De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Jan van Nijlen
| |
[pagina 318]
| |
In droom
Alleen in droom kennen wij 't ware leven,
Wanneer het zogenaamd gezond verstand
Gelijk een nevel wordt teruggedreven
Door 't licht van het oorspronklijk vaderland.
Licht en donker
Wanneer de sneeuw straten en daken dekt,
Denk ik aan zomerlicht en blauwe druiven,
Ik droom van ara's wit met gele kuiven,
Als er een zwerm van grauwe vogels trekt.
Inzicht
‘Ik zal nooit weten ach! waarom ik leef’.
Schreef 't argloos knaapje toen hij twintig jaar was.
Nu, dat hij oud is en om niets meer geeft,
Beseft hij eerst dat dit vermoeden waar was.
November
De wilde winter met zijn wit gezicht
Komt deze morgen aan mijn venster kijken
En achter hem staan de verdorde lijken
Van zonnebloemen in 't Novemberlicht.
| |
[pagina 319]
| |
Kunstenaar en kind
Geef mij uw kleurkrijt kind, ook ik hertover
tot schone wereld een blad blank papier:
Groen, heel veel groen voor 't zware zomerlover,
Vier poten en twee ogen, 't is een dier.
Maart te Calevoet
Slechts een paar merels die behoorlijk zingen,
Een pirus met een drietal vlekken bloed,
Daarnaast, natuurlijk, bottende seringen:
Wat is uw lente slordig, Calevoet.
De oude man en de dood
Zolang ik jong was vreesde ik niet de dood,
Ik riep in wanhoop vaak om zijn bezoek,
Nu, dat ik weet dat hij me roept en zoekt,
Vrees ik de ontmoeting met die bedgenoot.
's Mensen begin en einde
Wij eindigen zoals wij zijn begonnen:
Kaal en onmondig en sentimenteel.
Alles wat leeft keert weer naar de oude bronnen
Van 't paradijs. En dan? Ach, weet ik veel.
|
|