De Gids. Jaargang 117(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] Jac. van Hattum Of zo te zijn... Of zo te zijn: een ruige kop met haren; het wintervolk der meeuwen zoekt er heil; ik meen: een binnenmeer met najaars-baren, en voor de dood van tjalk en botter veil. Draag, rug; draag, rug; dit zijn de najaars-nachten; de Friese klokken luiden aan het strand; één uur slechts deel te zijn van wilde machten: een schip te werpen op het groene land. Daar was een knaap aan boord. In touw en lussen heeft hem de nacht gesponnen en verward; nu zal mijn ruige mond den jongen kussen en zal hij slapen aan mijn golvend hart. Niet altijd zacht zijn, vol van groot beminnen; maar eenmaal deel aan wat natuur ontbindt: nu draagt mijn arm den doden jongen binnen; een, die door mij te laat de haven vindt. Ja, eenmaal zó; en vrouwen komen zoeken; de wind strijkt zachtjes door mijn golvend haar; een effen zee valt nauw' meer luid te vloeken; O, één nacht zee; o, één nacht woeste baar. Vorige Volgende