trompet. Er klinken nauwelijks stellingen, of maar beweringen, mee in hun opvallend sierlose taal. De zinnetjes zijn kort, rechtstreeks betrokken op het behandelde geval, waarover zij geen oordeel uitspreken, want er lijkt geen oordeel mogelijk.
Wie Ida Wahl gelezen heeft, kan de hoofdpersoon gelijk noch ongelijk geven. Zij is een guitig jong meisje geweest, dochter van een joviale goeierd-zonder-karakter, en van een wat dorre, deugdzame prent van een moeder, die echter over opmerkingsgave beschikt. Zij is een rijkelui's-kind, vlot in de omgang, zeldzaam slagvaardig in het discours en zich hiervan onhebbelijk bewust. Ze schat haar zelfstandigheid hoger dan deze verdient, verlooft zich abrupt met Henri de Canter, wiens meerdere ze enkel in taalvaardigheid, niet in zedelijke moed kan zijn. ‘Ik ken je gemak met woorden,’ zegt haar man, als het huwelijk in feite door zijn schuld kapot is. Ida Wahl laat zich koel het hof maken na de scheiding, doch spreekt op reis in Beieren zelf de woorden, die aan professor Herzog de moed bijbrengen, haar hand te vragen. Met hem getrouwd, verdraagt ze zomin zijn standvastige goedheid als ze de grillen van De Canter had verdragen. Op zijn gezegde: ‘Ons huwelijk is in die jaren voor me geworden ... wat het leven voor me is,’ riposteert zij: ‘Het leven met z'n misère!’
Bij herlezing van het stuk, na de dood van de schrijver, benauwt de vraag, hoe hij zelf deze uitspraak verstond, en of hij er mee instemde. Lodewijk van Deyssel schreef: ‘Krachtens de kenmerkende hoedanigheid van het kunstwerk komt het karakter (van Ida) niet uit als schoon of tragisch; maar alleen als juist. In dit karakter is juist opgemerkt en wedergegeven iets niet zoo gemakkelijk opmerkbaars.’
Zulk zoeken naar het niet gemakkelijk opmerkbare als verklaring voor het vaak geziene tekent de houding van de kunstenaar Frans Mijnssen. Hij schreef geen ‘litterature engagée’. Dit kan men van enige zijner tijdgenoten met het zelfde recht zeggen. Toch ging het hem ergens om. Hij heeft altijd iets willen doorzien en doorgronden.
Juist deze ongeinteresseerde kunstenaar werkte als secretaris of penningmeester van verscheidene ondersteunings-kassen voor letterkundigen hard en accuraat, terwijl hij hiernaast uit eigen beurs steun gaf aan jongeren met talent. Hij ‘interesseerde’ zich in dit opzicht als weinigen. Toont zijn werk het leven van de grauwe kant, zonder heul te bieden, toch schendt hij nooit de heerlijkheid van het leven zelf, maar hij bepaalt zich tot de schets van een concreet bestaan, dat zijn doel niet bereikt. Geloofde hij in een doel? Als hij dit deed, zou hij het geen taak van de