| |
| |
| |
J.W. Schulte Nordholt
Vrijheid als onzichtbaarheid
Toen in 1939 de negerzangeres Marian Anderson een concert zou geven in de Constitution Hall in Washington, werd haar optreden onmogelijk gemaakt door de weigering van de vrouwenorganisatie Daughters of the American Revolution om de zaal beschikbaar te stellen. Er was in de hoofdstad van het land, die trouwens ten Zuiden van de Mason-Dixonlijn ligt, geen plaats, zo scheen het, voor de toen al in Europa gevierde kunstenares. Echter, een stroom van protest brak los en de pijnlijke geschiedenis eindigde met haar triomfantelijk optreden, en dat op uitnodiging van de toenmalige minister van binnenlandse zaken Harold Ickes, op de trappen van het Lincoln-Memorial voor een menigte van 75.000 mensen.
Eén van de spirituals die zij daar op die Paasmorgen ten gehore bracht, was het ontroerende lied: ‘Dere's no hidin' place down dere’. Het heeft als zovele van deze liederen duidelijk een dubbele betekenis, is wel enerzijds geïnspireerd op de verschrikkingen die in de Apocalyps worden beschreven, maar gaat toch tegelijk en eigenlijk over de ellende van de negers, voor wie er in hun slavernij nergens een schuilplaats is.
Want zij zijn zwart. Sartre heeft er in zijn belangrijke inleiding tot de Afrikaanse negerpoëzie, waarop ik nog terug zal komen, op gewezen, dat in al onze Westerse talen en hun uitdrukkingswijzen het woord zwart bepaalde negatieve ladingen heeft. Wat moet b.v. een neger beginnen met deze tekst uit de religie die hij van de blanken heeft overgenomen: Was mij, dan zal ik wit zijn als sneeuw. ‘He who is born of a dark woman is bound to see dark days,’ zegt een neger-spreekwoord en een dichter uit Senegal, David Diop roept uit: Souffre, pauvre Negre, noir comme la misère.’
Ja, als hij zwart was in een zwarte wereld, een nachtwereld, dan kon hij trots zijn, trots als in de regels van Langston Hughes:
| |
| |
I am a Negro:
Black as the night is black,
Black like the depths of my Africa.
Maar hij is terecht gekomen in het daglicht van de wereld der blanken, en hij staat er in een ongunstig daglicht. ‘Dere's no hidin' place down dere.’ Zijn zwartheid doet hem opvallen. Hij is, al voor hij zich kan uiten, getekend, hij is een bepaald type in de ogen der witte mensen.
En nu geloof ik dat zijn strijd om vrijheid in de eerste plaats een strijd is tegen deze inkapseling in een bepaalde typering. Want is het verlangen naar vrijheid niet voor alles het streven om te zijn wat men is en niet wat men door anderen geacht wordt te zijn? In dit geval: wat men als neger, als lid van een bepaalde groep is. Voorlopig gaat het daarom en dat is tegelijk de tragiek van deze strijd.
Het eerste boek dat de neger bekend heeft gemaakt, dat zijn vrijheid in wezenlijke mate heeft bevorderd, is tegelijk het boek dat hem in een typering heeft gedwongen, waaraan hij zich maar met de grootste moeite ontworstelen kon. Toen in 1852 de Negerhut van Oom Tom verscheen, werd het, zoals bekend, een wereldsucces; Palmerston las het driemaal - hij had ook in geen twintig jaar een boek gelezen - Tolstoy was enthousiast en de Paus verbood het in de Kerkelijke Staat. ‘It's quite wonderful,’ aldus Elizabeth Barrett Browning, ‘that a woman who has written a book to make the world ring should write so abominably.’ Dat schrijven wil ik nog terzijde laten, er zijn niet zoveel boeken uit die tijd die het in dat opzicht nu nog uithouden. Maar een minstens zo ernstig bezwaar is dat Harriet Beecher Stowe niets wist van het Zuiden, maar éénmaal, in 1833, vanuit Cincinnati een plantage in Kentucky had bezocht en nog in 1851 aan Frederick Douglass om inlichtingen vroeg over het plantage-leven. Het is werkelijk niet te verwonderen dat de negers zich in deze Uncle Tom niet konden of wilden herkennen. Wat was hij anders dan een zwart mens, wiens voornaamste deugd zijn blanke ziel was, een man door de schrijfster getekend o.a. naar het voorbeeld van een gevluchte slaaf Josiah Henson, die door dit boek beroemd is geworden en in zijn levensherinneringen vertelt: I never said ‘Go dar’ or ‘Gib me’ and the other Negro phrases for I was anxious to imitate those whom I respected as gentlemen.’
Was deze Uncle Tom, tot een spreekwoord en uitdrukking van minachting geworden onder zijn volk, wel zo verschillend van het type neger dat men zich in het Zuiden graag voorstelde? Week de hoofdpersoon van dit beroemdste Amerikaanse boek zo veel af van de ‘darky’ in de eerste
| |
| |
beroemde songs van Amerika, die van Stephen Foster, of van de ‘happygo-lucky nigger’ in de eerste grote Amerikaanse film ‘Birth of a Nation’? Stephen Foster schreef zijn zo bijzonder geslaagde liederen: Kentucky Home, Way down upon de Swanee Ribber, Old Black Joe enz. in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, de film van Griffith is van 1916. Het type dat zich in de tussenliggende jaren ontwikkelde varieert maar weinig. De Uncle Remus van Chandler Harris is misschien het beroemdste voorbeeld uit een lange rij van herhalingen. En wij behoeven niet op te houden in 1916. Het wereldsucces van het in 1936 verschenen Gone with the Wind is een duidelijk getuigenis van dezelfde mentaliteit. Wat betreft de film heeft Peter Noble er in zijn boek. ‘The Negro in the Film’ op gewezen dat ook in Hollywood dezelfde typering jaren lang succes heeft gehad, al is er daar nu veel verbetering te constateren. Leest men de lijst van stereotypen die hij citeert uit een Amerikaans pamflet, dan krijgt men een compleet beeld van wat de neger volgens de blanke zijn moest. Ik noem u er enkele: The savage African, the happy slave, the devoted servant, the sexual superman, the unhappy non-white, the natural-born cook, the natural-born musician, the superstitious churchgoer, the mental inferior, kortom ongeschikt tot vrijheid en zelfs maar zeer eventueel daaartoe op te voeden door een langdurige blanke bevoogding. Een fraaie ironische critiek op deze instelling der blanken vindt men in het korte verhaal Slave on the Block van Langston Hughes.
De reacties van de neger op deze blanke beoordeling zijn verschillend geweest. Hij heeft aanvankelijk, na de catastrofale mislukking van de Reconstructie, gepoogd om... ja, om wat? Om door ijver en oppassendheid te laten zien wie hij werkelijk was en zo de sympathie van de blanken te verwerven, aldus de grote leider van deze politiek Booker Taliaferro Washington. Om met echt Uncle-Tomism de blanke naar de mond te praten met geen ander resultaat dan ten eeuwigen dage gedoemd te zijn tot het ambt van houthakker en waterputter, was het antwoord hierop van de critiek der nieuwe generatie, die omstreeks 1900, geleid door de eminente W.E.B. Du Bois, aan het woord kwam.
Het is heel moeilijk en hier trouwens ook niet de plaats om ten eerste te zien of de ideeën van Booker T. werkelijk zo'n funeste uitwerking hadden als zijn critici het willen doen voorkomen, ten tweede om na te gaan welke dubbele bodem er misschien toch in zijn hele systeem aanwezig was. Op dit laatste punt moet ik toch iets nader in gaan, want het raakt ons probleem ten nauwste en bovendien is er niet toevallig de laatste tijd een herwaardering van deze grote leider, geboren als slaaf maar
| |
| |
niet ten onrechte later genoemd ‘the most distinguished Southerner since Jefferson Davis.’ In de roman van Ralph Ellison ‘Invisible Man’ vertelt de ik-persoon hoe zijn grootvader op zijn sterfbed sprak over de verhouding tot de blanken. ‘Live with your head in the lion's mouth. I want you to overcome 'em with yeses, undermine 'em with grins, agree 'em to death and destruction.’ ‘Wij dragen een masker’ zegt Paul Laurence Dunbar, de grote negerdichter uit dezelfde tijd. Een een vraag die de neger zich telkens weer gesteld heeft, is juist deze of er niet achter dat masker een hidin' place is, of men niet vrij zou kunnen zijn, daar waar men onzichtbaar is.
Washington in elk geval wilde zoveel mogelijk met de blanken meewerken, Amerikaan zijn onder de Amerikanen, en vooral niet te hoge eisen stellen en niet vragen om social equality en enfranchisement. ‘In all things purely social we can be as separate as the five fingers and yet as one as the hand in all things essential to mutual progress,’ zei hij in zijn beroemde rede in Atlanta in 1895, door Du Bois smalend het Atlanta compromis genoemd. Ongetwijfeld heeft de crtiek op Booker T, voorzover wij het thans kunnen zien, haar waarde gehad. Maar nooit weer heeft een neger zo de leider van zijn volk kunnen worden als deze man die het de aanvaarding van Amerika als eerste programmapunt voorhield. Tenzij misschien die ene, dwaze prediker, van precies het tegenovergestelde, Marcus Garvey, op wie ik nog terugkom.
Na 1900, Booker T. staat dan op zijn hoogtepunt en wordt zelfs te eten gevraagd bij Theodore Roosevelt, begint de critiek, de weigering, de bewustwording van het neger-zijn. Du Bois is er de leider, de NAACP het prachtige symptoom van. En dan ook voor het eerst komt er een werkelijk belangrijke litteratuur, die haar hoogtepunt vindt in wat men noemt de Harlem-Renaissance van de jaren twintig, als zich een hele groep schrijvers, musici, toneelspelers enz. in de New Yorkse negerwijk verzamelt. En juist dan begint ook de aanvaarding door, ja de populariteit bij de blanken van negerkunst, in de eerste plaats muziek, maar ook op vele andere gebieden.
In zijn reeds genoemde opstel L'Orphée Noir, inleiding tot een verzameling Afrikaanse en West-Indische, in het Frans geschreven poëzie, heeft Jean Paul Sartre de strijd van de negers vergeleken met die van het proletariaat. Hij bepleit een bewustwording van de Négritude. Pas door zijn eigen ziel, door de blanken hem ontnomen, terug te vinden kan hij zich werkelijk bevrijden en pas dan kan hij volledig mens zijn. Als Orpheus Eurydike terug vindt kan hij haar eerst laten gaan. Het is een
| |
| |
programma dat doet denken aan de opstellen van de jonge Vermeylen over de Vlaamse Beweging: Wij moeten Vlamingen zijn om Europeeërs te worden. En het is ook voor de negers in Amerika, die wat dat betreft zich natuurlijk sneller ontwikkeld hebben dan die in Afrika, geen nieuw gezichtspunt, zoals wij reeds zagen.
Maar het is inderdaad als of pas de aanvaarding van de strijd, alsof pas het conflict werkelijk bevruchtend heeft gewerkt voor de kunstenaar. Wanneer men zich bewust wordt van zijn neger-zijn en de spanningen die daardoor teweeggebracht worden, gaat men zich uiten. ‘I am a Negro black as the night is black,’ schrijft de grootste dichter van deze groep Langston Hughes. Zijn gedichten en korte verhalen zijn een fel protest, evenals die van Claude Mac Kay, Countee Cullen enz., enz. Het regent romans en misschien wordt het hoogtepunt pas bereikt in de dertiger jaren met de boeken van Richard Wright: Uncle Tom's Children, Native Son, en Black Boy. James Weldon Johnson verzamelt de spirituals. De geschiedenis van het eigen volk wordt ontdekt, Frederick Douglass en Harriet Tubman worden nationale helden, maar voor Booker T. Washington heeft men weinig goede woorden meer over. Is het te verbazen dat men daarbij telkens in overdrijvingen vervalt? Johnson, waarlijk niet de eerste de beste en in dit geval ook lang niet de enige, schrijft met trots dat de grootste Russische dichter, Poesjkin en de belangrijkste Franse romancier, die er ooit geweest zou zijn, Alexandre Dumas, negerbloed in de aderen hadden. Een fel en dikwijls, maar hoe begrijpelijk, overdreven nationalisme viert triomfen. De Back-to-Africa-movement van de tragische avonturier Marcus Garvey in het begin der twintiger jaren is zeker een farce, maar een huiveringwekkende farce, en Garvey weet met al zijn dwaze tamtam meer den vier-millioen negers achter zich aan te krijgen. En nog in 1949, als Walter White, de krachtige leider van de NAACP, met een blanke vrouw trouwt, is dat voor bijna de helft van de negerleden van deze vereniging een teken van verraad, dat hen er toe brengt hun lidmaatschap op te zeggen. En deze trots op het eigene heeft nog een wijder perspectief.
Als Joe Louis juist in het jaar van de Italiaanse agressie in Abessynië de boksreus Primo Carnera vloert, breekt er een wilde orgie van vreugde los in alle neger-centra van de Amerikaanse steden, die dagenlang duurt. De bewustwording van de négritude leidt tot een zich verbonden voelen met alle gekleurde volken in de wereld. De twintigste eeuw, schreef Du Bois al in 1903, zal de eeuw zijn der gekleurde volken en later wordt hij één der organisatoren van de Pan-Africa-Congressen. Sterker nog
| |
| |
misschien spreekt deze verbondenheid uit de beschuldiging die geuit wordt in de roman ‘Without Magnolia's’ van Bucklin Moon. Daar zegt n.l. één der hoofdpersonen dat de Verenigde Staten de atoombom niet tegen Duitsland en pas tegen Japan hebben gebruikt, omdat het toen toch maar tegen een gekleurd ras ging. En deze aantijging wordt herhaald door Du Bois in een rede in Januari 1951, waarbij hij tevens als zijn mening geeft dat de oorlog in Korea nooit zou zijn uitgebroken als het een conflict tussen alleen maar blanke volken had betroffen. Het gaat er hier niet om deze gevoelens op hun waarde te toetsen, maar zij zijn symptomatisch voor een bepaalde verbitterde geestesgesteldheid onder de Amerikaanse negers.
Bewustwording betekent verbittering. Maar er ligt nog een andere, diepe tragiek in besloten. In de strijd om te zijn wie men is, bereikt men resultaten, maar men stoot er ook op grote problemen. Men is neger, maar wat is een neger? Wie is in de Verenigde Staten een neger? In een anthropologische studie heeft Herskovits er op gewezen dat zeker niet meer dan 20% van de Amerikaanse negers van zuivere afkomst zijn. Noch Washington, noch Du Bois, noch White behoren bij die kleine minderheid. En natuurlijk, pas hier wordt het protest tegen de oneerlijke, huichelachtige waarde-oordelen van de blanken werkelijk fel. Er is al telkens op gewezen dat de haat zoals die zich in lynch partijen en riots uit, niet in de laatste plaats een uitweg is voor een verdrongen schuldgevoel. Allerlei romans beschrijven de tragedie van de neger die niet blank is en niet zwart, die de kans heeft tot ‘passing the color-line,’ zo b.v. Willard Savoy: Alien Land, J. Saunders Redding: Stranger and Alone en Langston Hughes in zijn stuk ‘Mulatto,’ in verschillende van zijn korte verhalen en in zijn aangrijpende gedicht ‘Cross.’
My old man's a white old man
And my old mother's black.
If ever I cursed my white old man
If ever I cursed my black old mother
And wished she were in hell,
I'm sorry for that evil wish
| |
| |
My old man died in a fine big house
I wonder where I'm gonna die,
Being neither white nor black?
Men is neger. Ten eerste: wat is dat? Ten tweede: dient men met dit voor alles neger willen zijn, niet juist de segregation, die men zo fel verwerpt? Wordt men niet overheerst en opgeslokt door het probleem, gebonden in een gemeenschap van kleur, waaruit men zich juist wilde bevrijden? Hier ligt, geloof ik, het voornaamste dilemma van de neger in de Verenigde Staten. Wie is hij? Er is in de laatste tijd in verschillende uitingen een kentering te bespeuren in de houding der negers. Er is een verzet ontstaan juist tegen het verzet, een protest tegen het protest. En dat is niet alleen het gevolg van vermoeidheid of vrees, of niet alleen een symptoom van de langzame verbetering van de laatste decenniën. Zeker de neger wil graag Amerikaan zijn onder de Amerikanen. Het grootste succes in zaken ooit door een neger bereikt, is waarschijnlijk dat van de millionaire Madame Walker, rijk geworden door een nieuwe methode om kroeshaar sluik te maken.
Maar de diepere oorzaak van de genoemde kentering is, en dat geldt juist en speciaal voor de geleerden en kunstenaars die dank zij de actie van Du Bois voor de vorming van een neger-elite, zich konden ontwikkelen, dat zij niet meer zo totaal opgenomen willen zijn in een gemeenschap die al hun doen en laten, hun spreken en schrijven bepaalt. Zij voelen dat hieruit weer een nieuwe typering is ontstaan, dat er weer van de zijde der blanken een bepaalde reactie van hen verwacht wordt. Waren zij eerst de minder dan menselijke dwazen, zorgeloos en onverschillig, thans moeten zij almaardoor helden, strijders voor recht en vrijheid zijn. Waren zij eerst, ‘subhuman,’ thans dienen zij zoals één van hen zei ‘not only human, but superhuman’ te zijn. Twee jonge negerschrijvers, Richard Gibson en James Baldwin hebben protest tegen het protest aangetekend in één van de nummers van Perspectives. De eerste vertelt hoe het de negerschrijver gaat die met zijn manuscript bij een liberale (dit woord in Amerikaanse zin gebruikt) uitgever komt. De man verwelkomt hem hartelijk, wil graag zijn boek uitgeven, maar betrekt zienderogen als hij hoort dat het nu eens niet over de strijd en over het probleem gaat, dat deze schrijver een menselijk boek over menselijke, persoonlijke problemen wil publiceren, waar de door het publiek zo gewenste miscegenation en lynching helemaal niet in voorkomen. Wat is
| |
| |
deze uitgever anders dan een nieuwe ‘marse’ die zijn ‘darkies’ wil beschermen en die de neger terugdrijft achter het masker van zijn black skin? En Baldwin, sprekend over Wright's Native Son klaagt erover dat de neger de kans eenvoudig niet krijgt om zijn humanity te aanvaarden.
In dit afwijzen van de strijd ligt, lijkt me, ook de diepste oorzaak van de afwijzing van het communisme door de enorme meerderheid van de negers. Natuurlijk, het is op het ogenblik ook tactisch zeer onverstandig voor een neger om communist te worden. Zoals een neger het zei: It's bad enough to be black without being Red too. En met extra nadruk verkondigt Roy Wilkins in een door de NAACP uitgegeven pamflet getiteld ‘Stalin's greatest defeat’ dat de neger voor alles Amerikaan wil zijn. Maar het is meer dan alleen tactiek. De communisten die een tijdlang met de gedachte van een speciale Neger-staat in het Zuiden hebben gespeeld, verschillen voor het gevoel van de neger niet zoveel van de liberale uitgever van daarnet.
Dat de neger Amerikaan wil zijn, betekent vooral ook dat hij individualist wil wezen. Ook naar deze zijde zijn er excessen. Het is b.v. haast pijnlijk om te lezen hoe de schatrijke directeur van de North Carolina Mutual Life Insurance Comp., Charles C. Spaulding in 1948 verklaarde: ‘I shall always feel grateful that my ancestors were transplanted to North-America. It is the best place in the world that I have found to live...’ En nog schrijnender is misschien het geval van George S. Schuyler, een naar populariteit dingend neger-schrijver, die al jaren geleden een beroemd artikel schreef over de uitwassen van het neger-nationalisme en thans beweert dat er eigenlijk helemaal geen neger-probleem bestaat in de Verenigde Staten en dat alle voorlichting uit de boeken van Wright, Hughes enz. geheel vals is.
En toch is Schuyler een symptoom van de huidige ontwikkeling. Om te bemerken hoe volkomen hij er naast is, hoeft men maar een boek als dat van de bekwame journalist Carl T. Rowan: South of Freedom te lezen, een aangrijpende reportage van een reis door het Zuiden van de States. Maar een symptoom is hij, zij het een zeer excessief, van het groeiende verlangen om niet meer ‘imprisoned in the Negro problem’ te zijn.
De laatste vraag die dan te stellen is, is of dat voorlopig of misschien zelfs ooit mogelijk zou zijn. Men kan dan natuurlijk wel wijzen op de aanzienlijke verbeteringen in de huidige situatie, het opheffen van de segregatie op allerlei gebieden en men begrijpt de herwaardering van Booker T. Washington. Maar Booker T. was met al zijn kwaliteiten misschien een tragische figuur, een verbluffend knap tacticus, maar ge- | |
| |
dwongen in een dubbel leven, de ‘hidin' place’ achter het masker enerzijds verlatend om in een wereld van vooruitgang en free enterprise mee te dingen naar het Amerikaanse goede der aarde, anderzijds toch eigenlijk er niet uit loskomend. En dit was toch eigenlijk de tragiek, dat de schuilplaats achter elk ‘yes sir’ en ‘no sir’ en ‘please mister’ hoezeer men ook trachtte te gloriëren in een innerlijke zelfhandhaving, een gevangenis was, dat de vrijheid onzichtbaar bleef.
Men heeft daarna getracht, zoals wij zagen, om het masker af te werpen, men heeft geroepen om vrijheid, om het recht zichzelf te mogen zijn. En men is terecht gekomen - en onder dit men versta ik dan vooral de elite van geleerden en kunstenaars, al is natuurlijk de massa van het negervolk, zij het minder bewust, hier evengoed bij betrokken - men is terecht gekomen in wat Richard Gibson genoemd heeft ‘the iron curtain of the black skin.’
Of men zich ooit daaruit bevrijden kan, dat ligt natuurlijk niet alleen aan de eigen keuze, aan het behoren bij Afrika of bij Amerika. Het ligt voor een belangrijk deel aan de blanke beschaving waarin men staat. In de twee belangrijkste boeken die de laatste tijd van de hand van negers zijn verschenen in de Verenigde Staten, is het juist dit probleem dat in alle scherpte gesteld wordt. In de eerste plaats ‘The Outsider’ van Richard Wright. De hoofdpersoon van zijn boek is een neger die in de maatschappij der blanken leeft en dan tot één grote veroordeling komt van de waarde der blanken. De blanken hebben hem beroofd van zijn eigenwaarde, van zijn geloof en bijgeloof, van zijn innerlijke houvast. Maar zij hebben hem niets daarvoor in de plaats te geven. Hun oude religies niet en allerminst hun nieuwe religie, het communisme. Achter zijn masker kan hij niet meer schuilen, en in de nieuwe wereld om hem heen vindt hij geen schuilplaats. Daarom maakt hij amok vanuit een persoonlijke waardigheid die zichzelf daarmee weer opheft, en het boek eindigt met zijn ondergang.
Het andere boek dat ik hier noemen wil is ‘Invisible Man’ van Ralph Ellison, dat ik al even aanhaalde. De Ik-figuur van dit diep-menselijke verhaal is evenals Cross Damon in het boek van Wright losgeslagen van de wortels van zijn gemeenschap, maar wat Ellison's boek zo boeiend maakt is ook dat hij het ontstaan van die breuk beschrijft. In het eerste deel wordt een goedwillende college-gemeenschap van het type Tuskegee beschreven en de ontreddering waarin de hoofdpersoon geraakt als hij ontdekt hoezeer de ‘hidin' place’ die het college voor hem is bestaat bij de gratie van een huichelachtig masker en hoe weinig aan persoonlijke
| |
| |
waardigheid er daarachter te handhaven valt. In het tweede deel komt hij dan in de strijd terecht, samen met andere negers en met blanken. Hij werkt in een gemeenschap, de Brotherhood, ongetwijfeld een satire op de communistische partij. Maar hij vervreemdt almeer van zijn eigen ik, hij blijft achter een masker leven, een wand van leuzen. Tenslotte, in een grandioze en huiveringwekkende apotheose raakt hij los van deze gemeenschap, die - frappante gelijkenis met de liberale uitgever van Gibson - hem ook alleen maar meesleept met mooie woorden en dan verbruikt achterlaat. Dan komt hij terecht in een vreemd, haast onwerkelijk sousterrain, eindelijk zich zelf, vrij, maar onzichtbaar.
In het boek van Ellison is de tragiek waarover wij spraken, op de spits gedreven. Alle schuilplaatsen, zowel het ‘heart of darkness’ achter de Mason-Dixon-line, als de leuzen van de Brotherhood, bleken ijdel. Nu, op zich zelf teruggeworpen, overwinterend in het sousterrain van zijn eenzaamheid hoopt hij op een nieuwe lente voor tenminste zijn individualiteit, om tenminste te kunnen vertellen hoe hij de chaos heeft ontdekt achter de patronen van zekerheden. Maar ‘there is a death in the smell of spring’ en zijn onzichtbaarheid heeft hem extra opmerkzaam gemaakt voor de bittere geur des doods.
Maar zal hij het nog kunnen vertellen? Als hij zijn oude huid heeft afgeschud, als hij met Louis Armstrong kan zeggen: ‘Open the window and let the foul air out’ heeft hij dan nog de kracht en de inspiratie om te schrijven? Het was immers de ‘Old Bad Air’ die de muziek maakte. Dat is het huidige probleem voor de neger-schrijver in het bijzonder. Zijn situatie wordt er niet eenvoudiger op als hij de gemakkelijke entrée in de litteraire wereld via de protestroman weigert, als hij - en dat is erger - het ‘probleem’ niet meer heeft als bron van inspiratie.
Het antwoord aan het eind van Ellison's boek is dat hij zal schrijven want hij zal in zijn onzichtbaarheid vrij zijn, zich een persoonlijke vrijheid verworven hebben. Het probleem is niet opgelost, maar het ligt nu anders. De neger is vrijer komen te staan, niet in het minst ook tegenover zijn eigen gemeenschap. Al is het ondertussen waar dat het protest tegen het protest juist het felst denkbare protest tegen zijn onderdrukkers is. Het lijkt zo misschien een afschuwelijke vicieuze cirkel, maar het betekent dus ook dat de neger vanuit deze nieuwe spanning, vanuit dit probleem met een dimensie meer, nl. die der persoonlijkheid een nieuwe mogelijkheid tot schrijven zal hebben. Ellison's eigen boek is er het beste bewijs voor.
De hoofdpersoon gaat tenslotte weer uit zijn sousterrain de wereld in.
| |
| |
De spanning blijft en de tragiek. Als vrij mens, eindelijk zichzelf maar onzichtbaar, zal hij weer een gezicht moeten krijgen, zijn eigen gezicht, door te reageren zoals hij zelf wil, zal hij in het daglicht moeten treden, niet meer bevreesd of dat gunstig of ongunstig is. En hij zal weer botsen met de beschaving die hij binnentreedt. Daarom zal hij blijven schrijven, zolang hij zijn hoofd in de muil van de leeuw blijft steken. ‘Dere's no hidin' place down dere.’ |
|