De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
W.J.M. van Eysinga
| |
[pagina 290]
| |
in handen nam, wist zich in korte tijd zo onmogelijk te maken, dat hij reeds na twee jaren voorgoed uit ons land verdween, al bleef de protectoraatsverhouding voorlopig bestaan. De man, die het verzet had verpersoonlijkt, die als tegenwicht tegen Leicester de nauwelijks achttienjarigen Graaf en weldra Prins Maurits tot Gouverneur van Holland, Zeeland en Westfriesland had weten te doen benoemen en die Leicester dan ook had willen gevangen nemen, dat was Oldenbarnevelt. Hij was dan ook de aangewezen persoonlijkheid om in 1586 als Landsadvocaat van Holland en West-Friesland, dus het tegenwoordige Noord- zowel als Zuid-Holland en verreweg de belangrijkste der zeven Provinciën, te worden gekozen. De hooghartige, rechtvaardige, in zich zelf gekeerde man, over wiens innerlijk leven wij zo bitter weinig weten, begint dan die twee en dertig jaren lange staatsmansloopbaan, zoals er weinige zijn aan te wijzen. In die twee en dertig jaren weet hij ons land uit de chaotische en gevaarlijke toestand, waarin Leicester het had gebracht, op te heffen tot die zelfbewustheid, die elke ook later nog wel gedane poging om de souvereiniteit in handen te krijgen, a limine zou afwijzen, op te heffen ook tot die hoogte, welke wij nog altijd gaarne noemen onze Gouden Eeuw. Oldenbarnevelt beheerst het gehele staatsbedrijf. Hij is een uitnemend administrateur en financier, dit laatste ook voor zijn eigen fortuin. In de regeringswarboel van het leicesterse tijdperk brengt hij dadelijk orde, het gezonken crediet van Holland weet hij geheel op peil te brengen; de door het quotenstelsel zo uiterst gebrekkige Uniegeldmiddelen evenals de gehele staatsinrichting zullen zijn voortdurende zorg hebben. Oldenbarnevelts beproefde zorg voor de militaire zaken wordt uitgeoefend in uitstekende samenwerking met de legerleiding, Prins Maurits en zijn zwager en neef Willem Lodewijk. Zes en dertig malen heeft Oldenbarnevelt zich bij het leger te velde gevoegd, soms langer dan een maand, eenmaal vijf keren in één jaar. Dat de vele kleine en op zich zelf niet sterke maatschappijen, die de vaart op de Oost gingen uitoefenen, reeds na weinige jaren, in 1602, konden worden samengesmeed tot de machtige Vereenigde Oost-Indische Compagnie, uitgerust met vèrgaande staatsbevoegdheden, is almede Oldenbarnevelts werk. Een gebied, waarover zich tegenwoordig de staatszorg in ons land nauwelijks meer uitstrekt, maar dat in Oldenbarnevelts tijd een der be- | |
[pagina 291]
| |
langrijkste, zo niet de belangrijkste tak der staatszorg vormde, is dat der kerkelijke zaken, de kerkorde zowel als de leer. Het is de tijd der vorstelijke theologen. Ook op dit delicate gebied is Oldenbarnevelt zeer actief werkzaam geweest, daarbij krachtig vasthoudend aan de Unie van Utrecht, die in haar 13e artikel de kerkelijke zaken tot de bevoegdheid der Provinciën gebracht had, niet tot die der Unie. Al zijn veel omvattend regeringswerk deed Oldenbarnevelt in zijn hoedanigheid van Landsadvocaat van Holland en West-Friesland, in welke functie hij de machtige Provincie ook geregeld vertegenwoordigde in de Staten-Generaal. Hij was dus formeel de eerste dienaar, die formeel slechts handelde op gezag der Staten van Holland. Maar daar zijn taak omvatte het doen van voorstellen, het leiden der vergadering, het uitbrengen als eerste stem die der Edelen en het uitvoeren der genomen besluiten, het permanent vertegenwoordigen van Holland in de Staten-Generaal, ook het voeren van briefwisseling met onze vertegenwoordigers in den vreemde en de gedachtewisseling met de vreemde gezanten in den Haag, was zijn positie die van een leidend staatsman. De Groot heeft in 1609 van Oldenbarnevelt gezegd ‘als ik hem noem, bedoel ik niemand anders dan de Staten van Holland.’ En in het vorige jaar 1608 had de franse gezant Jeannin, even voor het begin van het vredescongres de alles beheersende positie van Oldenbarnevelt als volgt beschreven: ‘C'est le Charme - de witte beuk, dat is de geheime aanduiding van Oldenbarnevelt in de franse diplomatieke briefwisseling dier dagen - C'est le Charme qui a tout fait, ainsi que le Roy ne trouve estrange s'il luy plaist, si ie m'adresse tousiours a luy, & si son nom est en tous les endroits de nos lettres. Car la verité est que tous ceux qui desirent la paix en l'assemblée generale, qui est le plus grand nombre, dependent tellement de luy, qu'ils aprouvent sa conduite & tous ses advis sans les controller, ny autrement.’ Het stuwend leiding geven aan alle grote staatsbelangen sluit bij Oldenbarnevelt allerminst uit het zeer persoonlijk zelf doen en geraadpleegd worden over allerlei zaken, die op lager peil liggen. Als de Admirant van Arragon bij Nieuwpoort krijgsgevangen wordt, schrijft Oldenbarnevelt eigenhandig de verklaring op erewoord, die de Spanjaard moet afleggen. De uitvoerige, eveneens eigenhandige verbalen van gezantschappen en notulen van conferenties getuigen van Oldenbarnevelts superieure zin voor orde in de staatszaken, ook van zijn talent in het beschrijven. Als in 1605 Burgemeesteren van Haarlem voor de moeilijke vraag der toelating mèt vrije godsdienstuitoefening van iberische | |
[pagina 292]
| |
joden staan en ter dagvaart der Staten in den Haag zijn, dan kloppen zij om raad aan bij de landsadvocaat, die hun dadelijk een klinkend advies, politiek zowel als ekklesiastiek, verstrekt. Als in de winter van 1612-1613 vier belangrijke colleges: de Hoge Raad, de Staten van Holland, Rotterdams burgemeesters en de Staten-Generaal om strijd beslag op de Groots kunde willen leggen of houden, zegt Oldenbarnevelt hoe het zijn moet. De Hoge Raad krijgt de Groot niet, daar hij nog zó jong is, dat hij nog best wachten kan. De Staten van Holland zullen hem moeten afstaan aan Rotterdam, op voorwaarde echter, dat hij eerst voor de Staten-Generaal met een gezantschap naar Londen gaat, en dat hij daarna naast het rotterdamse pensionarisschap voorlopig het hollandse advocaat-fiscaalschap zal blijven waarnemen. En zo kan men doorgaan en was het van den beginne af geweest, Oldenbarnevelt is in de volste zin des woords de omnis homo, de man waar alles om draait. Oldenbarnevelts ontzagwekkende staatsmansprestatie spreekt voor de moderne Nederlander sterk, wanneer hij bedenkt, dat Oldenbarnevelt tegelijk was, wat wij nu noemen Kamerpresident alsmede Minister van Algemene Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Financiën, van oorlog, van overzeese gebiedsdelen èn van eredienst. Dit alles zou echter ons land niet tot die hoogte gebracht hebben, die het zo pijlsnel bereikt heeft, als daarbij niet gekomen was het superieure beleid van de Minister van Buitenlandse Zaken. Het tijdperk gedurende hetwelk Oldenbarnevelt onze buitenlandse zaken geleid heeft tot aan het Bestand van 1609, valt ongeveer samen met de regering van de franse Koning Hendrik IV, Henri le Grand. Die twee behoren bij elkaar. In het middelpunt der grote politiek dier jaren staat de tegenstelling tussen Frankrijk en het naar wereldheerschappij strevende Spanje, een tegenstelling, die nog lange tijd dat karakter zou behouden. In die grote politiek van het tijdperk van Hendrik IV en Oldenbarnevelt heeft onze jonge Republiek een rol van belang gespeeld door haar oorlog, die zulk zwaar beslag op de spaanse macht legde en dien men alom had leren beschouwen als een vaststaand element der internationale verhoudingen. Die rol hoe belangrijk ook, is echter altijd te zien onder de gezichtshoek van de spaans-franse tegenstelling. Wij staan daarbij aan de franse kant, onverschillig of er formeel oorlog tussen de twee koninkrijken is, of niet; maar dit wil niet zeggen, dat geen belangrijke tegenstellingen bestaan tussen ons en Hendrik IV, die niet kan vergeten dat wij nog niet lang geleden de souvereiniteit zijn voorganger hadden aangeboden en die onze oorlog blijft beschouwen als | |
[pagina 293]
| |
een frans belang, waaromtrent hij een beheersend recht van medespreken heeft, een protectorat moral, zoals een frans geschiedkundige het genoemd heeft. Wanneer de moord op Hendrik de Guise de burgeroorlog in Frankrijk doet oplaaien en de hulp, die Parma op bevel van zijn Koning aan de partij van de Guises moet gaan brengen, de druk op de Republiek vermindert en ons veroorlooft daar het volle profijt uit te trekken, zodat Prins Maurits' en Graaf Willem Lodewijks krijgsverrichtingen weldra in het centrum der internationale bewondering komen te staan, dan zorgt Oldenbarnevelt ervoor, dat toch een deel van onze land- en zeemacht in Frankrijk de man te hulp komt, die nog in hetzelfde jaar 1589 Koning zou worden en deze hulp broodnodig had. Reeds lang had Oldenbarnevelt gepoogd deze ertoe te bewegen met Engeland en ons een of- en defensieve alliantie tegen Spanje te sluiten, waarbij andere staten zich zouden kunnen aansluiten. De pogingen hadden aanvankelijk geen succes. Maar wanneer in '96 niettegenstaande onze pogingen om het te verhinderen Hendrik IV zich Calais door de Spanjaard ontnomen ziet en hij op zijn beurt de vijanden van Spanje tegen dat land tracht te verenigen in een verbond, dan ziet ons land zich eigenlijk in de schoot geworpen het deelgenootschap in de Triple Alliantie met de grote Koning en de grote Koningin, en waarbij bepaald was, dat vrede met Spanje slechts gemeenschappelijk zou mogen gesloten worden. Reeds twee jaren later, in 1598, wenst Hendrik IV zijn door de lange burgeroorlogen uitgeputte land de nodige rust door vrede met Spanje te hergeven. De Koning voelt, dat dit tegenover zijne bondgenoten niet opgaat, vooral niet tegenover de Republiek, welks troepen bij de herovering van Amiens de kern van het voetvolk vormden, en Oldenbarnevelt verscherpt dat gevoel door hem een uitgewerkt krijgsplan voor het jaar 1598 voor te leggen. De Koning nodigt zijn bondgenoten te komen praten. En dan zien wij Oldenbarnevelt in zijn volle kracht. Vriendelijk, maar steeds krachtiger houdt hij de Koning voor de trouw, die diens woord verdient, de onschendbaarheid, die een gesloten verdrag behoort te bezitten, het pacta servanda. Hier zien wij ook, hoe Oldenbarnevelt, die bij de binnenlandse zaken gekenmerkt wordt door eerbied voor de rechtsstaat, als kende men dat woord nog niet en die daarvan nog zo duidelijk zou doen blijken aan zijn rechters,...hoe Oldenbarnevelt ook de verhouding tussen de staten op het recht gegrondvest wenste te zien. Het mocht niet baten. De vrede van Vervins met Spanje kwam | |
[pagina 294]
| |
tot stand, maar niet dan nadat de Koning alle hulp aan Oldenbarnevelt had toegezegd, die een openbare oorlog met Spanje zou weten te vermijden. Het voortdurend aandringen op het nakomen dier belofte wordt dan de eentonige taak van onze vertegenwoordiger bij de Koning. Toen ook de opvolger van Elizabeth, Jacobus I in 1604 vrede met Spanje gesloten had en wij dus alleen in oorlog met Spanje bleven, werd de Spaans-engelse toenadering een Frankrijk bedreigend element in zijn verhouding tot Spanje. Maar Hendrik IV volhardde in zijn politiek om het kruit droog te houden, en zo steeg zijn belang erbij, dat onze oorlog beslag zou blijven leggen op Spanjes kracht en dat wij, in de eerste plaats ten behoeve van Frankrijk, de vlaamse kust zouden schoonvegen, nettoyer la côte, zoals het heette, vanaf en met inbegrip van het door ons veroverde belangrijke Sluis (1604) tot Calais toe. Aldus zou een wig kunnen gedreven worden tussen Engeland en de Zuidelijke Nederlanden. Wij waren niet ongenegen, maar Oldenbarnevelt kwam tot de overtuiging, dat, niettegenstaande onze welvaart, bij ons gebrekkig geldwezen, het befaamde quotenstelsel, de oorlog slechts kon worden voortgezet als Frankrijk belangrijk meer in de kosten zou bijdragen. Dan begaat Hendrik IV een fout met vérstrekkende gevolgen. Hij verklaart zich bereid, maar niet onvoorwaardelijk zoals hij in 1598 beloofd had. Hij meent als voorwaarde te kunnen stellen, dat wij ons zouden willen plaatsen onder zijn souvereiniteit, zoals wij zelf dat ruim twintig jaren geleden aan de toenmalige franse Koning hadden voorgesteld. Maar in die twintig jaren was er te veel veranderd dan dat de Staten-Generaal bereid zouden kunnen worden bevonden hun zelfstandigheid aan Frankrijk prijs te geven. Oldenbarnevelt maakte dit de franse gezant duidelijk (10 October 1606) in een onderhoud, waarvan beider verslag tot ons is gekomen. Toen nu Albertus en Isabella, te Brussel, de Aartshertogen zoals zij genoemd werden, maar vooral hun veel machtiger raadsman en veldheer de genuees in spaanse dienst Spinola de wind kregen van de franse souvereiniteitswensen op de noordelijke provinciën, wensen die wel eens zouden kunnen leiden tot een franse omsingeling der zuidelijke gewesten, kwamen er voor de zoveelste maal vredessuggesties van de oorlogsmoede brusselse Regering. Oldenbarnevelt grijpt deze gelegenheid aan, nu op aannemelijke franse hulp immers niet te rekenen viel. En daarmee beginnen de jaren, die de hoogste eisen zouden stellen aan zijn diplomatiek beleid. Hij zou zich daarbij geplaatst zien niet alleen tegenover de aartsvijand, maar ook terdege moeten rekening hou- | |
[pagina 295]
| |
den met de niet altijd met de onze strokende wensen van de franse Koning, ook wel met de engelse, geruime tijd ook rekening moeten houden met inmenging van de Keizer in onze vredesonderhandelingen. En niet in de laatste plaats zou hij het hoofd moeten bieden aan binnenlandse moeilijkheden voortspruitend uit de zeer losse unieband en uit een sterke stroming onder aanvoering der legerleiding, die de oorlog wilde voortzetten en die in Augustus 1608 zelfs dreigde Oldenbarnevelts vredespogingen volkomen te doen mislukken. Maar het einde heeft toch gebracht algehele overwinning van Oldenbarnevelts diplomatiek beleid: het Twaalfjarig Bestand, dat ons op 9 April 1609 ook door Spanje zal doen erkennen als zelfstandige staat, zelfstandig ook wat betreft de beslissing in de zaken van de godsdienst, en ons zal brengen de door Frankrijk en Engeland gewaarborgde vrije vaart op de Indiën. Wij zijn in ons land gewoon in de onderhandelingen, die tot het Bestand leidden in hoofdzaak te zien een zaak tussen ons en de vijand van de laatste veertig jaren. Dat is niet onjuist, maar kan ertoe leiden, dat men het veel gecompliceerdere karakter van het probleem, dat Oldenbarnevelt aanvatte, over het hoofd ziet. Ook de langdurige haagse besprekingen, die Hendrik IV aanvankelijk liefst had zien mislukken teneinde Spanje door de oorlog met ons klein te houden, beschouwde hij vóór alles als frans belang. Telkens wijst hij zijn vertegenwoordiger in den Haag hierop. ‘Considérez que je vous ai commis une négociation, dus succès de laquelle doit dépendre la direction des affaires publiques et privées, tant de mon Royaume que de la République Chrétienne.’ (13 Juni 1607) Wat de zaak ook niet vereenvoudigde was, dat wij ons bevonden tegenover vredesvoorstellen weliswaar van de Aartshertogen aan wie Philips II kort voor zijn dood alle Nederlanden had afgestaan, maar onder voorwaarden, die het laatste woord lieten aan Madrid; en dat laatste woord, het is ontwrongen moeten worden. Hendrik IV had Oldenbarnevelt naar Parijs willen ontbieden, althans uitnodigen om te komen praten, waarbij stellig ook het geen vrede sluiten zonder 's Konings goedkeuring verlangd zou zijn. Maar Oldenbarnevelt bleef daarvoor oostindisch doof en sloot gelijk gezegd met de vertrouwensmannen der Aartshertogen, die keer op keer in Brussel voor ons meer aanvaardbare toezeggingen moesten gaan halen, op 24 April 1607 de wapenstilstand, waarbij - en daar komt het op aan - de Aartshertogen ten slotte bereid waren onze verenigde landen te houden voor vrije landen, waarop zij niets pretenderen, generlei aanspraak maken | |
[pagina 296]
| |
dus. Deze 24 April mag met gouden letters in ons geheugen blijven gegrift. Voor het eerst had de vijand ons niet rebellen genoemd, maar ons land als volkomen zelfstandig betiteld. Oldenbarnevelt had de eerste ronde gewonnen. Het bericht van de wapenstilstand werkt als een plotselinge donderslag. Het verwekt - evenals dat van de ongeveer gelijktijdige daverende overwinning van Heemskerck bij Cadiz - alom de grootste verbazing, in Engeland, in de duitse landen en dan in Frankrijk. Hadden ces messieurs het werkelijk durven bestaan om zonder de grote Koning er zelfs maar in te kennen, de grote Koning, die voortgezette hulp tegen het spaanse gevaar dat ook hem zo bedreigde, afhankelijk had willen stellen van de erkenning zijner souvereiniteit over ons land - hadden ces messieurs werkelijk eigenmachtig, als geheel zelfstandige mogendheid toegestemd in schorsing van de strijd, die de Koning als noodzakelijk element in de franse buitenlandse politiek beschouwde? De Koning handelt snel. Van het zenden van een gezantschap naar Parijs werd niet meer gerept. Hals over kop werd een der allerbeste staatsdienaren, Jeannin, naar den Haag gezonden. Hendrik wilde, evenals Richelieu dat later zo stelselmatig zou doen, de draden der grote politiek, culminerend in de frans-spaanse rivaliteit, zelf in de hand houden en verhinderen, dat zij hem door Oldenbarnevelts eigenmachtigheid zouden ontglippen. De instructie, die Jeannin meekreeg, sloofde zich uit om te betoogen, dat de Koning er nooit over gedroomd had verder hulp tegen het spaanse gevaar afhankelijk te stellen van de erkenning zijner souvereiniteit over ons land; ook de hulp, die Jeannin zou brengen, was volkomen onbaatzuchtig en in het belang der nederlandse vrijheid. Oldenbarnevelt had eerst de Aartshertogen en nu ook Henri le Grand geleerd de weg naar den Haag te vinden; beiden voelden dit als vernederend, maar zij konden niet anders. De wapenstilstand, die tot aan het begin van het volgende jaar 1608 zou duren - en later herhaaldelijk verlengd is - zou binnen drie maanden door de spaanse Koning moeten bekrachtigd worden: dat was onze begrijpelijke en onverbiddelijke eis, terwijl men hem zou benutten teneinde tot vrede dan wel langdurig bestand, een trève, te geraken. Maanden heeft het geduurd voordat iets, dat op bekrachtiging van de wapenstilstand geleek, aan de spaanse Koning is kunnen worden ontwrongen, en op die bekrachtiging moest de vredesonderhandeling wachten. De pogingen van Oldenbarnevelt om ons te doen omringen door zoveel mogelijk hulp teneinde ons bij de aanstaande vredesonderhandeling | |
[pagina 297]
| |
zo sterk als het maar kon te doen staan, zij zijn slechts zeer ten dele geslaagd. Wel beantwoordden Engeland, Denemarken en de Palts alsmede enige andere duitse protestantse landen onze oproep toestemmend om evenals Frankrijk gezanten naar den Haag te zenden, maar tot een coalitie tegen het spaanse gevaar, zoals Oldenbarnevelt reeds zolang voor de geest had gezweefd, een coalitie in de trant van hetgeen de Witt en de Koning-Stadhouder in later jaren tegenover het toen franse gevaar zouden tot stand brengen, daartoe kon Oldenbarnevelt de toegestroomde landen niet bewegen. Wel aanvaardden ook de Aartshertogen de bemiddeling der in den Haag verenigde vreemde gezanten en wist, na zeer veel moeite, Oldenbarnevelt Frankrijk ertoe te brengen vlak vóór de komst der zuidelijke onderhandelaars een verdedigend bondgenootschap met ons te sluiten. Hij had het mógelijke gedaan om ons in goed postuur het trotse gezantschap uit het zuiden de eerste Februari 1608 in ónze residentie te doen ontvangen. Aan het hoofd van het gezantschap stond de grote veldheer Spinola, Maurits' tegenstander in de krijg, de man, die zoals gezegd te Madrid meer vermocht dan de aartshertogen en die naast Oldenbarnevelt en Jeannin de derde leidende figuur is in het grote diplomatieke spel dier jaren. De wijze waarop de gezanten de onderhandelingen moesten voeren en rekken, was uitermate geschikt om het wantrouwen en later ook de woede der onzen op te wekken. Na maandenlang praten kwam in Augustus 1608 het hoge woord eruit: de spaanse Koning, in wiens naam zij mede onderhandelden, bleek toch eigenlijk onze onafhankelijkheid en indische handel niet te willen erkennen en verlangde vrije uitoefening van de roomse godsdienst in ons land. ‘Dan is het uit met de vredesonderhandeling en kunt Gij naar huis gaan,’ was het toornige antwoord der Staten-Generaal. Op dit kritieke ogenblik heeft Jeannin meesterlijk ingegrepen. Voor Oldenbarnevelt heeft hij zodoende de mogelijkheid geschapen zijn doel, het doen ophouden van de oorlogstoestand, toch te bereiken. ‘De mislukking der onderhandelingen om tot vrede te geraken, behoeft nog niet uit te sluiten te pogen tot een langdurig bestand te besluiten,’ aldus Jeannin. Weliswaar zou na wat gebeurd was zulk Bestand niet anders te verwezenlijken zijn dan op ònze voorwaarden, maar daartegenover zou het ook slechts van tijdelijke aard zijn. Het heeft Spinola, Oldenbarnevelt en Jeannin de grootste moeite gekost beide partijen tot het aanvaarden dezer laatste poging te brengen. | |
[pagina 298]
| |
Spinola moest Madrid vermurwen; Oldenbarnevelt de oorlogsgezinden hier te lande, die onder leiding van Prins Maurits reeds lang op voortzetting van de oorlog hadden aagestuurd en die nu, nadat de vijand het non possumus eindelijk had uitgesproken, daarin het bewijs van de juistheid hunner zienswijze meenden te zien. Oldenbarnevelt werd daarbij het hernieuwde voorwerp van de meest ergerlijke verdachtmaking van heulen met de vijand, maar hij hield vol, daarbij krachtig gesteund door Jeannin, die zijnerzijds soms moeite genoeg had om Koning Hendrik zijn beleid te doen goedkeuren. Iemand, die het weten kon, de zuid-nederlandse griffier der Staten-Generaal, Cornelis Aerssen, heeft temidden van die bewogen dagen het volgende over Oldenbarnevelt geschreven. ‘Wat mijn buurman’ - Aerssen en Oldenbarnevelt woonden naast elkaar in de Spuistraat - ‘raekt, ick doen wat ick kan en wensche hem te helpen met mijn bloet. Hij is couragieuser als ick, ick hadde al over lange onder gelegen, hadde ick sijne tempeesten moeten uytstaen. De Heere, hoop ick, sal hem helpen en sijn verstant ten beste dirigeren, der gemeene Christenheyt ten beste en hem ter ere. Kan sijn Ed. dit schip in eene verseekerde haven stueren, men behoort hem een gouden statue te stellen; ick wenschte daertoe alreede eenen goeden penninck gecontribueert te hebben, want hij soude dat dubbel verdienen, ten spijt en trots alle sijne vijanden, die hij meer heeft uyt haet en nyt, als met redenen. De Heere beware hem gesont, anders hij en wij souden qualyck daeraen toe syn.’ De kenschetsing van de Prins van Oranje: rustig temidden der woedende baren, Saevis tranquillus in undis, zij is ook toepasselijk op de man, die de staatkundige leiding van de Prins had overgenomen. Nadat Jeannin erin geslaagd was Prins Maurits ertoe te bewegen zich neer te leggen bij Oldenbarnevelts beleid, dat na de zo gerechtvaardigde woedeuitbarsting van Augustus tenslotte ook door de grootst mogelijke meerderheid der Provincies gevolgd werd en nadat onder Spinola's hoge druk Madrid ertoe scheen gebracht aan onze eisen toe te geven, bleef de zaak tot het allerlaatst aan een zijden draad hangen, maar eindelijk viel de beslissing geheel volgens de voorwaarden, van welker aanvaarding en bevordering Oldenbarnevelt Jeannin en door deze Hendrik IV had weten te overtuigen: de Aartshertogen en Spanje erkenden onze zelfstandigheid en souvereiniteit, dus ook in godsdienstzaken, en mede onze vrijheid van indische handel. Als in Mei 1607 Jeannin hier komt, staat hij evenals zijn regering gereserveerd tegenover de Landsadvocaat. Had deze door zijn eigen- | |
[pagina 299]
| |
machtige wapenstilstand Hendrik IV niet zwaar gegriefd en gedwongen het zwaartepunt der zaken over te zien gaan van Parijs naar den Haag? Was Oldenbarnevelts wil om de krijg te doen eindigen niet in strijd met Frankrijks aanvankelijke voorliefde om de oorlog te zien voortgezet, door ons en ten bate van Frankrijk? En verzette Oldenbarnevelt zich niet met hand en tand tegen de eis van Hendrik IV ener schriftelijke toezegging om niet zonder diens toestemming tot een akkoord te komen? Maar hoe meer de fransman spreekt met de Landsadvocaat, en het contact tussen de twee was voortdurend, hoe meer gaat hij zien, dat zijn zending alleen zou slagen als Oldenbarnevelts inzicht werd gevolgd en hoe meer hij, soms met moeite, Hendrik IV zijn standpunt weet te doen delen, en boven twijfel te stellen de rechtschapenheid van Oldenbarnevelt. De voorbeeldige berichtgeving van Jeannin laat zien, hoe de aanvankelijke gereserveerdheid plaats maakt voor een zwichten voor Oldenbarnevelts superieur beleid, tot welke verwezenlijking hij gaat medewerken met zijn eigen superieur beleid. De ondertekening van het Bestand is belangrijker en moeilijker te verwezenlijken gebeurtenis in de geschiedenis van ons volksbestaan dan die van het vredesverdrag van Munster, dat ons een rijpe vrucht deed plukken. ‘Wat een man was die Oldenbarnevelt! Met vaste voet vervolgt hij zijn weg, zonder afdwalen, zonder weifelen, in het doolhof der diplomatieke kronkelpaden. Wat hij van de aanvang af beoogde, bereikt hij ten slotte.’ Aldus onze grote historicus Fruin, die niet spoedig uitbundig wordt, maar het hier is over Oldenbarnevelts beleid, dat leidde tot zijn, Oldenbarnevelts Bestand. Het is een nieuw Nederland, dat de wereld na de overwinning van het Bestand tegemoet treedt. In alle richtingen zien wij onze diplomatie onder Oldenbarnevelts leiding actief optreden; in de Oostzeelanden en die der Middellandse zee; in de duitse landen zowel als in Frankrijk en Engeland. En overal weten wij ons erkend te zien als zelfstandige mogendheid van betekenis. Onze agentschappen in Parijs en Londen worden tot ambassades verheven, wat in die tijd veel meer dan een formaliteit betekende. Nimmer was een bijzondere missie in Frankrijk met zoveel eerbetoon ontvangen als de nederlandse, die in 1610 naar Hendrik IV werd afgevaardigd. Na de moord op de Koning blijft Oldenbarnevelt de franse regering steunen tegen de groten, die het hoofd weder meenden te kunnen opsteken. In Engeland wacht hem de taak de overblijfselen van het protectoraat van 1585 te likwideren. Gemakkelijk was dit niet tegenover de vorst-theoloog Jacobus; deze voelde zich b.v. ge- | |
[pagina 300]
| |
rechtigd zijn veto uit te spreken tegen de benoeming te Leiden als opvolger van Arminius van de zachtzinnige Vorstius, die moest horen, dat de Koning hem noemde ‘that blasphemous monster’. Het been stijf houden tegenover Engeland werd ook Oldenbarnevelts taak ten opzichte der engelse klachten over onze bejegening der hunnen in de Oost en in het hoge Noorden, ook tegenover de engelse aanspraken op de Narrow seas. In 1616 gelukte het Oldenbarnevelt de pandsteden Vlissingen en den Briel in te lossen. Zo werd het protectoraat, dat hij dertig jaar geleden noodgedwongen had moeten helpen in het leven roepen, beëindigd. Niets illustreert wellicht beter het merkwaardig snelle omhoogschieten van ons land onder Oldebarnevelts leiding. Het Twaalfjarig Bestand met de wereldmacht van toen, dat wij geheel volgens onze wensen aan Oldenbarnevelt te danken hadden, bracht slechts korte tijd rust van binnen. Een zuiver leerstellig verschilpunt tussen twee leidse theologische professoren betreffende de praedestinatie met den aankleve van dien maakte zich als massapsychose tijdelijk van ons volk meester. Tot vrede manende resoluties der Staten van Holland misten hun doel. De door een hevige furor theologicus aangewakkerde volkshartstochten gingen, in strijd met het stellig voorschrift der grondwet van de Unie, een alle zeven provinciën omvattende zg. nationale synode eisen, waar de contraremonstrantse meerderheid stellig hare opvatting over de praedestinatie zou doen zegevieren. Het leerstellig geschil werd aldus een van staatsrecht. En toen Prins Maurits door een ostentatieve kerkgang met groot gevolg zich op 23 Juli 1617 aan het hoofd der contraremonstranten geplaatst had en elf dagen later Oldenbarnevelt antwoordde met de scherpe resolutie der Staten van Holland eindigende met een machtiging der steden om rustbewaarders, de befaamde waardgelders, in dienst te nemen, en toen daarop de Staten-Generaal op 11 November bij meerderheid van stemmen tegen die van Holland en Utrecht, dus op onrechtmatige wijze tot een nationale synode met medewerking van vreemde theologen had besloten, was het geschil ontaard tot een tussen unie- en provinciegezag. Oldenbarnevelt heeft daarbij tot het laatst toe de weg des rechts trachten te handhaven: de kerkelijke zaken, dus ook synoden, zaak der Provinciën, niet der Unie; bij rustverstoringen, - en die waren er door de contraremonstranten veroorzaakt, in groten getale, - was extra politie een herhaaldelijk toegepaste voorziening. Daarentegen hadden de Staten-Generaal, aangemoedigd door Prins Maurits, die op het leger kon rekenen, de weg des rechts verlaten. | |
[pagina 301]
| |
Het einde der tragedie was, men weet het, het schavot. Er zijn revoluties, waarbij het gevloeide bloed en de geslagen ellende kunnen beschouwd worden als de tol, die een volk betalen moet om tot beter toestand te geraken. Men kan zich dan met de revolutie verzoenen, haar aanmerken als een noodzakelijk kwaad, dat de betere toekomst mogelijk maakt. Maar zelfs dat kunnen wij niet ter zake van onze Revolutie van 1618. Een autonome Kerk, het hooghouden van Unie- tegenover Provinciegezag, dat waren de leuzen, waaronder de revolutie zich voltrokken had. Maar toen het bloed, dat de opgezweepte volkshartstochten hadden willen zien vloeien, gestroomd had, bleef alles bij het oude, aanvaardde de Kerk het oude Staatsgezag, zonk het revolutionnaire uniegezag terug tot zijn te zwakke betekenis in onze staat. De enige grond, die mogelijk zou kunnen maken verzoening met de gerechtelijke moord van 1618, ontbreekt. Het doodvonnis van Oldenbarnevelt doet op eclatante wijze te niet de onzinnige beschuldiging, die uitgestrooid door persoonlijke vijanden en handig geëxploiteerd, ons volk tegen hem in woede had doen ontsteken: Oldenbarnevelt zou landverraad van het ergste soort hebben gepleegd door zich door Spanje te laten omkopen. Welnu, niettegenstaande de uiterste pogingen om dat landverraad te bewijzen, hebben de vier en twintig rechters die enormiteit niet voor hun rekening durven nemen en is Oldenbarnevelt op uiterst zwakke en onjuiste gronden, culminerend in het verbreken der Unie, veroordeeld. De tragiek der waarlijk groten had zich ook aan hem voltrokken. Was deze onuitwisbare vlek op onze geschiedenis nodig geweest? Had de binnenlandse strijd, die wild opgelaaid was, nadat Oldenbarnevelt de buitenlandse rust aan ons volk geschonken had, niet op andere wijze kunnen beëindigd worden dan door het schavot? De middelen, die onze tegenwoordige staatsinrichting kent om scherpe politieke geschillen constitutioneel op te lossen zonder revolutionnaire daden, zij bestonden nog niet. Maar bovendien, toen Oldenbarnevelt en Prins Maurits, die tijdens de oorlog zo prachtig samengewerkt hadden in 's lands belang, eenmaal scherp tegenover elkaar waren komen te staan, bleken zij in hun onverzettelijkheid te veel op elkaar te gelijken dan dat toenadering mogelijk ware geweest. Er zijn wel pogingen om de partijen tot elkaar te brengen ondernomen, maar alle te vergeefs. De man, die al lang als opvolger van de oude en ziekelijke landsadvocaat was genoemd, de Groot, had buiten Oldenbarnevelt om een voorstel gedaan om de kerkestrijd tot oplossing te brengen, een voorstel de grote | |
[pagina 302]
| |
constructieve jurist en vindingrijke staatsman volkomen waardig en dat probaat had kunnen zijn, als de Prins had willen medewerken. En Willem Lodewijk, Us heit, ons aller Vader, zoals de Friezen hem noemen, had zijn zwager wel gewezen op het funeste om een doodsoordeel aan de oude staatsman te voltrekken, maar het zou even vergeefs blijken te zijn als de pogingen tot toenadering, die na de gevangenneming van de Groot ondernomen werden bij Maurits door de gemeenschappelijke oude vriend Simon Stevin. Toen, hier vlakbij, op het Binnenhof, het schavot was bestegen en de oude knecht geholpen had de tabbaard uit te trekken, was het enige verzoek, dat Oldenbarnevelt deed, het verzoek tot de beul: Maak het kort. Ik zal het ook kort maken, zelfs weerstand bieden aan de lust om de grote dichter te doen spreken, die ook hier de van verontwaardiging trillende woorden heeft gevonden, die blijvend de juiste zouden zijn. De geschiedenis der beoordeling van Prins Maurits en van de landsadvocaat in de binnenlandse strijd en de revolutie blijft een belangrijk onderwerp van onderzoek. Nog in 1860 moet Fruin schrijven, dat in ‘onze dagen’ niet licht een standbeeld ter ere van Oldenbarnevelt zou verrijzen. De tijden zijn veranderd. Rotterdam, dat Oldenbarnevelt zo trouw had gediend, is in 1920 vóórgegaan met het beeld vóórin het nieuwe stadhuis van de op het stuttend stokske steunende grijsaard. En heden volgt de stad, die de Landsadvocaat door zijn superieur beleid met één slag verheven had tot jarenlang europees politiek centrum. In gepaste nederigheid en in een eensgezindheid, die ook thans nog tot grote daden in staat is, zullen wij ons scharen om het nieuwe door Uwe Majesteit onthulde beeld van Nederlands grootste Staatsman. |
|