De Gids. Jaargang 117(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] W.J. van der Molen Opstanding Laatst zijn de doden opgestaan; een avond onder zwarte bomen kwamen zij uit het graf vandaan, zag ik hen door de straten komen. En zij bevolkten weer de kerken, zij streken neer op een terras; alles keurig binnen de perken, allen vormelijk in de pas. Ik zag hen met een spade lopen, of met een vulpen in hun hand; zij liepen om iets te ontlopen, zij zochten naar een vaderhand. Zij slachtten weer, zij bakten broden; zij stonden weer op iedere hoek te praten, om de tijd te doden, 's avonds lagen zij met een boek. Zij zeulden voort in gummijassen, een niemandsjurk, een iederpak, in schoenen, die hen moeilijk pasten, horloges tikten in hun zak. Zij vouwden weer metalen boten. Zij knipten bonmenwerpers uit, sneden geweren, die echt schoten, Zij produceerden weer geluid. [pagina 345] [p. 345] Zij schroefden aan hun handen haken en hun gebit vijlden zij bij. In kogelvrije broodjeszaken en bioscopen zaten zij. Zij stonden bij de brievenbussen. Ik zag hen in portieken gaan. Zij wrongen zich overal tussen. Zij kwamen overal vandaan. Bij kleine groepjes duizendtallen, in veelvouden van een millioen. Ik zag hen opstaan en weer vallen. Ik zag hen steeds hetzelfde doen. Praten met omgebogen woorden, kaarten met waarden zonder zin. Zij lieten zich door niemand storen, overal mengden zij zich in. Toen brak het af, alles verstarde, de monden bleven openstaan, omdat de woorden zich verharden, iedereen moest weer sterven gaan. En steeds meer graven gingen open. Er viel een stilte in de tijd. Ik ben schoorvoetend doorgelopen, genietend van de eenzaamheid. Vorige Volgende