Nieuwe boeken
Raymond Brulez, De Verschijning te Kallista. (Meulenhoff, Amsterdam, 1953. 333 bladzijden.)
Raymond Brulez is een boeiend verteller, die het mensenhart weet te peilen en figuren ten tonele voert die tintelen van leven. In den grond is hij diep ernstig: menige bladzijde, ook van dit boek, getuigt daarvan. Maar de ernst wordt geboden in een luchtigen vorm, vaak spottend en ironisch. Het verhaal zal ik niet samenvatten; dat laatik aan de vele lezers over, die ik B. gaarne toewens, want ik vind dit een belangwekkende novelle, geschreven in de plastische, kleurrijke en beweeglijke taal waarvan hij het geheim bezit. Maar ik heb één bezwaar tegen dit werk en omdat het een principiële kant heeft, moet ik het onder woorden brengen. De mensen veranderen in den loop der eeuwen slechts oppervlakkig; de problemen van 2000 jaar geleden waren in den grond niet zoveel anders dan tegenwoordig. Er is dan ook niets tegen, een complex van menselijke levensvragen te illustreren aan figuren die men in de Oudheid doet leven. Maar een noodzaak is dat ook alweer niet, juist omdat die wezenlijke problemen van alle tijden zijn. Wanneer men nu toch het kader van een anderen tijd en van een ander volk verkiest, dan brengt dat verplichtingen met zich mede. Dan moet men met datgene wat men van dien tijd en van dat volk weet, en gemakkelijk weten kan, geen loopje nemen. Dit nu geschiedt hier. De schrijver heeft niet de moeite genomen, zich voldoende te oriënteren op het gebied van het Athene ten tijde van Alexander den Grote. Wat hij erover zegt, lijkt nog het meest op een onzeker geworden herinnering aan wat hij destijds op het Athenaeum heeft geleerd. De orthographie is vaak fantastisch. Philothas, Aristyppus, Dyonisus, Erechteion doen de haren al te berge rijzen. Maar wat vindt de lezer van Grieks-Latijnse hybriden als Heraklitos, of Latijns-Vlaamse als Oedipoes? Direct uit het Frans overgenomen zijn weer Orithye en Gorgone en het nieuwe woord theociden zou met automobiel kunnen wedijveren, ware het niet dat dit tweede nu eenmaal
burgerrecht
heeft en het eerste niet. Ook de naam Sylvanos is een amusant of ergerlijk monstrum, al naar men gestemd is. En stel u een inwoner van Athene in de jaren 330-323 voor, die Cocles heette! Of Atheners die toen van een Romeinsen praetor, van Lucretia, of van de meer dan 150 jaar later levende moeder der Gracchen hebben gehoord! En Latijnse gezegden aanhalen! Er is sprake van jonge mannen, die bereíd zijn uit moeders beurs enige talenten te ontfutselen voor een plezierreisje naar Cythera; zoiets als de Hollandse student die uit moeders beurs een paar ton ontvreemdt om naar Parijs te gaan. 20 talenten meer of minder voor een japon komt er voor de dames ook blijkbaar niet op aan! Tragische vrouwenrollen worden hier door vrouwen gespeeld, wat apert onjuist is; Aeschines leefde sinds 330 niet meer in Athene; Braurion bestaat niet, wèl Brauron; wie te Athene een plaats ten westen situeren wil door te zeggen: zijdelings van den weg naar Delphi, spreekt evenals de Brusselaar, die van Eppegem