| |
| |
| |
Harriet Laurey
Cirque d'amour
Trapeze
IJle trapezes van extase.
Zacht zwaaiend klimt in ons omhoog
een innig, ademloos verbazen.
Wij staan weerspiegeld oog in oog,
en zwevend in het lichtmembraan
ben ik mijn losgeraakt verlangen, -
lichaamloos, zonder zwaarte aan
je vingertoppen opgevangen.
Tijger
Zo traag mijn tijger, zacht-getemd.
Mijn vingers, trillend in zijn flanken,
verstaan van binnenwaartse klanken
zijn onuitsprekelijke stem.
En diep zijn hartslag toegenegen,
waar ik zijn droeve onrust gis,
ben ik begin van groene regen
in zijn verborgen wildernis.
| |
| |
Lama's
Wij lopen los als lama's lopen
binnen de cirkel van het licht,
onkwetsbaar in dit evenwicht,
met pasgeboren ogen open.
Wij lopen in het licht en zonder
vroeger of later, - enkel maar
herinneringen aan elkaar.
Maar onuitputtelijk verwonderd
om het volledig ogenblik,
zichzelf herhalend in den ronde,
binnen de cirkel van het licht.
Wij vragen er elkander naar,
geen antwoord vindend dan elkaar.
| |
| |
Mijn lieve Augustijn
Wat hebben ze je aangedaan,
een lach teveel, een speelgoedtraan
en vingers voor het grijpen.
Waar zit je in je ruiten jas
en veel te wijd je pijpen?
Mijn lieve, lieve Augustien,
kom uit, kom uit, je bent gezien,
je bent gehoord, ik weet wel waar,
- je gouden stem, je gouden snaar -,
maar kan zo ver niet reiken.
Wat hebben ze mij aangedaan,
jouw speelgoedlach, jouw glazen traan,
en dat ik niet bij jou kan zijn,
o lieve, lieve Augustijn,
alles is dode ogenschijn,
| |
| |
Poney-paardje
Geboortewarm en nog haast onbedoeld,
haperend eerst op ongewende poten
in de verwarring van opeens het blote
licht, dat hem optilt en weer overspoelt.
Dan vindt zijn kleine hoefslag in het zand
de harteklop van een driftig geluk,
en teugelloos en overhaast verrukt
draaft hij zich weg naar het beloofde land.
Als het voorbij is, wordt hij weer alleen
en kwetsbaar en zo onervaren zacht
en staart naar mij, alsof ook hij verwacht,
dat ik hem dadelijk in mijn armen neem.
| |
| |
Tableau de la troupe
Hoe prinselijk de schuiftrompet
vàst aan zijn jonge mond gezet,
blaast hij een blinkende paniek,
Hem draagt de grijze olifant.
Kamelen knielen in het zand,
de panter en het witte paard,
onder eenzelfde droom geschaard:
het vaandel van zijn zege.
Tot elk van hen zichzelf hervindt,
een wijde, weke cirkel trekt
rondom dit jubelend gerekt,
|
|