De Gids. Jaargang 117(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] W.J. van der Molen Overstroming Een trage golfslag is te horen. De oude zee betreedt het strand, met kreeftenlijken in zijn oren en schubben wrakhout in zijn hand. Het land, zijn vrouw, zit in haar kamer; zij krijgt vandaag de zee te gast. Zij dekt de tafel, zeemt de ramen en zet viooltjes op de kast. De zee kan onverstoorbaar lopen. Zijn schaduw werpt hij ver vooruit. Hij licht de klink, doet deuren open, zijn jas van zeeschuim trekt hij uit. Onder de schoorsteen staan zijn muilen, zijn pijp ligt in de asbak klaar. De kachel brandt, hier kan hij schuilen tussen het raam en het dressoir. Zij zitten aan een ronde tafel, zij eten van hetzelfde bord, rijst met meermin, een maanviswafel, zeesterrenvla, sponzencompote. [pagina 239] [p. 239] Zij leest een hoofdstuk uit Galathen; dan gaat de bel, het avondblad zwemt in het donker door de straten: een papiervis valt op de mat. Zij blijven samen overnachten. Op de stoelleuning ligt de sprei. De zee ontkleedt zich, in gedachten, blootvoets stelt hij de wekker bij. Koraalkristallen zijn zijn armen, zijn hart van binnen koud als ijs. Zij kan zijn lichaam niet meer warmen, hij geeft diepzeegeheimen prijs. Ontvelde bomen laat hij achter, karkassen van verdronken vee, terrassen steen, noodlotsgedachten, wenteltrappen van ach en wee. Een veldfles wijn, een rugzak koren, scalpen van dorpen voert hij mee. Het land blijft achter als tevoren, het land blijft wachten op de zee. Vorige Volgende