| |
| |
| |
Reyner Banham
Engelse architectuur sinds 1945
Het architectonische denken in Engeland bracht de oorlogsjaren door verzonken in utopische voorstellingen. Deze voorstellingen waren gebaseerd op omstandigheden die, omstreeks de dertiger jaren opgeld deden en de methoden, aan de hand waarvan men deze dromen wilde realiseren, eveneens. In dit opzicht verschilde het architectonische denken niet veel van dat op andere gebieden en de toestand waarin het zich bevond was niet meer dan een afspiegeling van de toestand in Engeland zelf. In het voor-oorlogse Engeland had men nieuwe opvattingen op het gebied van de sociologie, opvoeding, economische ‘planning’, volksopvoeding en architectuur tot één alles omvattende ‘progressieve’ levenshouding verenigd. De na-oorlogse wereld, welke aanving met de eerste openbare atoomsplitsing boven Hiroshima, heeft deze ‘progressieve’ geesteshouding van de dertiger jaren op even grondige wijze in damp zien opgaan. De meeste architecten van de jongere generatie geloofden echter nog steeds dat een groots opgezet sociaal en economisch plan de victorie van de moderne architectuur zou betekenen. De tijd heeft hen teleurgesteld want zowel de economische als de industrële situatie hebben de verwezenlijking van deze dromen onmogelijk gemaakt, terwijl de sociale structuur voortgekomen uit de oorlog, de sociologische voorstellingen welke op experimenten uit de oorlogstijd waren gebaseerd, heeft gelogenstraft. Het Festival of Britain met zijn bevallige architectuur kan worden beschouwd als de begraafplaats van alle hoge idealen en alle ijdel gekoesterde hoop van 1946. De realiteit van de vrede heeft de architect tot een defensieve houding gedwongen. Hij zag zich genoopt alles waaraan hij waarde hechtte te verdedigen tegen de economische omstandigheden en tegen hen die economisch de macht vertegenwoordigden. Ieder gebouw dat beantwoordt aan de idealen van 1946 kan worden beschouwd te zijn ontstaan
als gevolg van
uitzonderlijke omstandigheden. De krapheid die het gevolg was van de economische omstandigheden bood slechts zeer beperkte mogelijkheden voor particuliere woningbouw, terwijl ondanks de kritieke industrie- | |
| |
ele situatie er slechts een beperkte activiteit op het gebied der commerciële reconstructie viel te bespeuren.
De dominerende figuren van de Engelse architectuur sinds 1945 zijn de wikkeling is dan ook door deze lieden bepaald. Hun smaak vertegenwoordoor de staat aangestelde autoriteiten en het beeld der architectonische ontdigt over het algemeen het laagste gemiddelde van de smaak der kiesgerechtigden. Zij zien zich gebonden aan een zeer laag gesteld onkostenniveau en moeten steeds bereid zijn dit niveau aan de hand van iedere nieuwe economische crisis opnieuw te verlagen. Hierbij komt nog de moeilijkheid om materialen te verkrijgen en het feit dat de technische uitrusting van het bouwbedrijf in vele opzichten verouderd is. Wettelijke bepalingen vermogen deze vicieuze cirkel over het algemeen niet op doelmatige wijze te doorbreken en het waren dan ook slechts enkele uitzonderlijke persoonlijkheden die zich een weg wisten te banen uit de verstikkende doolhof. Dit alles, tezamen met de nalatenschap der bestaande architectuur, vormt de achtergrond waartegen datgene wat sinds de oorlog tot stand is gekomen, moet worden gezien. Het verstafgelegen deel van deze achtergrond bestaat uit een aantal gebouwen die tijdens de eerste en de tweede helft van de industriële revolutie werden opgetrokken d.w.z. in de periode liggend tussen 1780 en 1914. Engeland bezit meer gebouwen uit deze periode dan uit welk ander tijdperk ook. Ze zijn zonder uitzondering lelijk en onvolkomen of beslist schadelijk voor hen die er in moeten leven of werken. Het steeds toenemende verkeer door bebouwde gebieden van deze aard, heeft de situatie alleen maar verergerd. Als reactie hierop ontstonden na 1918 overal dun verspreide voorstedelijke ontwikkelingen in de vorm van doos-achtige huisjes waaraan men tevergeefs het uiterlijk van landhuisjes of 18 de eeuwse villa's trachtte te verlenen. De resultaten waren hygiënisch, (behalve op plaatsen die zich aan de lijzijde van de grote steden bevonden) vrij goedkoop en beslist vernietigend voor alles wat met het begrip ‘stadsgemeenschap’
te maken heeft. Hoe het ook zij, een huis van dit type in een straat van dit type vormt het ideaal van iedere stemgerechtigde Engelsman en de na-oorlogse woningbouw, onder leiding van door het volk gekozen autoriteiten dient nu eenmaal te beantwoorden aan deze vooroorlogse standaard.
De situatie is nog verergerd door het spel der partij-politiek, daar iedere politicus die aan de macht wenst te komen of macht wenst te behouden zijn tegenstanders moet overtroeven met beloften op het gebied van de woningbouw. Bovendien is hij, als hij zijn beloften wil trachten te houden, gedwongen andere bouwwerken op te offeren aan de aanhoudende vraag
| |
| |
naar woningen. Het gevolg hiervan is een aantal nieuwe steden bedoeld als correctie van vooroorlogse toestanden, welke bestaan uit eindeloze straten met huizen van 2 verdiepingen slechts verenigd door terrassen. Deze steden bezitten geen zwaartepunten (winkelbuurten, amusementswijken etc. etc.) daar men het bouwen ervan tot nu toe steeds heeft uitgesteld.
Al deze omstandigheden plaatsen de architect voor een uiterst moeilijke keuze, een keuze welke nog wordt bemoeilijkt door de werkloosheid die er de consequentie van kan zijn. In menig opzicht is deze keuze gelijk aan die, waarvoor iedere kunstenaar zich geplaatst ziet: de toepassing van een harde, hedendaagse stijl of het aangaan van een compromis met reactionnaire opvattingen - hoewel het gezien de beperktheid en de onzekerheid van het afzetgebied, voor de schilder of beeldhouwer weinig uitmaakt wat hij kiest en slechts zijn aesthetische integriteit op het spel staat. De architect die geen compromis wenst aan te gaan ziet zich evenwel met vrij grote zekerheid tot werkloosheid gedoemd. De overwegende invloed van het ‘officiële’ schema, veroordeelt een groot aantal architecten tot het bewust produceren van derde rangs ontwerpen. Wat hun houding ook zijn moge, zij weten dat het werk dat zij tot stand brengen vrijwel niemand aanstaat, behalve misschien een paar onbelangrijke burocraten of opportunistische politici. Erger is, dat zij worden geconfronteerd met het voorbeeld van enkele dapperen die, met ontzettend veel doorzettingsvermogen en door middel van een uiterst vaardige uitbuiting van de inhaerente zwakheden van het systeem, huizen hebben gebouwd welke in overeenstemming zijn met hun artistiek geweten, en die noch hun functionele noch hun aesthetische opvattingen hebben verloochend. Mannen die zich hebben onderworpen aan de discipline die hen door de na-oorlogse realiteit werd opgelegd. Tezamen vormen zij de toegewijde groep architecten die in een der grootste gemeentelijke ontwerpbureaux de strijd aanbond met de ambtetelijke onverschilligheid en een gestandaardiseerd woningplan ontwierp dat zelfs goedkoper was, wat materiaal en arbeidskracht betreft, dan de zgn. officiële ‘austerity’ plannen. Bovendien bood het plan een betere accommodatie bij een zelfde woon-oppervlak zonder dat men concessies behoefde te doen aan
de hoge aesthetische normen die men zich had gesteld.
Een van de grootste overwinningen is behaald op het gebied van de scholenbouw, hoewel de situatie waarvoor de architect zich hier zag geplaatst, iets minder gecompliceerd was. De opvoeding en verzorging van kinderen worden door allen die er zich mee bezighouden eenstemmig als zaken van
| |
| |
het grootste gewicht beschouwd. Het bouwen van scholen werd dan ook, op het bouwen van woningen na, gezien als de belangrijkste taak. Bovendien is het onderwijs in Engeland een bolwerk van vooruitstrevende opvattingen en utopische idealen van 1946, daarbij komt, dat nieuwe concepties op het gebied van de opvoeding, ontstaan na 1945, onafscheidelijk verbonden leken met bepaalde architectonische opvattingen die men, vlak voor de oorlog, bij enkele ‘free-plan’ scholen, reeds in toepassing had gebracht. Dit alles heeft ertoe geleid dat uit de samenwerking tussen een geïnspireerde ‘director of education’ en een groep sympathiserende architecten, een architectuur is ontstaan welke zich hoog verheft boven het algemene peil van het zgn. officiële bouwen.
Een voorbeeld hiervan vormt de scholenbouw in Hertfordshire. Talrijke ouders trachten zichzelf of hun kinderen in dit graafschap te laten inschrijven opdat zij deze scholen zullen kunnen bezoeken. Zij zijn een maatstaf geworden voor alles wat in Engeland op opvoedkundig gebied zal moeten worden verricht en hebben, ook in het buitenland, zeer veel waardering geoogst. Tijdens de eerste phase van het experiment in Hertfordshire interesseerde men zich in hoofdzaak voor het feit in hoeverre de school kon worden aangepast aan het onderwijsplan. Zij werd opgevat als de drie-dimensionale verwerkelijking van de diagrammen welke betrekking hadden op het functionele en op de ‘circulatie’. De bindende factor van het ontwerp was de organische integratie van school en onderwijsplan. Het schilderachtige samenstel der verschillende ge-prefabriceerde eenheden, heeft zowel het publiek als de experts in alle opzichten bevredigd. Het uitgangspunt bij het ontwerpen van deze scholen was frisse lucht en ruimte. De schoollokalen strekten zich uit aan een zijde van de gang, waardoor er een ideale verhouding ontstond tussen de kinderen, de zon, de lucht en het frisse groen. Evenals alle ideale oplossingen werden ook deze plannen ernstig bedreigd door de economische toestand. Maar zowel de plaatselijke autoriteiten als de architecten besloten voet bij stuk te houden en de onkosten verbonden aan het bouwen van de school te verlagen door een radikale vereenvoudiging van de constructie. Als gevolg hiervan ontstond er een modulaire co-ordinatie van afmetingen, waarvan de belangrijkheid zich ver buiten de grenzen van het graafschap Hertfordshire uitstrekt. Tezamen met een gelijksoortig programma gebaseerd op een ander dimensionaal systeem dat thans door het ‘Ministry of Education’ op landelijke schaal ten uitvoer wordt gebracht, vormen deze experimenten een belangrijke vooruitang in de geschiedenis van de Engelse architectuur. De consequenties van deze
onderzoekingen kwamen ietwat
| |
| |
onverwacht maar waren zeker niet onwelkom voor een generatie die het eerste type school dat in genoemd graafschap werd gebouwd, waarschijnlijk iets te vrij en te onbepaald heeft gevonden. De gerationaliseerde constructie, zoals deze door Bruce Martin, de leidende architect van dit meer recente bouw-programma, is doorgevoerd, eist eenvoud en regelmaat in de uiterlijke verschijning van het gebouw. Functies welke tot dusver over grote oppervlakten waren verspreid worden thans samengetrokken en verbonden. Vanuit architectonisch standpunt gezien is er ongetwijfeld winst behaald. Er gaat van deze gebouwen een eenvoud uit welke geheel in overeenstemming is met de progressieve opvoedkundige theorieën welke men in deze gebouwen in praktijk brengt. De kleine kleuterschool te Garston (zie illustratie) toont aan dat de nieuwe structurele opvattingen zeer nauw aansluiten bij de aesthetische opvattingen van de Stijl zoals die, toen de moderne architectuur nog jong was, door deze Nederlandse groep werden geformuleerd. De jongere generatie van architecten in Engeland zal hier met veel genoegen kennis van genomen hebben, want de zuiver rechthoekige vormen van Mondriaan en Van Doesburg stroken geheel en al met de puriteinse aspecten van hun wezen.
Op geen ander gebied heeft de architectuur zich tot nu toe op zo nobele wijze onderscheiden. Sinds 1945 zijn er weinig openbare gebouwen neergezet en waar dit het geval was beantwoorden zij geenszins aan de normen zoals deze door de scholenbouw zijn gesteld. De oorspronkelijke architectonische opzet van de Royal Festival Hall, het enige permanente gebouw tussen de tijdelijke bouwwerken van het Festival of Britain, was in meer dan een opzicht interessant. Zij bestond uit een min of meer eivormig auditorium, drijvend in een glazen doos. Deze glazen doos voorzag in de behoefte naar ruimte voor foyers en dienstvertrekken en isoleerde bovendien de concert-ruimte van de geluiden van de buitenwereld. Bestaande veiligheidsbepalingen maakten de uitvoering onmogelijk en in plaats van de oorspronkelijke transparante wanden, bouwde men ondoorzichtige wanden welke aan de buitenkant werden overdekt met een overvloed van decoratieve patronen. Een tweede openbaar gebouw van nationaal belang dat sinds het eind van de oorlog is ontworpen, maar nog niet gebouwd, is de Cathedraal van Coventry. Dit gebouw heeft een symbolische betetekenis evenals de stad Coventry zelf het symbool is geworden van de gebombardeerde steden in Engeland. Juist omdat dit gebouw de reconstructie diende te symboliseren besloot men van deze cathedraal geen in zandsteen opgetrokken Gothisch gebouw te maken. Men schreef dus een prijsvraag uit, waarvoor buitengewoon veel belangstelling was en waaraan
| |
| |
een groot aantal bekwame en originele architecten heeft deel genomen. Tijdens de prijsvraag openbaarde zich aan de zijde der kerkelijke autoriteiten, zoals trouwens reeds vaker is gebeurd, enige onzekerheid. Men had hun een Gothisch kerkgebouw afgeraden zonder dat zij zich een duidelijk beeld hadden gevormd van het soort bouwwerk dat het Gothische zou moeten vervangen. Het verbaasde dan ook niemand dat het ontwerp van de prijswinnaar Basil Spence een compromis bleek te zijn - zij het dan een brillant compromis. De gevoels-basis van het gebouw is Gothisch terwijl de details en een groot deel van de constructie, modern zijn en het geheel min of meer bevredigend voor beide partijen. Het is echter gespeend van de morele autoriteit welke uitgaat van de schoolgebouwen in het graafschap Hertfordshire. De muren zijn buitengewoon dik met het oog op bepaalde verlichtingseffecten en het gewicht der gebeeldhouwde ornamenten. Zij dienen dus niet om het gewelf te ondersteunen want dit wordt door pilaren ondersteund - een buitensporigheid welke bij een meer nauwgezette kostprijsberekening, ontoelaatbaar geweest zou zijn. Natuurlijk vormen beide gebouwen een uitzondering. In normale omstandigheden wordt er steeds zoveel mogelijk bezuinigd.
Vreemd genoeg heeft de kritieke industriële situatie waarin Engeland zich thans bevindt geen originele fabrieksarchitectuur voortgebracht. Er wordt weliswaar aan enkele grote projecten gewerkt maar over het algemeen verheft zich het peil niet boven een zekere mate van functionele beknoptheid en ingenieuze constructie. Tot de uitzonderingen kunnen twee zeer grote vliegtuighangars worden gerekend en een nieuwe krachtinstallatie waar zuinigheid tezamen met een zeer gedurfde architectonische opzet een ontwerp tot gevolg hebben gehad dat, wanneer het wordt uitgevoerd, een bouwwerk van grote monumentaliteit belooft te worden. Het enige fabrieksgebouw van betekenis gebouwd sinds 1945 is de nieuwe rubberfabriek te Bryn Mawr (Zuid-Wales) (zie illustratie). Dat men een dergelijk gebouw als een architectonisch geheel heeft opgevat en dus niet als een verzameling schuren of werkplaatsen, moet, gezien de na-oorlogse omstandigheden, als een opmerkelijk feit worden beschouwd. De vereisten zijn: een industrieel proces waarvan de belangrijkste onderdelen duidelíjk zijn afgebakend, een industrieel die er zich van bewust is dat de architectuur een belangrijke rol speelt in het productieproces en een architect die in staat is om de opdracht te vervullen. In genoemd geval waren de ontwerpers een groep jeugdige architecten die samenwerken onder de letters ACP: (Architects' Co-operative Partnership). Hun conceptie bestond uit een centrale werkplaats beschut door negen rechthoekige overspanningen
| |
| |
en omringd door hulpgebouwen, machinewerkplaatsen, toiletten, washokken, etc. etc. Het geheel lijkt op een Oosterse tempel of moskee en de ruimtelijke sensatie die men krijgt als men onder de overspanningen doorloopt doet denken aan die welke men ondergaat bij Byzantijnse bouwwerken. Het zijn de ruimte en de schaal van dit gebouw welke in het bijzonder de aandacht zullen trekken van hen die zich voor de architectuur interesseren. Een model van het overkoepelde gedeelte (groot genoeg om onderdoor te lopen) werd vertoond op de 9de Triennale de Milano.
Hoewel op het gebied van de woningbouw een dergelijke originaliteit tot de zeldzaamheden behoort, heeft zij in die gevallen waar zij wel aan den dag trad veel belangstelling gewekt. De bekende firma Tecton (Tecton partnership) heeft sinds de oorlog verscheidene grote ontwerpen gemaakt, welke alle beantwoorden aan de belofte vervat in hun vooroorlogse prestaties. In het centrum van de belangstelling stonden echter de zgn. Churchill Gardens in Pimlico te Londen. Hoewel ongebruikelijk bij gemeentetelijke projecten, werd voor deze wijk een prijsvraag uitgeschreven, gewonnen door Hidalgo Moya en de gebrs Powell. Het uitzonderlijke feit dat het hier een paar jeugdige architecten betrof die juist waren afgestudeerd, heeft Pimlico tot een punt gemaakt waarop menig jong architect zijn hoop heeft gericht.
Een groot gebouw menselijker te maken door het als een soort omlijsting te zien van het leven der bewoners is of was zowel bij de oudere als bij jongere architecten die met gelijksoortige problemen worstelen, gebruikelijk. Een bouwwerk van zoveel mogelijk gemakken voorzien als de begroting toestaat en niets uit geven aan toegepaste kunsten, lijkt een vrij kille opvatting van de architectuur. Het is echter de enige moreel verdedigbare houding die wij ons in tijden van economische moeilijkheden kunnen veroorloven. Democratisch verantwoord is zij in zoverre er geen bepaalde esthetiek aan de bewoners wordt opgedrongen. Het feit dat de architect zijn persoonlijke visie ondergeschikt maakt aan de persoonlijkheid van anderen is op zich zelf een merkwaardige situatie. Velen zullen er door worden afgeschrikt. Maar uit het feit dat zij zich voordoet spreekt een zeer hoogstaande en morele waardering van de verhouding tussen de architect en de gemeenschap waarvoor hij werkt en zij vertegenwoordigt misschien, tezamen met de scholen in Hertfordshire, de meest menselijke lijn in de ontwikkeling van de Engelse architectuur sinds 1945.
(Vertaling J. Kroner)
|
|