Is het dus een wonder dat de schrijver, die niet behoort tot de groep der afzijdigen, dit absurde universum met zijn absurde bewoners waarin hij als een molecule botst, bewust of onbewust gaat vergelijken met de instelling, die tussen '33 en '45 de gedachten en de kwade dromen van ieder weldenkend mens vervuld heeft; het concentratiekamp? Dat hij zijn situatie voelt als een gevangenschap in en met de menigte, waar hij zelfs geen eigen cel heeft? Moet het iemand verbazen dat hij, zo denkende, zijn medemensen gaat haten en dat uit deze haat het schuldgevoel voortkomt? Het schuldgevoel, dat naar wij weten een van de grote drijfveren van het geweld is.
Wie de moeite neemt het werk van Hermans te overzien, zal inderdaad tot het inzicht komen dat revolte en wraak de voornaamste drijfveren daarin zijn. Alle extreme situaties die hij bedenkt, de gruwelen, de weerwraak van de gemartelde, alles wijst op de haat tegen de hedendaagse wereld, die de intellectuele kunstenaar ieder houvast, ieder ideaal hetzij van religie, wetenschap, heldenverering ofnationalisme ontnomen heeft.
Het zou te ver voeren om deze theorie aan Hermans' totale oeuvre te toetsen, doch wie zich de roman ‘Ik heb altijd gelijk’ herinnert, zal deze zien als een beeld van wraak en verzet. De jonge man, die uit Indonesië terugkeert, waar hij voor een verloren zaak gevochten heeft, keert zich met zijn volle haat tegen de middelmatigen - in casu de burgerij. Hij besteelt hen, hij bedriegt en gebruikt de vrouw, hij viert zijn rancune bot op zijn ouders. Deze ouders vormen duidelijk het symbool van de vorige generatie, die hem en de zijnen miskend heeft en misleid, die hem van zijn vrijheid heeft beroofd, zo zelfs dat hij voor zijn lichamelijke functies van hen afhankelijk moest zijn - de jongen die geen dubbeltje krijgt om zijn behoeften te gaan doen. Gevangen in het net van de in zijn ogen steeds afzichtelijker wordende maatschappij grauwt en snauwt Lodewijk en bijt van zich af als een woest gemaakte hond.
Het is duidelijk dat de schrijver in de bundel ‘Paranoia’ meer afstand genomen heeft. De grondmotieven zijn nog wel dezelfde, doch de niet verwerkte ervaringssporen zijn verdwenen. De situaties zijn fantastischer geworden, het zelfverweer en de gewelddadigheid angstwekkender doch minder reëel. Nog steeds zijn zijn sujetten gevangenen, terugmartelende gemartelden, de revolte is nog in volle gang, doch de situaties zijn niet meer zo dat men een ogenblik zou kunnen denken met realisme te doen te hebben. De man, die men een afschuwelijke poets gebakken heeft en die nu met door zijn oor wegstromende hersens in het ziekenhuis ligt, het meisje Annie de Koning, vastgeklemd tegen de muur ‘om iets