formule, waarmee hij het probleem, dat hem, de artiest-renegaat in het katholieke kleinburgerlijke Dublin, bezighoudt, tot een oplossing kan brengen, als een spirituele balling langs de straten van zijn vaderstad gaat, wordt soms ineens getroffen door een woord, dat hij hoort, een blik, die hij onderschept, een gezichtsuitdrukking, of een een ding, dat, zonder dat hij het zelf weet, zijn aandacht gevangen houdt, en op zo'n moment is het als overkwam hem een vizioen. De auditieve Grübler ziet de dingen dan in een flits. Aangezien het niet voor hem is weggelegd to see life steadily and to see it whole, kan hij zich slechts van zijn gepeinzen losmaken door deze te hooi en te gras waargenomen glimpen: kijkjes op een buiten hemzelf voortgaand leven, welke evenwel meer weg hebben van perplexiteiten dan van observaties. Hiermee ontpopt de beschreven Stephen zich als een overwegend lyrisch artiest, welke qualificatie eveneens van toepassing is op zijn beschrijver.
Het moet voor een dusdanige - proza schrijvende - kunstenaar wel moeilijk geweest zijn, de stof te vinden, welke bij hem paste, en de vorm, die zich aansloot bij die stof. Het is dan ook niet overdreven te beweren, dat de gehele ontwikkelingsgang van Joyce in het teken van dit zoeken heeft gestaan. Uitgaande van zichzelf, een warse, scherpzinnige jongeman, die in de stad zijner inwoning de belichaming van al wat hij verachtte en haatte - familie, godsdienst, ras - had leren zien en daarom die stad, dat land, al spoedig verlaten had, vond hij op zijn weg door de wereld, welke tegelijk een weg van verwijdering en van nadering zou zijn, een weg van haat en liefde, van haat-liefde, van een voortdurende innerlijke tegenstrijdigheid, steeds weer zichzelf terug. Hij modeleerde naar zichzelf een arrogante en weerspannige student, die evenwel bereid was het kluizenaarschap van een rigoureus artiestenleven op zich te nemen - en in drie boeken, Stephen Hero, A Portrait en Ulysses, treedt de befaamde Dedalus op: de held van een ongekunstelde autobiografie, van een gestileerde roman en van een lyrisch epos.
In Stephen Hero bevinden wij ons grotendeels nog in de wereld van Dubliners: een min of meer naturalistische wereld, of laat ik liever zeggen: een wereld, waarin een romantisch, bevlogen, metaphysisch aangedaan naturalisme om haar specifiek joyceaanse vorm worstelt - een strijd, die pas in het laatste verhaal, The Dead, zal worden gewonnen. Het is overigens veelzeggend, dat de diepste indruk, die wij van dit verhaal meenemen, het motief is van een aandoenlijk lied. Het is waar: men ziet op het feest bij de dames Morkan evenveel als men hoort, maar al wat men gezien heeft, vergeet men (tot het gezicht van de protagonist toe) behalve