Nederlandse auteur wel aangeboren te zijn, een tendentie waarvan ook de bijna ononderbroken bloei van de poëzie in dit land een bewijs vormt. De Nederlandse schrijver is blijkbaar geen creator van leven dat niet meer met een duidelijke wortelstok aan zijn schepper verbonden is gebleven, enkele uitzonderingen, Couperus b.v., daargelaten. Het is zelfs mogelijk een parallel te trekken tussen het ontstaan van een vers en het ontstaan van de bekentenisroman. De ene kunstvorm zowel als de andere toch is het resultaat van een chemisch proces in de eigen zielstoestand, een proces dat enige verwantschap vertoont met de dagdroom. Op het moment dat de ervaring zijn vorm krijgt, wordt de geheimzinnige stof waarvan niemand de oorsprong heeft kunnen aanduiden, toegevoegd en - zoals bij de dagdroom - ontstaan er een beeld of een aandoening (het is moeilijk hieraan een naam te geven), althans iets, dat een enkel ogenblik - het ogenblik van de conceptie - aan de wil van de kunstenaar ontsnapt, om daarna, niet zoals de dagdroom doet, te vervagen, maar onder de meest fervente wilsdrang tot kristallisatie te komen. Het creatieve moment is dus niet van de wil afhankelijk; iets dat eveneens het overwegen waard is voor hen die bepaalde kunstvormen, in casu de bekentenisroman, afkeuren.
Het verschil tussen dit procédé en de werkwijze der scheppers van de handelingsroman ligt m.i. hierin, dat deze komen tot een totale afsplitsing van hun figuren door het vermogen bepaalde aspecten van de eigen persoonlijkheid te projecteren in een ander wezen, ‘empathy’ zegt de Engelsman. Deze gave moet een overeenkomst vertonen met het talent van de grote toneelspelers. De heer A. is enige uren lang Caligula, doch terug in zijn kleedkamer is hij wederom de heer A. en ‘Madame Bovary, c'est moi,’ zei Flaubert.
Het is dus evident dat de bekentenisroman dicht bij het vers staat, hoewel er ook grote verschillen zijn aan te wijzen tussen de beide kunstvormen. Het vers toch is een uiterste kristallisatie van beleving, waarbij de schrijver zijn totale ervaring heeft samengeperst tot die laatste verdichting, het vers. Hieruit volgt dat het vers het communicatiemiddel is dat een maximum aan begrip en intuïtie eist van de lezer en het is dan ook niet te verwonderen, dat de dichtkunst de minste aanhangers heeft onder de lezers.
In zekere zin vergaat het de bekentenisromanschrijver als de dichter. Hij ondergaat een dergelijk proces of, zo men wil, hij past een dergelijk procédé toe. Mijn veronderstelling is dat hij door een grotere bewustwording van het proces der kristallisatie de behoefte heeft ook dit in zijn