De Gids. Jaargang 116(1953)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Dylan Thomas Gedicht in october Toen ik dertig werd ontwaakte ik Horend uit haven en nabij woud en van de Mosselbanken kust met reigers grijs En statig De morgen wenken Met biddend water en roep van zeemeeuw en roek En het stoten der boten aan de met netten Behangen strandmuur Om nu op Weg te gaan door de slapende stad. De dag begon met vogels van het Water en het gevlerkte hout vliegend mijn naam Boven de hoeven en de paarden En ik stond Op in regenherfst En liep in een stortbui van al mijn dagen uit. Vloed en de reiger dook toen ik de weg insloeg Over de grens en De poorten Der stad sloten toen zij ontwaakte. Een lentevol leeuwerikken in een Drijvende wolk en van zingende merels de Bermheesters vol en Octobers zon Zomers op De heuvelschouder, [pagina 138] [p. 138] Hier was de morgen eensklaps zacht vol lieflijke Zangers waar ik rondzwierf en hoorde hoe de wind Regenwringende En herfstig Waaide in het bos ver onder mij. Regen vaal over de slinkende Haven en de zeenatte kerk als een slak met Zijn horens door mist en het kasteel Uilenbruin, Maar de tuinen van Lente en zomer bloeiden in de snoevende Sagen van over de grens en onder de leeuw- Rikkenvolle wolk. Door kon ik De dag vieren maar het weer sloeg om. Het wendde zich af van het blijde Land en uit de blauwe veranderde hemel Straalde opnieuw een zomers wonder Met appels Peren en bessen En ik zag in het omslaan zo duidelijk een kinds Vergeten morgens waar het liep met zijn moeder Door de parabels Van zonlicht En de sagen der groene kapellen En de kostbare velden der jeugd Dat ik zijn tranen en zijn hartslag herkende. Hier waren bomen, rivier en zee Waar een knaap In het luisterende Zomertij der doden zijn vreugdes waarheid zei Aan bomen en stenen en de vis in de stroom. En het wonder klonk Levend nog In het water en de zangvogels. [pagina 139] [p. 139] En daar kon ik mijn jaardag vieren Maar het weer sloeg om en de ware vreugde van Het reeds lang dode kind zong brandend In de zon. Toen ik dertig werd Stond ik daar dan in de zomernoen al lag De stad omlaag bebladerd met Octoberbloed. Moog' mijn harts waarheid Nog klinken Op deze heuvel over een jaar. (Vertaling Koos Schuur) Het huwelijk van een maagd Waken alleen in liefdes zonder tal als het morgenlicht In 't opslaan van haar nachtlange ogen slapende Zijn gouden gisteren verraste op de iris En hedens zon de hemel insprong uit haar schoot Was wondre maagdelijkheid oud als brood en vis, al is Het ogenblik van wonder eindeloos weerlicht en bergen De werven van Galileas voetsporen een duivenvloot. Niet langer zullen de trillingen van de zon hunkeren op Haar diepzeekussen waar zij eens huwde alleen, Haar hart al oog en oor, haar lippen de lawine Der gouden geest vangend, die met zijn stroom haar leest omving en Onder de leden van haar vensters zijn gouden bagage hees, Want een man slaapt waar vuur neersloeg en door zijn arm leert zij Die andre zon, 't naijvrig jagen van het weergaloos bloed. (Vertaling Koos Schuur) Vorige Volgende