De Gids. Jaargang 117(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Alfred Kossmann De voet ‘Ik heb’ zei hij, ‘een vrouw met veel gemoed, Drie zoons en koopwaar met constante prijzen. Dat is zeer schoon, maar 'k laat mijn rechtervoet Verwilderen naar eigen wens en wijze, Want er moet iets in mijn beperkt bestaan Zonder mijn tussenkomst zich vrij ontplooien, In modder en ellende ondergaan Of zich tot mijn geluk met bloemen tooien.’ Het werd ellende. En met stil gehuil Zag hij de voet die hij niet wilde wassen Als een verloren zoon in tuchtloos vuil Haar grote vrijheid nonchalant verbrassen, En voelde hij hoe zij hem ieder jaar Met grotere felheid pijn ging doen en plagen Tot hij perslot met moedeloos gebaar Bewusteloos werd om het niet meer te dragen. In 't ziekenhuis waarin hij werd gelegd Sprak men, niet wetend wat hij had geleden, Over de voet in grote strengheid recht En amputeerde haar met scherpe sneden. Daar lag de voet. De man, het moede hoofd Ernaar gewend, dacht nog met spijtig duchten Aan al de vrijheid die hij had beloofd En stierf met weinige, verheugde zuchten. Maar walgend zag men hoe het lichaamsdeel, Vergroeid, verwoest en broedplaats van insecten, Zo teder klopte als een kinderkeel En zich nog eenmaal, als in wanhoop, strekte. Enkel een non die wist van blasfemie En van hoe ver het zuivere kan dolen Kuste de voet tot heilig reliquie, Zelf glanzend van verscheidene aureolen. Vorige Volgende