| |
| |
| |
Marnix Gijsen
Er gebeurt nooit iets
IX
Ik lees veel en graag en bij voorkeur verhalen waarin de gebeurtenissen elkaar snel opvolgen. Dikwijls herlees ik de picareske schrijvers die in één hoofdstuk genoeg materie samenproppen om een moderne romancier te voeden voor een trilogie. Maar ik moet bij elke nieuwe lectuur beschaamd bekennen dat ik al die avonturen vergeten ben en in mijn geest niets overhoud dan de heugenis aan een karakter of een algemeen tijdsbeeld. Naar mijn oordeel gebeurt er absoluut niets in de wereld. De meeste mensen leven, - zoals een beroemd moralist heeft gezegd, - een bestaan van berustende wanhoop. Opwinding, te wijten aan toevalligheden, een hete dag, een drankje te veel, weet ik wat, leidt soms tot een plotselinge ontlading en dan gebeurt er wéér niets. Er zijn toestanden die langzamerhand verschuiven, er is een atmosfeer, maar er is geen plotseling drama, en komt het toch, dan is het enkel een onvermijdelijke conclusie. Een vrucht die valt. Intussen leven we van anecdoten en gewoonten. Die dag liep ik langs de vrouwengevangenis: ze is heel hoog en soms kan men de opgeslotenen aan hun venster zien staan. Uit een der getraliede vensters zag ik een zakdoek wuiven. Op het trottoir stonden een jonge man en een vrouw die klaarblijkelijk zijn zuster was. Beiden wuifden naar de gevangene. De jonge man liet het eerst zijn zakdoek zakken. De vrouw zei: ‘Ik vraag me af hoe Bella het maakt!’ De man stak zijn zakdoek in zijn broekzak en antwoordde: ‘Het is Zaterdag. Die dag maakte ze gewoonlijk een hel van ons leven.’ Toen liepen broer en zuster verder. Hier was wel degelijk iets gebeurd, want Bella zat achter de grendels, maar het gedurige probleem van hun huwelijk bleef voortbestaan. Werd ze losgelaten, dan moest men van vooraf beginnen. Neen, er gebeurt niets, er bestaan enkel toestanden.
Toen ik Anthony gedwongen had te gaan zitten en een kop koffie aan te nemen was het eerste wat hij zei: ‘Er is iets gebeurd.’ Anthony had
| |
| |
geldzorgen en ik moest hem uit de nood helpen. Kon hij een aanzienlijk voorschot krijgen op zijn loon of een lening? Men heeft mij als wijsheid in mijn jeugd meegegeven het gezegde van Polonius: ‘Neither a borrower nor a lender be’, alsof zulk conservatisme in onze tijd nog bruikbaar kon zijn. Ik weet wel dat het onzin is, maar instinctief deins ik achteruit zoals de vuigste kapitalist van de caricatuur, wanneer men mij in twijfelachtige omstandigheden geld te leen vraagt. Anderzijds erken ik de rol die Anthony sedert een paar jaar in ons gezin speelt: we noemen hem, Elza en ik, de huiselijke katalysator, de deus ex machina, de kabouter die de vrede komt herstellen. Tot dan toe hadden we geen idee over zijn leven, hij bestond slechts om ons warmte en heet water te bezorgen, om naar onze grapjes te luisteren. Hij was in ons gezin wat meer dan een meubel, wat minder dan een vol lid van het menselijk geslacht. Gingen echter onze verplichtingen verder dan die van een hoofse en vriendelijke behandeling? Het keerpunt om daarover te beslissen was duidelijk aangebroken.
Ik ben een zakenman en voer mijn bedrijf ordelijk. Mijn kost verdien ik goed en ik kan me desnoods enige fantasie permitteren. Wat Anthony mij vroeg was geheel in de lijn van mijn mogelijkheden; maar als ik nu eenmaal met Anthony zaken moest doen, dan wilde ik dat ook met een minimum van onregelmatigheid beginnen. Daarom vroeg ik Anthony eerst of hij de terugbetaling kon garanderen. Dat verzekerde hij mij en ik gleed grootmoedig over dit eerste punt heen, want ik wenste zelfs geen antwoord. Daarop vroeg ik waarom hij plotseling een voor hem belangrijk bedrag nodig had. Met halfbewuste perfidie liet ik doorschemeren dat, indien het ging om hospitaalrekeningen, familiezorgen of dergelijke redenen, ik liever dan een lening een gift zou gedaan hebben waarover geen haan zou kraaien.
Anthony zat ongemakkelijk op zijn stoel. Hij had zijn petje afgenomen en dikke zweetdruppels stonden op zijn kaal hoofd. Ik merkte dat hij, aldus ontdaan van zijn soort uniform, de kolenzaak Dulchin tijdelijk afgezworen hebbend, een heel ander uiterlijk had. Nog was hij een krasse grijsaard, dat wist ik tot mijn beschaming al te wel, maar hij was vooral een grijsaard. Hij zat op zijn stoel als een toevallige bezoeker die niet op zijn gemak is en hield zijn gekke petje in de hand. Hij keek naar de grond. Het werd mij duidelijk dat hij op mijn vonnis zat te wachten. Ik weet niet hoe rechters zich voelen, maar ik benijd ze niet. Dat ik op dat moment in het leven van Anthony Lusch definitief ging ingrijpen, was duidelijk te voelen: we hadden enkele minuten lang een kat-en-muis
| |
| |
spelletje gedaan dat moest eindigen. Nu zou ik beslissen. Anthony was een ordelijk en spaarzaam man die alleen geld nodig kon hebben voor een dwaasheid. Want een reden kon en wilde hij niet opgeven. Zo zat ik daar met mijn kop verschaalde koffie in m'n hand en aarzelde. Ik dacht aan Lincoln, die om electorale redenen proclameerde: ‘Ik zou geen meester willen zijn maar ook geen slaaf.’ Welke andere keuze is er? Ik was de meester van wiens willekeur het lot van Anthony afhing. ‘Goed’, zei ik, ‘ik zal je het voorschot geven, op één voorwaarde.’ Anthony keek op, zijn ogen waren helderder dan ooit. Hij wist wel dat hij niet in staat was een ernstige voorwaarde te vervullen. Het schaap was in huis, dacht hij alvast. ‘Dat je het niet aan mijn vrouw vertelt.’ Anthony stond op. Het eeuwenoude complot, dat in alle windhoeken mannen tegen vrouwen voeren, werd opnieuw bezegeld. Hij gaf me een handdruk die me minuten later nog pijn deed. Zo wordt waarschijnlijk met lichamelijk letsel in Joego-Slavië een koe verhandeld. Opgeruimd, met lichte stap, vertrok Anthony. Ik verdiepte me in Guzman d'Alfarache en toen de dames thuiskwamen was de tafel opgeruimd en had ik thee gezet. Zij waren vol dwaze verhalen en ik speelde de grand seigneur, de vermoeide businessman die zijn zorgen had afgezworen om vrolijk en onderhoudend te zijn. Wat konden mij tenslotte die tweehonderd dollars schelen?
Dat de geldelijke behoefte van Anthony verband hield met Angela, liet mij geen twijfel. Dat had hij door zijn handdruk bevestigd. We waren allebei gentlemen en zouden dus de dame in kwestie niet vermelden. Al heel vlug had ik zekerheid omtrent mijn vermoeden. Nella en Elza konden niet zwijgen. Ze hadden alle twee een al te grote belangstelling in het ietwat groteske avontuur van Anthony en ze hadden hem duchtig uitgevraagd. Ze waren de hele dag thuis en hadden het zich met hem gezellig gemaakt. De oude snoeper, zéker dat ik de hele dag wegbleef, had genoten van de aandacht die de twee jonge vrouwen hem betoonden. Ik kon me, uit losse gezegden van Elza en Nella, de scène goed voorstellen. Daar daagde Anthony met de felle biceps uit de kelder op. Met jeugdig gemak torste hij de zware asbak, kwam terug om de kelderdeur te sluiten en genoot van zijn succes. Dan zaten in de ruime lichte keuken met haar warme koperen ketels uit het vaderland, met haar wit en blauw kleurpatroon twee flinke, aantrekkelijke vrouwen, een ervaren vrouw die geruststellend werkt op ieder gemoed en Nella, vol maagdelijk ongeduld, warm en volbloedig. Dan ging Anthony zitten en vroeg beleefd of hij zijn petje mocht ophouden want tocht was gevaarlijk voor
| |
| |
hem. Ach, Caesar droeg wel een lauwerkrans om zijn kaalheid te camoufleren. Ik zie Elza gezellig vooroverbuigen, voor Anthony koffie inschenken en vragen hoe het met Mrs MacCormick gaat. Anthony zucht en herhaalt zijn toverformule die Elza zo diep heeft geroerd: Als hij Angela in de morgen heeft gezien dan is de dag klaar en helder. Diep bewogen is Nella voor wie de wereld voorlopig alleen bevolkt wordt door geliefden. De overige mensheid doet dienst als figuranten. Zij merkt dat Anthony tot het geslacht der liefdes-oligarchen behoort. Zij is van dat ogenblik af zijn bondgenoot en vereerster. Maar de weduwe Adonis-MacCormick laat op zich wachten. Zij stelt haar Romeo op de proef. Ja, de Romeo gaat naar de zeventig, maar liefde erkent geen leeftijd, meent Nella. Elza stemt daarmee in.
Ik doe alsof ik verstrooid en geblaseerd toeluister. Maar zoals de Franse uitdrukking het heel surrealistisch zegt: ik ben geheel en al oor. Ik vang op, weeg en oordeel. Zo kom ik te weten dat Anthony om de liefde van Angela een dwaasheid heeft begaan. In de ogen van Nella en Angela staat dat gelijk met een ridderslag. De stoker van ons fornuis, Anthony Lusch uit Joego-Slavië, is gepromoveerd: hij heeft een belangrijke som uitgegeven, ver boven zijn middelen, om zijn Angela te behagen. Hij heeft zich stellig in de schuld gestoken. Hij heeft voor zijn ongenadige beminde een televisieapparaat gekocht. ‘Wat’, zegt Elza triomfant, ‘wat denk je daarvan?’ Ik wilde de orde in ons huisgezin herstellen, het gezond verstand weer een kans geven, tonen door de kalmte van mijn stem en de nuchterheid van mijn bedenkingen dat ik de toestand de baas was. ‘Een dergelijk apparaat kost bij de $ 200’, zei ik. ‘Er zijn er van vijf bij zeven inches, van achttien bij twee-en-twintig inches, maar als je goed overlegt, kun je met $ 150 heel goed klaar komen.’ Ik was bereid een hele avond door te praten over de beste channels, over de locale storingen die men op de koop toe moest nemen, over de beste programma's, dingen waarover mijn collega's me de oren afzagen. ‘Dat is de vraag niet,’ onderbrak Elza. ‘De vraag is of nu eindelijk, na dit geschenk, Anthony rust zal vinden.’ - ‘Rust’, riep ik uit, ‘rust in vrede. Geen mens heeft rust zolang hij leeft. Wat wil Anthony tenslotte? Met de lichtelijk verlepte Angela naar bed gaan of eerst een papiertje bij de mayor halen of bij de dominee, de rabbijn of de pastoor?’ Ik werd door beide vrouwen voor vulgair uitgescholden. ‘Anthony houdt van Angela’, betoogden ze. ‘Hij vereert haar, hij zal alles doen opdat Angela hem aanvaardt.’ ‘Goed’, zei ik, ‘hij heeft haar dus
voorlopig een televisie-apparaat gegeven; laat ons nu afwachten wat er nog meer
| |
| |
op het programma van deze Ierse Lorelei staat.’ Met geen woord heb ik gerept over mijn financiële transactie met Anthony, want ik zag wel in dat daardoor de dwaasheid van Anthony al haar luister zou verloren hebben. En welke glorie kon ik behalen uit mijn geste? Ik zou eenvoudig in de ogen van deze twee bandeloze romantici, Elza en Nella, potsierlijk geweest zijn.
Intussen was de vrede met Elza hersteld. Ik kon Jean Rictus citeren zonder op een ijzige stilte te worden onthaald. Het was voldoende dat ik zei: ‘On perd son temps’ als we te bed gingen, om Elza zich naar mij toe te laten keren, haar hand op mijn borst leggen en verder gaan: ‘à s'engueuler’. Ze kon het vulgaire woord nooit vulgair genoeg uitspreken en het klonk alsof een schoolmeisje op een prijsuitreiking Baudelaire reciteerde. Waarom hadden we in godsnaam getwist? Ik vroeg het mij tevergeefs af. De aanwezigheid van Nella in huis had een tweevoudig gevolg: ik werd van Elza weggedreven en ook naar haar toegestuwd. Nella was niet preuts en had eens voor altijd besloten dat Elza en ik een perfect huwelijk vormden. Ze zou spiernaakt hebben rondgewandeld in huis alleen maar omdat elke preutsheid harerzijds de veronderstelling zou kunnen doen oprijzen dat haar verschijning voor mij enige betekenis kon hebben. En dat, wist ze, was niet mogelijk. Ik vond haar op eeen morgen in haar slip aan 't strijken. Ze mimeerde voor mij de hoekige schouders van Picasso's strijkster. Wijdbeens stond ze naast de strijkplank en de zon priemde door haar licht gewaad. Met een slordig gebaar drapeerde ze een kamerrok over haar gestalte, toen ik plagend zei: ‘Vision diaphane et fugitive’. - ‘Ga weg,’ zei Nella, ‘vuige polygamist, oermens, potentaat.’ Er zijn bij oervolken honderden geheime incantaties om dreigende rampen te bezweren. Wij zijn, naar het schijnt beschaafd: wij gebruiken geen filters met gal van paarden en urine van kalveren. Wij gebruiken ironie, literaire citaten, de magie van een gedicht, de parodie. ‘Vrees niet, o schuwe maagd,’ zei ik. ‘Mijn huisvrouw rust hiernaast. Ik ben gelukkig en wens alleen jouw geluk te zien.’ Nella hield een blousje dat ze pas gestreken had tegen het licht. ‘Als de schil der
ajuin’, zei ik, ‘om Homerus te citeren.’ Toen begon Nella intens te vloeken, want ze ontdekte dat ze het tere weefsel op twee plaatsen had verschroeid. Ze vloekte onhandig maar met overtuiging. Ze nam een ander kledingstuk ter hand en vroeg zonder overgang of ik Angela kende. Daarop was ik niet voorbereid. ‘Dat moet een kreng zijn,’ zei ze. Ik wist wat van mij verwacht werd en weigerde die weg op te gaan. Ik had mijn ervaring met Angela voor de slapende
| |
| |
Elza verzwegen en zag geen middel om haar te vertellen wat ik wist, zonder haar argwaan te wekken. Ik nam tot Dierenfeld mijn toevlucht. Hij was, zo zei ik, mijn informateur. Zorgvuldig kiezend uit de elementen die tot mijn beschikking waren, heb ik Nella een levensschets van Angela gegeven. Ze had intussen haar kamerjas afgeworpen met de simpele opmerking dat het te warm was. Ik zag in het tegenlicht de omtrek van haar benen en dijen en dacht in mijzelf dat ze misschien wat schraal waren; maar wat ging mij dat aan? Elza lag te slapen, mild, warm, verzadigd, ze was mijn vrouw, ik was haar man en al het overige was maar décor en illustratie. Ook Nella met haar ongeduld was niets anders dan een voorbijgangster in ons leven.
Bossuet had het gemakkelijk wanneer hij een éloge funèbre uitspreken moest. Zijn onderwerpen waren personages die kleur en karakter bezaten: ‘Neuf voyages en mer, entrepris par une princesse malgré les tempêtes. L'ocean étonné de se voir traversé tant de fois en des appareils si divers et pour des causes si différentes...’
Laat Bossuet de lijkrede van Angela eens uitspreken: verkracht op een overloop, gehuwd met een weerzinwekkend, vet Italiaantje, patrones van een bordeel voor baldadige zeelui, rentenierster op twee kamers, die als laatste triomf de hulde van een haast zeventigjarige grijsaard nodig heeft om niet geheel en al in de drank onder te gaan... Welke moraliteit zou de edele predikant uit zulk een leven putten? - Ik heb in mijn jeugd litteraire ambities gehad, maar die zijn voorbij. Die morgen in het prille licht zijn ze weer opgekomen. Het was het uur vóór Anthony, zoals we plachten te zeggen. In andere woorden, zeven uur. Ik was opgestaan met dat serene gevoel van de man die uitgerust is van de werken der liefde terwijl zijn vrouw nog slaapt. De wereld is dan voor mij amper ruim genoeg. Ik ben welsprekend en zonder zorg, olympisch. Ik herinner me dat ik de partij van Angela heb gekozen, omdat ik wist dat Nella in het vijandige kamp stond. Als ronselaar was Elza onweerstaanbaar. Wat ik over Angela vertelde, steeds refererend naar Dierenfeld, de drogist, was geen bio- maar een hagio-graphie. Nella zette haar werkzaamheden voort zonder me te onderbreken, want ze voelde dat ik mezelf liet gaan en wachtte, zoals elke vrouw, instinctief op het moment dat ik me zou verraden en blootgeven. Ik heb dat niet gedaan. Nuchter en zakelijk heb ik in grote lijnen het verleden van Angela geschetst. Ik sprak met volmaakte hypocrisie over het arme uitgebuite Ierland, over de nog grotere armoe der Ieren in New-York vijftig jaar geleden, over de heldhaftige strijd der Ierse vrouwen in dit land die
| |
| |
desperaat hun best deden om aan deze oever van de oceaan aan hun echtgenoten een waardig bestaan te verzekeren. Zij gingen uit werken, zij deden was aan huis, ze gingen desnoods naar bed opdat de mannen, zoals het een Ier betaamt, zijn tijd zou kunnen besteden aan gokken, drank en politiek. Ach, ik was op dreef en schilderde dit milieu kleurrijk af. De verkrachtingsperiode behandelde ik met passende discretie. Zoals in de oude romans, zei ik, vonden we Angela negen maanden later in het Ierse hospitaal. De bron van Angela's betrekkelijke welstand verzweeg ik zorgvuldig, maar ik was lyrisch over haar eenzaamheid. Je zag Angela zitten, alleen in haar kraaknet kamertje. Ze speelde patience. Laat op de avond kwam Anthony kloppen. Hij was gezelschap. Zijn komst werd verbeid omdat hij al de nieuwtjes van de buurt kende. Dat duurde zo een half uurtje en dan dreef de zedige Angela, die geen opspraak wilde, de oude vrijgezel de deur uit. Zie, dan viel de stilte weer in. Angela was alleen. Misschien had ze spataders en bekeek ze de lange blauwe lijnen op haar benen en dijen vóór ze ging slapen. Mismoedig, zoals een ieder die de onttakeling van zijn lichaam ziet voortschrijden. Dat Angela in haar grijze leven één lichtstraal wilde, ook al was het de duistere klaarte van een televisie-apparaat, was best te begrijpen. Zo sprak ik en ik wist dat Nella niet elk woord aan Elza zou herhalen, maar toch stellig doen doorschemeren dat ik tot het kamp van Angela behoorde, ook al veronderstelden ze niet dat ik veel van haar afwist. Verwijderde ik me zodoende van Elza? Het was maar een poging tot onnozele plagerij. Want wat konden mij tenslotte èn Anthony èn Angela èn die ongelukkige tweehonderd dollars schelen?
| |
X
Dank zij mijn financiële bijdrage tot het geluk van Anthony en Angela heb ik een paar weken mijn eigen geluk gevrijwaard voor alle bedreigingen. Eerst en vooral had ik door mijn manoeuvre bij Nella bereikt dat er tussen Elza en mij haast geen sprake meer was van Anthony en dat Angela geheel en al in de schaduw verdween. Met Nella als getuige en bliksemafleider was mij medegedeeld - alsof ik het niet allang wist - dat onze Anthony aan zijn geliefde een kostbaar televisie-apparaat had geschonken. Zelfs een vrouw die een toonbeeld is van alle deugden en die zich niet voor de vulgaire amusementen van onderhorigen interesseert, komt onder de indruk wanneer men haar vertelt dat een man een
| |
| |
geschenk heeft gegeven buiten verhouding tot zijn bezit of inkomen. Laat de maharadjah opalen en saffieren geven aan de danseressen van de Folies Bergère, daarvoor zijn ze nu eenmaal maharadjah's en de enigen die glorie uit het gebeuren halen zijn de meisjes. De Oosterse potentaat doet niet meer dan van hem wordt verwacht. Maar Anthony is méér dan een maharadjah, als hij geschenken geeft. Hij geeft een pond van zijn vlees. Zie! In de ogen van Elza en Nella is Anthony een romantische held, want hij is een dwaas. Zoveel weet ik na vele jaren huwelijk wel van de vrouwen af dat hun onbewust verlangen voortdurend uitgaat - en slingergewijs - naar de man die zorgt voor het gezin, geen cent te veel uitgeeft, ordelijk is in alles, kortom een model burgerlijk huisvader en zijn tegenspeler, de brasser, de onbetrouwbare, hij die zijn geliefde laat verhongeren dagen lang en dan plotseling opdaagt met een kostbaar juweel; alsof men diamanten kan eten! Wie tot de eerste categorie behoort is hopeloos en wie tot de tweede behoort is, als dat kan, nog hopelozer. Men wenst de tweede soort mannen alleen als schouwspel, niet als levensgezel. In de periode van de televisie-euphorie heb ik geschipperd: ik heb de lof van Anthony gezongen omderwille van zijn nobele daad, maar ik heb niet toegestaan dat de aanvallen op Angela de grenzen van een zeker fatsoen te buiten gingen. Tenslotte had deze veeleisende wraakgodin dat apparaat van mij gekregen. Het was betaald met geld dat evenzeer Elza als mij toebehoorde. Ik verdedigde heel sluw mijn hopeloze geldbelegging. Dat heeft zich later echter gewroken.
Het lijkt er wellicht naar alsof ik in deze periode geen andere beslommering kende dan de vervulling der verlangens van onze locale en overjaarse Philemon en van de Baucis van Chelsea die zich erg beledigd zou gevoeld hebben als zij de klassieke toespeling had begrepen. Ik ging gewoon met mijn werk door. Dat betekent dat ik van 9 tot 5 uur op mijn kantoor zat, brieven dicteerde, mensen ontving, interlocaal met Chicago, Montreal en Mexico City sprak, dat ik ging lunchen met een paar collega's, dat we samen dezelfde grapjes voor de honderdste maal aan de hupse diensters vertelden en dat ik in de ondergrondse elke dag de bijdragen las van een nogal geestig journalist die enkel over theater-, film- en variétédames schrijft en daarom terecht de Boswell-van-deboezem werd genaamd. Ik zwijg van de conflicten op kantoor, van ondergeschikten die alles beter weten en met een mond, dichter genepen dan het achterste van een hen na het ei, mijn kantoor verlaten. Ik zwijg van mijn assistent Johnson die nooit een beslissing durft te treffen, ook al is
| |
| |
de vraag of meisjes eens per maand zonder reden thuis mogen blijven. Die vent is in staat - niemand is slaafser dan een slaaf - mij op zekere dag een kalender der menstruaties voor te leggen. ‘Ter goedkeuring’, natuurlijk. Ik zwijg van dingen die het mozaiek van de dag samenstellen. Dat is wat de Amerikanen met een mooi Frans woord ‘Routine’ noemen. De routine van het bureel. Niemand trekt zich dat erg aan. Miss Bevin is er niet, om gezondheidsredenen. Mr Agar is uiterst slecht gehumeurd. Wie zou het hem euvel duiden? Hij was op stap met een chorus-girl en heeft in een cabaret zijn vrouw ontmoet met een Argentijnse danser. En hij begrijpt niet dat wat híj mag doen ook zijn vrouw moet toegestaan zijn. Wat mij betreft, ik ben wispelturig van nature, - dat heeft Myrtle Schwartz, mijn secretaresse, me doen opmerken. Met gepaste eerbied, maar kordaat. Was het omdat ik gebrek aan belangstelling toonde voor de ontgoochelingen van Mr Agar of voor de devotie van Mr Johnson? Nee, ik had heel wat méér aan mijn hoofd dan de gebeurtenissen van Dennisstreet. Dat probeerde ik mezelf wijs te maken. Maar in mijn hart wist ik dat er tijdelijk slechts vier belangrijke personen op de wereld waren, te weten: Elza, ik, Anthony en Angela. Wat ik de godganse dag verrichtte had tenslotte weinig belang: het ging alleen om centen. Belang had alleen: of Angela uiteindelijk Anthony zou aanvaarden. Waarom heb ik me niet over het hele gekke geval heengezet? Wat was feitelijk van meer belang: mijn bestaan, mijn positie, mijn financiële veiligheid, ofwel dat afstotend geknoei tussen Anthony de satyr met teveel hormonen (om het beleefd te zeggen) en Angela de dame d'oeuvres die (maar dat wist ìk alleen) eenvoudig een ‘madame’ was geweest.
Ik ben traag van begrip, geen ongelovige Thomas, veeleer zijn tegendeel, een lichtgelovige Hans. Het vraagt me tijd vooraleer ik een toestand of een zaak begrijp; maar dan gebeurt het als een plotse verblinding. Bijziende kijk ik toe of ik een huis en een reeks populieren herken, het kan evengoed een graansilo of een radiozender zijn. Plotseling wordt het meet de populieren. Tekenen, zegt Ingres, (heb ik ergens gelezen), is landschap verlicht door een groene bliksem en ik zie de façade, ik weglaten. Leven is niet anders. In die tijd liet ik weg: mijn werk, mijn dagelijkse zorgen, mijn lichamelijke ongemakken, mijn permanente hoofdpijn. Wat ik overhield was hetgeen zich lamlendig om ons heen afspeelde: het laatste bedrijf van Anthony en Angela's levenstoneel. Rilke, die ik in mijn jeugd heb gelezen, zegt: ‘und alle sterben so wie eine Dirne in Kindbettkrämpfen und am Kaiserschnitt.’ Het zijn een paar van de weinige versregels die me zijn bijgebleven, omdat ze zo mistroostig en
| |
| |
definitief klinken. Neen, we moeten goed eindigen. Wat mij betreft, naar alle waarschijnlijkheid is mijn tijd nog lang niet gekomen en nog minder die van Elza. Maar Anthony en Angela zijn over de berg heen. Men mag aan hun dood reeds denken, al doen zij het wellicht zelf niet.
Terwijl ik me soms in deze macabere overwegingen verdiepte, bleek het dat Anthony een tweede jeugd beleefde. Zoals het hoorde, had Angela hem uitgenodigd om van de televisie te komen genieten. Avond aan avond zaten ze nu in het schemerdonker van haar rommelige kamer samen en keken naar de programma's. Het was voor Anthony een zalige tijd. De televisie stelt niet veel eisen aan het publiek. Ze weet dat men sentimenteel moet zijn, mooie meisjes met felle boezem moet vertonen die zo maar pardoes haast levensgroot met een vrijgevig décolleté in close-up in de bescheidenste huiskamer verschijnen. Zo zat onze oude Anthony dan ook in het halfduister van de zomernacht naast Angela met de opulente charmes, die door haar goedkoop parfum heen fel transpireerde; hij, de milde schenker van dit prachtige apparaat, de man die dwaasheden kon doen voor de geliefde. Ik wist dat alles slechts uit de fragmentarische mededelingen van Elza en Nella, die hun kritiek op Angela hadden gedempt omdat eindelijk Anthony in de gezellige intimiteit, die nu was ontstaan, gelukkig scheen. Het is waar dat Angela stipt gehoorzaamde wanneer een programma onderbroken werd door een reclame en wanneer een charmante jonge vrouw kwam verklaren dat Spatz het onmisbare bier was als je naar de televisie zat te kijken. Die aanbeveling werd om de tien minuten herhaald en op het eind van de séance was de stemming niet goed meer. Anthony was volkomen sober en Angela was uitgelaten. Het werd op een avond nog erger toen Anthony meende dat hij Angela's vrolijkheid kon benutten voor zijn allesbehalve kuise plannen. Bij zijn eerste handtastelijke gebaar had Angela hem uitgescholden alsof hij een satyr was en zonder rekening te houden met zijn kostbaar geschenk. Onverdeelde zaligheid was dus van Anthony nog niet het deel, maar hij was toch reeds een heel eind nader gekomen. Hij had zijn grote en kleine entrées in huis en kon steeds doen gelden wat hij tot de glorie en het comfort van
Angela had bijgedragen. Ik zag hem in die tijd een paar keer alleen en bij elke gelegenheid gaf hij me vijf of tien dollars op mijn lening terug. Het was de opbrengst van wat oud papier, van oud ijzer dat hij verkocht had of iets dergelijks. Alle geluk moet men betalen, dacht ik bij mezelf, en ik aanvaardde zonder schroom de kleine bedragen als terugbetaling van een schuld die ik als oninbaar had geklasseerd.
| |
| |
Ik had geen bijzonder verlangen Angela weer te zien en ofschoon Elza en Nella heel dikwijls 's avonds samen uit waren, vermeed ik de lokalen waar ik haar had ontmoet. Het toeval heeft ons weer saamgebracht. Er was over de stad een hittegolf gekomen die al meer dan twee weken duurde. De hielen zakten in de weke macadam, de stad dampte en de waanzin die acht en een half millioen mensen heeft saamgedrongen in deze beperkte ruimte werd met de dag duidelijker. De vrouwen liepen over straat met een minimum van kledij en op sommige uren van de dag zou men gedacht hebben dat men deelnam aan een reusachtige avondpartij waar een omvangrijk décolleté vereist was. De mannen trachtten tevergeefs hun waardigheid op te houden. Ze stapten uit de ijskoude atmosfeer van hun ‘air conditioned’ kantoren, koel en ongerept, en verslensten in tien minuten op het troittoir onder de zon en de vochtigheid. De plooien in hun broek - de trots van de welgeklede burger - begaven het, grote transpiratievlekken verschenen op hun hemd en op de rug van hun jas. Aarzelend trokken zij hun das losser en vluchtten in een koele bar of in een cinema. Het verkeer werd hysterisch. Men zag auto's door een rood licht schieten. Taxi's toornden nodeloos en nutteloos met hun hoorn. Het minste meningsverschil ontaardde in een open twist. In onze buurt hadden de kinderen de waterleidingkraan opengedraaid: ze dansten op en neer in de brede, krachtige, koele straal en de politieagent die deze baldadigheid moest verbieden keerde hun zijn rug toe. Het rumoer van de stad, dat gewoonlijk gezellig en dof opklinkt uit de straten, was als het hijgen van een dier. Dat is de tijd wanneer honderden onverklaarbare branden losbarsten, dat mensen zich van hoge gebouwen werpen en dat vrouwen door dynamische zomerzotheid gedreven, naakt op straat lopen. De auto's scheren roekeloos door de straat en de ongelukken worden toegeschreven aan de zonverdwazing: acht millioen mensen zijn ‘crazy with
the heat’. De enige hoop in onze buurt is de mogelijkheid van een bries die van de rivier komt, over het eiland vaart naar de andere rivier toe. Om daarvan te genieten zaten de mensen op hun stoep. Ze hadden hun radio-toestellen meegebracht die met hun schandelijk geblèr de hitte nog deden stijgen. Maar dat moest men op de koop toenemen. Er zat voor mij niets anders op, want in huis was het onhoudbaar. Ik ging op onze stoep zitten en keek de straat af. Overal lagen vrouwen op de bordessen in houdingen die op elk ander ogenblik behalve dat der intimiteit ongelooflijk schaamteloos zouden geweest zijn. Dikke matrones zaten met de benen ver uitgespreid. Mannen hadden hun hemd uitgetrokken, hun harig bovenlijf
| |
| |
was vuilbleek in de schemering. Men wist dat de nacht ondragelijk zou zijn en dat de zon morgen het leven even hard zou maken als vandaag. De hele stad leefde in radeloosheid. In dit half tropische klimaat wilde men het leven voortzetten zoals in de koele streken of in de winter. Want de beschaving scheen hierin te bestaan dat men niet zoals de wilden toegaf wanneer de natuur insisteerde, maar dat men zich hardnekkig en nutteloos verzette.
De beide vrouwen zaten in de bioscoop en waren in staat een domme film tweemaal te zien om het Turkse bad buiten een paar uur langer te vermijden. Een wagen van de brandweer stoof met woest geweld voorbij, de brutale sirenen loeiend alsof heel Rome in brand stond. Toen kwam Angela door de straat geslenterd. Ze bleef voor mij stilstaan. Spottend zei ik: ‘Wat was dat een luidruchtige fanfare om u aan te kondigen!’ Het was te heet voor geestigheden en ze plofte log naast mij neer op het bordes. Toen volgde mijn laatste gesprek met de hoerenwaardin. We hebben eerst vastgesteld dat het warm was, daarna hebben we gehoopt dat er onweer zou ontstaan. Vervolgens hebben we voorspeld dat een hittegolf noodzakelijkerwijs tot een eind moet komen en toen we aldus al de formaliteiten van een beschaafd banaal gesprek hadden vervuld, zijn we stilaan genaderd tot hetgeen mij en haar bezighield. Mij meer dan haar klaarblijkelijk. Ik zei:
‘Je hebt je een televisie-apparaat aangeschaft, hoor ik.’
‘Gekregen,’ zei ze. ‘Een cadeau van je vriend Anthony.’
‘Mijn vriend,’ zei ik, ‘jouw vriend, je aanbidder.’
‘Waar de oude gek het geld vandaan heeft gehaald, vraag ik me af,’ zei ze. ‘Maar tenslotte is het mij geen zorg. Ik heb het televisie-apparaat.’
‘En wat van meer belang is,’ zei ik venijnig, ‘je hebt een nieuwe triomf over het mannelijk geslacht behaald. Je hebt Anthony verplicht zich in de schuld te steken.’
Ze stak een sigaret op, pufte alsof het haar eerste was en trachtte het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Dat ging gemakkelijk, want Dierenfeld liep net voorbij en bekeek ons tweeën met ongeveinsde verwondering en afkeuring. Hij groette ons zuur. ‘Slecht gehumeurd’, zei ik, ‘de man lijdt van de hitte.’ ‘Oh, oh,’ zei Angela, ‘de hitte. Ja, maar locaal dan! Het is voor hem nooit te heet om jongetjes achter in zijn kantoortje te lokken en zo voort en zo voort, meneer. En die meneer kijkt op mij neer als op oud vuil. Een vuile Jood.’ ‘Dat komt goed uit,’ zei ik verzoenend, ‘want hij spreekt van jou als van een vuile Ierse.’ Ik ben geen klapper en in gewone omstandigheden zou ik zo iets niet
| |
| |
gezegd hebben. Maar ik had er behoefte aan Angela te doen voelen dat men haar dóór had, en wat haar lasterpraatjes over Dierenfeld betrof, wist ik dat het een vuil verzinsel was. De man, met al zijn uiterlijke bruuskheid, had een gouden hart en riep jochies alleen in zijn kantoortje om hun wat snoepgoed toe te steken opdat zijn vrouw het niet zou merken. Alles maakte Angela aldus vuil. Ik voelde me op dat moment geheel solidair met Anthony en ik heb dan (behendig, dacht ik) zijn zaak bepleit. Aan Angela heb ik gevraagd of haar boos spel met de arme man nog lang zou duren. Ze reageerde loom. Ik spaarde mijn woorden niet, want Angela moest in haar leven wel meer gehoord hebben. Zou ze met Anthony trouwen, zou ze tenminste met hem naar bed gaan? Dat wilde ik weten. Als in een perfect geregisseerd toneelstuk stapten toen twee kleine kloosterzusters, die een eind verder in de straat een kinderhuis besturen, voorbij. Het zijn simpele wezens gewapend met een engelengeduld en een opofferingsgeest waarvoor ik diep ontzag heb. Hun verschijning bracht me tot bezinning. Ik zit hier, dacht ik, in een drukkende zomernacht vulgair als een landloper op mijn stoep en ik ben bezig koppelaar te spelen tussen een ‘madame’ en een Joego-Slavische oude geilaard. Ik heb toen mijn best gedaan om het hele geval op wat ik voor mezelf als een hoger plan beschreef te schuiven. Ik bezong hartelijk de vreugden van de oude dag, de steun die twee mensen die ervaring bezitten en wier zinnen kalm zijn geworden aan elkaar kunnen hebben. Onbewust paraphraseerde ik Philemon en Baucis en paste ik het mooie verhaal aan de locale omstandigheden aan. Tenslotte deed ik een beroep op Angela en zei: ‘Maak er nu een einde aan, rechts of links. Trouw of ga naar bed, of doe alle twee.’ Ik had uit de ijskast een paar blikken bier gehaald en Angela had ze allebei leeg gedronken. Het zweet liep in lange slierten over haar gezicht, het stond in dikke parels op
haar borsten en haar haar was als vochtig stro. ‘Neen’, zei Angela. ‘Ik ben heel mijn leven een speeltuig voor mannen geweest, nu is Anthony mijn speeltuig. De liefde is goed als je jong en mooi en krachtig bent. Anthony is oud en lelijk en arm.’ Deze drievoudige veroordeling sprak ze met nadruk uit alsof elk woord op zichzelf voldoende was om Anthony te verwerpen. Dat Anthony oud en arm was wist iedereen, of hij lelijk was deed niet ter zake. Zij had zijn geschenken aanvaard, zij had hem Ruig afgenomen, ze was bereid hem nog meer opofferingen te vragen. Ik stond op en had mijn keuze gedaan. ‘Voor mijn part,’ zei ik traag, terwijl ik de trap opging, ‘kun je verrekken.’
(slot volgt)
|
|