’
* * *
Bekijken we eerst de brief iets nader. De vader treedt ons daarin tegemoet als een energiek zakenman, die klein begonnen is, maar door zijn volharding en ijver het tot een zekere welstand heeft gebracht: iemand, die sjouwt voor zijn werk en zijn gezin. Hij is wantrouwend tegen ieder behalve tegen zijn vrouw: alle concurrenten zijn oplichters, het dienstpersoneel bestaat uitsluitend uit leeglopers, zijn familieleden zijn nietsnutten. Een ongecompliceerde natuur: hij heeft een ijzersterk lichaam, een uitmuntende eetlust, een vaste | |
[pagina 361]
| |
slaap en leeft in de onwankelbare overtuiging, dat hij zelf altijd gelijk heeft. Die overtuiging is niet het resultaat van lang weifelen en diep nadenken - neen, hij kan zonder meer alle meningen verwerpen, zodat alleen hij blijft staan, als enige autoriteit. ‘Aus deinem Lehnstuhl regiertest Du die Welt.’ Vanuit deze zelfverzekerdheid beoordeelt hij zijn kinderen. Wat hebben die het toch oneindig beter dan hij in zijn jeugd: ze hebben geen economische zorgen, dùs geen zorgen. Het zijn slappelingen, die hij alleen op een aan zijn karakter beantwoordende wijze kan behandelen, dus met kracht, lawaai en drift. En deze krachtpatser heeft nu ongelukkigerwijze een zoon, die naar eigen zeggen ook bij een andere vader waarschijnlijk een zwak, angstig, aarzelend, onrustig mens was geworden, een jongen, voor wiens overspannen ideeën hij nòch begrip nòch waardering heeft, die vlucht bij boeken en bij vrienden, die even dwaas zijn als hijzelf. ‘Wat een ondankbare lummel! Hij heeft het zo goed, mag zelfs naar gymnasium en universiteit (dan ìk in míjn jeugd!) en hij kruipt voor me weg, is vreemd, koel, heeft geen familiegevoel en geen belangstelling voor de zaak, waarvan we toch allen moeten leven. Ik wil die dwaze bedenksels bij hem uitroeien!’ De vader doet dat op zijn manier: in plaats van hem in zijn kinderlijke prestaties aan te moedigen, keurt hij alles af, meestal met ironie; over zijn vrienden scheldt hij, zonder dat hij ze kent, omdat het vrienden van Franz zijn. - ze te leren kennen, is immers overbodig. Deze botsing is voor Franz buitengewoon heftig en noodlottig, wegens zijn neiging tot absolute vaderverering. Zijn vader is voor hem de maatstaf van alle dingen; de vaderlijke imperatief krijgt voor hem absolute waarde. Maar houdt Vader zich aan de voorschriften, die hij aan zijn kinderen geeft, b.v. op 't punt van tafelmanieren? In geen enkel opzicht. Dat behoeft echter niet, daar staat hij boven. ‘Dadurch wurde die Welt für mich in drei Teile geteilt, in einen, wo ich, der Sklave, lebte, unter Gesetzen, die nur für mich erfunden waren und denen ich tberdies, ich wusste nicht warum, niemals völlig entsprechen konnte, dann in eine zweite Welt, die unendlich von meiner entfernt war, in der Du lebtest, beschäftigt mit der Regierung, mit dem Ausgeben der Befehle und mit dem Ärger wegen deren Nichtbefolgung, und schliesslich in eine dritte Welt, wo die übrigen Leute glücklich und frei von Befehlen und Gehorchen lebten. Ich war immerfort in Schande, entweder befolgte ich Deine Befehle, das war Schande, denn sie galten ja nur für mich; oder ich war trotzig, das war auch Schande, denn wie durfte ich Dir gegenüber trot- | |
[pagina 362]
| |
zig sein, oder ich konnte nicht folgen, weil ich zum Beispiel nicht Deine Kraft, nicht Deinen Appetit, nicht Deine Geschicklichkeit hatte, trotzdem Du es als etwas Selbstverständliches von mir verlangtest: das war allerdings die grösste Schande.’ Zo verliest Franz alle zelfvertrouwen. Omdat zijn vader hem dreigt met een échec, kómt dit ook, het is niet meer te keren, en in ruil daarvoor krijgt hij een grenzenloos schuldbewustzijn. Dit wordt versterkt door de vaderlijke ‘genade’. Ik werd, zegt Franz, lang niet altijd gestraft, als ik het volgens uw zeggen verdiend had; ik leidde een luxe leven, vergeleken bij uw vroegere armoede, kreeg daardoor geen economische weerbaarheid, en kon met mijn gaven (die ik immers niet had!!!) dus niet woekeren, kon die maatschappelijk onbezorgde jaren alleen in beschaming, vermoeidheid, zwakte en schuldgevoel ‘genieten’ en alleen dankbaar zijn als bedelaar, niet door de daad. Waren er dan geen mogelijkheden tot toenadering? Ja, een enkele maal. ‘Selten war das allerdings, aber es war wunderbar. Etwa wenn ich Dich früher in heissen Sommern mittags nach dem Essen im Geschäft müde ein wenig schlafen sah, den Ellbogen auf dem Pult, oder wenn Du sonntags abgehetzt zu uns in die Sommerfrische kamst; oder wenn Du bei einer schweren Krankheit der Mutter zitternd vom Weinen Dich am Bücherkasten festhieltest; oder wenn Du während meiner letzten Krankheit leise zu mir in Ottlas Zimmer (Ottla is een zuster van Franz) kamst, auf der Schwelle bliebst, nur den Hals strecktest, um mich im Bett zu sehn, und aus Rücksicht nur mit der Hand grüsstest. Zu solchen Zeiten legte man sich hin und weinte vor Glück und weint jetzt wieder, während man es schreibt.’ Maar even verder zegt hij: ‘Übrigens haben auch solche freundlichen Eindrücke auf die Dauer nichts anders erzielt, als mein Schuldbewusstsein vergrössert und die Welt mir noch unverständlicher gemacht.’ Bestond er op religieus gebied geen mogelijkheid tot geestelijk contact, dus via de Joodse geloofsovertuiging? Neen - want die had Vader niet. Het belachelijke rudiment van godsdienst, dat alleen hierin bestond, viermaal per jaar naar de synagoge te gaan, kon toch onmogelijk hogere waarde hebben en 't enige goede was, het zo snel mogelijk te verliezen. Hoe is 't mogelijk, dat vader me kon verwijten, als ik me niet inspande, een soortgelijk ‘Niets’ in stand te houden? Vaders geloof was 't geloof aan de onvoorwaardelijke juistheid van de meningen van een bepaalde Joodse maatschappelijke klasse, waartoe hijzelf behoorde, dus ten slotte | |
[pagina 363]
| |
geloof in zichzelf. Natuurlijk had vader ons geen onderwijs in de Joodse godsdienst behoeven te geven, maar hij had die voor moeten léven. Toen ik later de Joodse religie begon te bestuderen, voelde U alleen een walging bij de lectuur van Joodse geschriften. Zou vader Franz niet om zijn gave als schrijver kunnen waarderen? Franz zelf beschouwt zijn dichterschap niet als waardevol; hoogstens zou het een middel kunnen zijn, om een gunstig oordeel van zijn vader over deze - in eigen oog zo uiterst bescheiden - prestatie te horen. ‘Seitdem ich mich entschlossen habe, das Buch (n.l. Der Landarzt) meinem Vater zu widmen, liegt mir viel daran, dass es bald erscheint. Nicht als ob ich dadurch den Vater versöhnen könnte, die Wurzeln dieser Feindschaft sind hier unausreissbar,’ schrijft hij aan zijn vriend Max Brod. Toen Franz aan zijn vader het boek wilde overhandigen, kreeg hij het bevel: ‘Leg het op 't nachtkastje.’ Er was één ding, zegt Franz, waardoor ik me geestelijk vrij had kunnen maken, n.l. het huwelijk; de pogingen daartoe waren de hoopvolste reddingspogingen - des te vreselijker de mislukking. Daarin was de concentratie van alle nog aanwezige positieve krachten, maar ook die van de negatieve: zwakheid, gebrek aan zelfvertrouwen, schuldbewustzijn. Trouwen, een gezin stichten, alle kinderen, die komen, aanvaarden, in deze onveilige wereld bewaren en zelfs nog een beetje leiden, is naar mijn overtuiging het uiterste, wat een mens überhaupt kan gelukken.Ga naar voetnoot1) Zeker, er waren hindernissen, maar het leven bestaat juist in het overwinnen van deze hindernissen. Het huwelijk is de waarborg van zelfbevrijding en onafhankelijkheid, maar....Als ik trouwde, zou ik aan U gelijkwaardig zijn - en dat is onmogelijk. Ik moet dit doen - en ik kan niet. Menigmaal stel ik me de wereldkaart voor en u daar dwars over heen liggend. En het is me dan, alsof voor mijn leven alleen die streken in aanmerking komen, die gij of niet bedekt of die niet binnen uw bereik liggen. En dat zijn, naar de voorstelling, die ik van uw grootheid heb, niet vele en niet bijzonder troostrijke streken en vooral het huwelijk behoort niet daarbij. Voor een huwelijk zijn vaders eigenschappen nodig - en hoe zou ik die kunnen hebben? U hebt me altijd gezegd en bewezen, dat ik voor alle kleine dingen ongeschikt ben - natuurlijk geldt dit in veel hogere mate voor zo iets moeilijks als het huwelijk. Bovendien - ik wil schrijven. Stel je eens voor - het is slechts een kleine mogelijkheid - dat dit on- | |
[pagina 364]
| |
mogelijk werd door mijn huwelijk? Ik heb de balans opgemaakt: ich muss das Nichts wählen.
* * *
't Eerste, wat ons in deze brief opvalt, is de ambivalente verhouding tegenover de vader.Ga naar voetnoot1) Het woord ambivalentie werd het eerst (1910) door Bleuler gebruikt als uitdrukking voor een pathologisch verschijnsel bij zieken, die onverbonden liefde en haat voor dezelfde persoon koesterden, en later door Freud als ‘zeer gelukkige term’ overgenomen. Bij Franz is er eerbied, soms ook liefde, maar ook haat, (de volmaakte liefde sluit de vrees buiten). Hij voelt, vergeleken bij de vader, niets te zijn. Zijn vader heeft altijd gelijk, de zoon ongelijk, de vader is de norm voor alles, vergelijkt de vrienden van zijn zoon met ongedierte, uitsluitend omdat ze vrienden van Franz zijn.Ga naar voetnoot2) Zijn gebod is als een gebod van de hemel.Ga naar voetnoot3) Hij leeft in een wereld, oneindig ver van die van Franz verwijderd, komt, omdat de zaak hem zo opeist, slechts weinig thuis, zodat de omgang met hem niet vervlakt tot gewenning. Toch beheerst hij het gezin; alles bestaat door en terwille van hem. Hij is ongenaakbaar: hij oordeelt en veroordeelt, zonder de schuldige aan te horen.Ga naar voetnoot4) Mochten er argumenten tegen hem ingebracht worden, dan is hij daarvoor doof. Hij beweert, altijd rechter te zijn.Ga naar voetnoot5) Er is geen mogelijkheid van rustig overleg, er bestaat geen rechtstreekse weg tot hem; hoogstens via moeder is hij te benaderen, maar ook dat helpt niet, want ook zij staat in betrekking tot hem. Steeds is bij hem toorn tegen zijn kinderen aanwezig; deze latente toorn heeft slechts een geringe aanleiding nodig om los te breken, en die is steeds te vinden. Er bestaat echter geen redelijke verhouding tussen de beschimping en de straf enerzijds en het onbeduidende van de overtreding aan de andere kant. Maar nu de keerzijde. Deze vader schiet in alles te kort, wanneer men aan hem dezelfde maatstaven aanlegt, die hij zo onbekommerd hanteert. Zijn tafelmanieren (het middagmaal is de enige gelegenheid waarbij het gezin bijeen is) | |
[pagina 365]
| |
spotten met elke beschrijving.Ga naar voetnoot1) Ten opzichte van hoger staande personen is hij walgelijk serviel (heeft hij dat dan nodig? vraagt Franz). Hij heeft een grote voorliefde voor onfatsoenlijke uitdrukkingen, die met luid gelach worden gelanceerd; hij is onrechtvaardig tegen zijn personeel, waarvan geen enkele prestatie ooit voldoet. En hoe is zijn sexueel gedrag? Als echtgenoot is hij natuurlijk verheven boven elke verzoeking, maar als zijn 16 jarige zoon wat opschepperig begint te vertellen, dat hij door zijn medeleerlingen nu over alles ingelicht is, antwoordt vader: ‘Ik kan je wel een raad geven, hoe je zonder gevaar deze dingen kunt doen.’ Voor Franz een zeer merkwaardig antwoord, want die raad was èn volgens de mening van de vader èn zeker volgens de toenmalige van de zoon de smerigste, die mogelijk was. Maar toch, de gedachte, dat zijn vader zichzelf voor het huwelijk ook zulk een advies had kunnen geven, was voor Franz volkomen onmogelijk.
* * *
Wanneer ik nu enkele parallellen tot bovengenoemde passages in het werk van Kafka noem, is dat m.i. geoorloofd, omdat Kafka het in deze brief zelf doet. ‘Ich hatte vor Dir das Selbstvertrauen verloren, dafür ein grenzenloses Schuldbewusstsein eingetauscht. In Erinnerung an diese Grenzenlosigkeit schrieb ich von jemandem einmal richtig: Er fürchtet, die Scham werde ihn noch überleben.’ Kafka doelt op de laatste zin uit Der Prozess: ‘Wie ein Hund!’ sagte er, es war, als sollte die Scham ihn überleben. Franz heeft een permanent, alles overheersend schuldgevoel. Zijn leven is een eeuwige rechtbank, waarin de vader aanklager en rechter tegelijk is. In dit levenslang proces zijn de argumenten van de verdediger begrijpelijk en intelligent, rationeel overtuigend - die van de beschuldiger menigmaal mysterieus en vaag. Komt die beschuldiging wel van de aanklager? Of soms van de verdediger, m.a.w. is het feitelijk zelfbeschuldiging? Twee punten staan a priori vast: de onwankelbare en autoritaire uitspraak van de rechter, die, desnoods onbegrepen, aangenomen moet worden, en de klacht van de verdediger, die zelf twijfelt aan het rationele van zijn eigen, toch intelligente, argumenten.Ga naar voetnoot2) Misschien heeft Kafka het duidelijkst zijn ambivalente verhouding tot de vader uit- | |
[pagina 366]
| |
gebeeld in Das Urteil. De vader, Bendemann Sr., is hulpbehoevend, en toch regeert hij (vgl. ‘Aus deinem Lehnstuhl regiertest Du die Welt’). Na de dood van zijn vrouw leidt hij een moeilijk bestaan: zijn zoon drijft de zaak, moet vader geheel verzorgen, ook zelfs er op letten, dat deze regelmatig schoon goed aantrekt. Hij besluit, bij zijn huwelijk vader in huis te nemen. Deze vader stelt zich aan als een waanzinnige. Hij danst in zijn nachthemd voor de zoon op het bed, tilt z'n hemd op als meisjesrokken en doet Georg voor, hoe diens verloofde, ‘die widerliche Gans’, hem met haar rokken 't hoofd op hol heeft gemaakt; daarbij fluit hij. Georg kan dan ook niet laten, zijn vader komediant te noemen. Is deze tandeloze grijsaard misschien kinds? Als Georg hem naar bed draagt, bemerkt hij, dat vader met zijn horlogeketting speelt. Hij kan hem niet direct in bed leggen, zó vast houdt hij zich aan die horlogeketting. Eerst dekt hij zijn vader goed toe. Deze gooit dan alles van zich af, staat op, en wil zijn kracht tonen, ‘ich, von dem du ausgingst,’ zegt hij tot zijn zoon. En deze? ‘Nu zal hij zich vooroverbuigen. Als hij viel en verbrijzeld werd. Dit woord schoot door zijn hoofd.’ Is de zoon schuldig door de verdrongen wens van zijn vaders dood? Is de vader jaloers op de vitaliteit van de zoon? Hij vernietigt Georgs huwelijk. Evenals Kafka Sr. er over spotte, dat Franz door een mooie blouse zich 't hoofd op hol had laten maken, spot Bendemann Sr. er over, dat Georg zich door meisjesrokken van de wijs liet brengen. Evenals Kafka Sr. - hoewel indirect - het huwelijk van zijn zoon verhinderd heeft, zegt Bendemann Sr.: ‘Häng dich nur in deine Braut ein und komm mir entgegen, Ich fege sie dir von der Seite weg, du weisst nicht, wie!’ Evenals Kafka Sr. zijn zoon soms als onschuldig kind, soms als kwaadwillige beschouwt, zegt Bendemann Sr.: ‘Ein unschuldiges Kind warst Du ja eigentlich, aber noch eigentlicher warst Du ein teuflischer Mensch.’ Evenals Kafka Sr. de zoon straft voor onbetekenende vergrijpen, zo veroordeelt Bendemann Sr. zijn zoon, en wel tot de doodstraf: hij moet zichzelf verdrinken. En waarom? Omdat hij aan een vriend zijn aanstaande huwelijk meedeelt. En nu het verwonderlijkste: Georg gehoorzaamt. Hij is immers schuldig ten opzichte van zijn vader, de vader, aan wie hij zijn leven te danken heeft, de vader, wiens gebod ‘Himmelsgebot’ is. Hij stormt het huis uit: ‘über die Fahrbahn zum Wasser trieb es ihn.’ Dit es, dit onbepaalde, onomschrijfbare het is sterker dan hijzelf. Hij springt op de leuning van de brug, en op het ogenblik, dat een autobus voorbijkomt, die gemakkelijk het geluid van zijn val zou overstemmen, roept hij zachtjes: ‘Liebe | |
[pagina 367]
| |
Eltern, ich habe euch doch immer geliebt,’ en laat zich er af vallen. ‘In diesem Augenblick ging über die Brücke ein geradezu unendlicher Verkehr.’ In deze novelle heeft Kafka aan zijn verloofde symbolisch meegedeeld, waarom hun verbintenis niet tot een huwelijk kon leiden. Met zekerheid weten we dit na de publicatie van Gustav Janouch's gesprekken met Kafka. Janouch vraagt:Ga naar voetnoot1) ‘De opdracht: Für F. (de voorletter van zijn verloofde) is zeker niet alleen een formaliteit. Beslist wilt u met het boek aan iemand iets zeggen. Ik zou graag de samenhang leren kennen.’ En Kafka bekent hem, dat deze novelle het spook van een nacht is (ze is in één nacht neergeschreven), het spook, dat hem bedreigde en verschrikte. Even merkwaardig als vader Bendemann treedt de vader van Gregor Samsa op in: Die Verwandlung. Daar is inderdaad gebeurd, wat Kafka Sr. over de vrienden van zijn zoon zei: Gregor Samsa is plotseling 's nachts in een griezelig insect veranderd, Gregor, die evenals Georg Bendemann de kostwinnaar van zijn ouders is, nadat Samsa's zaak failliet was gegaan. De procuratiehouder van de firma, waar Gregor werkt, komt om te onderzoeken, waar hun vertegenwoordiger blijft, maar deze kan niet komen door zijn afschuwelijke gedaanteverwisseling. Niemand heeft medelijden - de vader balt met vijandige uitdrukking de vuist, alsof hij Gregor in zijn kamer terug wil stompen, stoot dan als een wilde allerlei sissende klanken uit en dreigt hem met een stok. Een ogenblik verwacht Gregor van vaders hand de dodelijke slag op de rug of op het hoofd. Enige weken later is de vader door economische noodzaak uit zijn parasitair bestaan ontwaakt en portier van een bank geworden; hij is nu weer de oude machthebber geworden, met een glinsterende fantasie-uniform, en komt met een verbeten gezicht op Gregor toe, want hij vindt, dat dit walgelijk gedrocht met de meeste strengheid behandeld moet worden, en gooit het misbaksel met harde appels. Een ervan dringt in Gregors rug en veroorzaakt ondraaglijke pijnen. Moeder vliegt op vader aan, omarmt hem - in volkomen vereniging met hem - en smeekt hem, 't leven van Gregor te ontzien. Gregor is zwaar gewond; hij moet in zijn kamer blijven, maar kan - de deur wordt elke avond een poosje geopend - dagelijks de huiskamer inkijken en horen, wat anderen zeggen. Hij blijft uitgesloten uit hun wereld, maar mag af en toe er een glimp van opvangen. Tot ook dit ophoudt. Hij verdrijft door zijn lugubere aanwezigheid de kostgangers, | |
[pagina 368]
| |
vervuilt en verhongert zelf, en als hij sterft, denkt hij toch met aandoening en liefde aan zijn familie, die hem verwaarloosd en gedood heeft. Als het cadaver is opgeruimd, betekent dit een opluchting voor het hele gezin. In beide vertellingen is de vader de hulpbehoevende en tegelijk de machthebber, die de zoon van 't leven berooft - de vader is tegelijk klein en groot, serviel tegen anderen, machtig tegen zijn kinderen. In Das Urteil is de moeder dood, in Die Verwandlung is zij de - weliswaar machteloze - verdedigster van haar kind, machteloos, omdat ze, evenals Frau Kafka, geheel met haar man verenigd is, onverschillig hoe die zich gedraagt. In beide vertellingen denkt de zoon bij zijn dood met aandoening en liefde aan zijn familie. Tussen Gregor en het gezin is een onoverbrugbare kloof, gesymboliseerd door de weerzinwekkende metamorphose - zo was er ook een kloof tussen Franz en de zijnen. Gregor kan de anderen niet meer benaderen: ze verstaan zijn taal niet, zoals ook bij Franz 't geval was. En toch is de zoon meer waard dan al de anderen - in de vertellingen op economisch, in den huize Kafka op geestelijk gebied. Maar ondanks al zijn superioriteit lijdt de zoon niets dan nederlagen en voelt de onrechtvaardigste bejegening, de wreedste mishandeling, niet als onrecht, hoe inconsequent de vader ook doet. Is dit niet een parallel tot de woorden van de brief: ‘Dein Selbstvertrauen war so gross, dass Du gar nicht konsequent sein musstest, und doch nicht aufhörtest, recht zu haben?’ Van de vreemdheid tussen de twee werelden, die van de vader en de zoon, getuigen ook Der Prozess en vooral Das Schloss. In beide romans wordt de beambtenhiërarchie met talloze instanties daartussen geschoven als technisch middel om de distantie uit te drukken: dat ze elkaar werkelijk nader zouden komen, is onmogelijk, de vreemdheid is niet te overbruggen, evenmin als tussen de beklaagde en zijn rechters (Der Prozess), de landmeter en de autoriteiten van het kasteel (Das Schloss). Ook in deze beide romans lijdt Kafka niets dan nederlagen: Kafka tegenover zijn rechters, de landmeter, die zo graag een volwaardige medeburger van het dorp bij het slot zou willen worden, tegenover de ongenaakbare instanties, die over zijn toelating zouden moeten beslissen. Gevolg van de vreemdheid is een ontzaglijke eenzaamheid. Kafka is zulk een eenzame: met zijn vader wisselt hij alleen een groet, met zijn moeder geen twintig woorden per dag, met zijn getrouwde zusters en zijn zwagers spreekt hij helemaal niet, omdat hij geen enkel onderwerp van gesprek heeft. Als JanouchGa naar voetnoot1) hem eens naar zijn huis vergezelt, | |
[pagina 369]
| |
zegt hij: ‘Nu bent u weer thuis.’ Kafka glimlachte weemoedig. ‘Thuis? Ik woon bij mijn ouders. Dat is alles. Wel heb ik er een eigen kamertje, dat is echter geen thuis, maar een toevluchtsoord, waar ik mijn innerlijke onrust verbergen kan, om nog meer haar prooi te worden.’ ‘Wanneer men nu in een gezin leeft en daar geestelijk buiten blijft staan?’ vraagt Janouch dan: ‘Is daarvoor geen ziele-acrobatiek nodig?’ ‘Ja,’ zegt Kafka, ‘dat is de acrobatiek van het alledaagse leven. Die is heel gevaarlijk, omdat men haar gewoonlijk helemaal niet ziet. En toch kan men zich bij deze acrobatiek niet de nek, maar direct de ziel breken. Daaraan sterft men niet, maar bestaat verder als verdienstelijke invalide van het leven. De zogenaamde verstandige lieden zijn gewoonlijk allen zulke invaliden des levens.’ Kafka voelt zich zulk een invalide, trekt zich in een eenzaam hoekje terug, en wordt niet moede, de verschillende stadia van eenzaamheid te beschrijven: die van de beschuldigde (Der Prozess), van de werkeloze (Das Schloss), van de vreemdeling (Amerika). Van die fundamentele eenzaamheid vertelt de aap in zijn kooi (Ein Bericht für eine Akademie) en vertelt de hongerkunstenaar, wiens eenzaamheid gesymboliseerd wordt door de kooi en doordat het publiek hem niet begrijpt (Ein Hungerkünstler). Zijn honger-lijden heeft elke zin verloren. ‘Ich muss hungern, ich kann nicht anders.’ Ook Franz kan niet anders. Misschien wijst deze schets ook op de eenzaamheid van de kunstenaarGa naar voetnoot1). Daarin is echter niets van het grootse, zoals Baudelaire het beschrijft van de albatros, die door de matrozen geplaagd wordt en zich onhandig voortbeweegt over de planken van het schip, zoals de kunstenaar in de banale maatschappij. Le Poète est semblable au prince des nuées
Qui hante la tempête et se rit de l'archer
Exilé sur le sol au milieu des huées
Les ailes de géant l'empêchent de marcher.
Deze eenzame heeft bij Kafka echter helemaal geen reuzenvleugels, die hem het lopen beletten, hij is een doodgewone kraai, die vleugellam is. ‘Der Künstler,’ zegt hij tegen zijn jeugdige bewonderaar Gustav Janouch, ‘ist nur ein mehr oder weniger bunter Vogel im Käfig seiner Existenz.’ Met een woordspeling op zijn naam (kafka is het diminutief van kava, een dialectisch woord voor kraai) vergelijkt hij zich met een kraai uit de buurt, die gekortwiekt is. ‘In meinem Fall war es aber überhaupt nicht notwendig, da meine Flügel verkümmert sind. Aus diesem Grunde | |
[pagina 370]
| |
gibt es für mich keine Höhen und Weiten. Verwirrt hüpfe ich zwischen den Menschen herum. Ich habe nicht einmal glänzende schwarze Federn. Ich bin grau wie Asche. Eine Dohle, die sich danach sehnt, zwischen den Steinen zu verschwinden.’
* * *
Bestaat er samenhang tussen de vader-zoon verhouding en Kafka's religieuze gevoelens? Hier is in nog hogere mate voorzichtigheid geboden dan bij het vorige. 't Is gevaarlijk om hier te veel te vereenvoudigen, en te beweren, dat de nederige en wantrouwige vrees voor God de productieve sublimering zou zijn van Kafka's klaarblijkelijke vadercomplex. En toch - zonder Freuds uitspraak, dat God alleen de vaderprojectie aan het heelal is, te willen beamen, meen ik toch te moeten aannemen, dat er een zekere verwantschap bestaat tussen onze Godsvoorstelling en de Vader-Imago. Misschien zal iemand, die nooit vaderliefde heeft ondervonden, moeite hebben met de eerste woorden van het Onze Vader. Hoe is dit bij Kafka? Zijn kinderlijke voorstelling: vader heeft altijd en onder alle omstandigheden gelijk, sein Gebot ist Himmelsgebot, projecteert hij op de Godsvoorstelling, maar ontkent die tegelijk, overeenkomstig de ambivalente houding, die het uitgangspunt van onze bespreking vormt. God heeft altijd gelijk, ook in zijn - naar menselijk oordeel - meest absurde eisen (Abrahams offer!) en de mens heeft altijd en onder alle omstandigheden schuld. Evenmin als het mogelijk is, de wil van de vader precies te weten, kent men dit van God. Hij is de autoriteit, die niet bediscussieerd mag worden, zonder dat dit de beklaagde zeer schaadt (DerProzess). Hij is echter tegelijk belachelijk, zoals de rechters in dit proces, die op een keukenstoel met paardendeken zitten, maar zich met grote deftigheid en in vol ornaat laten schilderen, en onzedelijk, zoals Klamm, de ongenaakbare autoriteit in Das Schloss, die merkwaardige praktijken op sexueel gebied huldigt en bedenkelijke bed-aanspraken stelt. Toch erkent Kafka die macht. Wat van de instantie in het slot komt, is goed. ‘Dat is Klamms beslissing,’ zegt de waardin, ‘dus 't is correct.’ Vindt deze identificering van macht en moraal niet haar diepste wortelen in Kafka's verhouding tot zijn vader? (Welke huiveringwekkende vormen deze identificering kan aannemen, leren ons de gebeurtenissen van de laatste decennia, vooral in de totalitaire staten, maar al te duidelijk,) | |
[pagina 371]
| |
Het immorele verandert Kafka in bovenmoraal. Günther AndersGa naar voetnoot1) stelt in dit verband de kwestie van de theodicée. Daarbij luidt de gewone vraagstelling: Hoe is het bestaan van het kwaad verenigbaar met het bestaan van een God? Heeft God inderdaad van de beschikbare mogelijkheden de beste gekozen? (Tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles). Neen, zegt Kafka, we moeten ons die macht anders voorstellen. Ten eerste is het onbekend, wat zij van ons wil; we zullen dit ook nooit te weten komen, maar worden gestraft voor misdaden, die we niet kennen (In der Strafkolonie). ‘Unsere Gesetze - zo begint de bijdrage: Zur Frage der Gesetze - sind nicht allgemein bekannt, sie sind Geheimnis der kleinen Adelsgruppe, welche uns beherrscht. Wir sind davon überzeugt, dass diese alten Gesetze genau eingehalten werden, aber es ist doch etwas äusserst Quälendes, nach Gesetzen beherrscht zu werden, die man nicht kennt. Der Adel aber steht ausserhalb des Gesetzes.’ En wij mensen? Voelen wij deze toestand als een onbillijkheid? vraagt Kafka. Neen. ‘Eher hassen wir uns selbst, weil wir noch nicht des Gesetzes gewürdigt werden können.’ Om met de wetgevende autoriteiten zelf in contact te komen, is onmogelijk: zelfs een van hun laagste ambtenaren is ongenaakbaar voor de gewone mensen. Kafka kan alleen door een kijkgaatje Klamm zien (53). Maar is dat Klamm werkelijk? ‘Sie sind ja gar nicht imstande, Klamm wirklich zu sehen,’ zegt de waardin. En de burgemeester bekent, dat het hem nog nooit gelukt is, Klamm met eigen ogen te zien (91). Alle contacten met het Schloss zijn slechts schijnbaar, het bureau is ontoegankelijk(118), zelfs het lichtvaardig gebruik van Klamms naam is verboden(117). Het is de plicht van de meisjes, aan elke wens van de hogere autoriteiten te voldoen, al vinden ze die nog zo onzedelijk, het is een eer Klamms geliefde te zijn. Deze passages werpen een eigenaardig licht op Kafka's mening over de sexualiteit, die hij tegenover Milena eens ‘Schwarze Magie’ noemt. Zwart, dus duivels. Hier echter komt zij van het ‘Schloss’, dus van de goddelijke autoriteit. Misschien kan men dit als parallel beschouwen tot 't begin van Genesis 6, waar de descensus angelorum beschreven wordt.Ga naar voetnoot2) ‘Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.’ | |
[pagina 372]
| |
Schelling sprak reeds over de ‘hochmythologische Farbe’ van dit gedeelte, dat verhaalt over het huwelijk van goddelijke wezens met menselijke vrouwen, geschiedenissen, zoals die in de Grieks-Romeinse mythologie zulk een grote plaats innemen. Wordt hier misschien gesproken over het komen van metaphysische machten in de menselijke sfeer, de daemonische beïnvloeding van de aardse werkelijkheid, dus de daemonisering van het menselijk leven en voelen we bij Kafka iets dergelijks, maar in de ambivalentie van god en daemon?
* * *
Max Brod zegt ergens: ‘Kafka ist zwar weltbekannt, aber auch weltmissverstanden.’ Ongetwijfeld is het waar, dat velen Kafka in het Procrustesbed van de eigen wereldbeschouwing willen dwingen. Zo heeft het de schijn, dat ik de vader-zoon-verhouding, Freudiaans gezien, zou beschouwen als de sleutel van zijn persoonlijkheid. Dit is niet mijn mening. Men kan Kafka's eenzaamheid b.v. ook verklaren uit zijn Tsjech-zijn in een Duitse omgeving, uit zijn Jodendom, uit zijn coelibaat. Zo kunnen vele aspecten, die ik hier van uit één gezichtshoek beschouwd heb, vanuit een andere zijde wellicht scherper en beter belicht worden: ik wilde me echter tot de in de aanvang besproken brief beperken. Verder kunnen we bij deze ambivalente persoonlijkheid niet voorzichtig genoeg zijn met definitieve conclusies, waarvan nog één voorbeeld. Op grond van het zoëven geciteerde woord: Ich muss das Nichts wählen, rekenen sommigen hem tot de Nihilisten. Wie dat wil doen, moge bedenken - en hiermee wil ik eindigen - dat deze gefolterde mens uit de grond van zijn hart bidt: ‘O Gott, erbarme dich meiner, ich bin sündig bis in alle Winkel meines Wesens. Hatte aber nicht ganz verächtliche Anlagen, kleine zarte Fähigkeiten, wüstete mit ihnen, unberatenes Wesen, das ich war, bin jetzt nahe am Ende, gerade zu einer Zeit, wo sich äusserlich alles zum Guten für mich wenden könnte. Schiebe mich nicht zu den Verlorenen.’ |
|