| |
| |
| |
Sir Charles Webster
Enige grondslagen van de Britse buitenlandse politiek
Bij het verschijnen van dit, geheel aan de Engelse cultuur gewijde, speciale nummer van De Gids is het voor de Redactie een aangename plicht, dank te zeggen aan het personeel van de British Council te Amsterdam en van de Press and Information Services te 's-Gravenhage voor hun welwillende en krachtige medewerking.lb Redactie
Het is bijzonder moeilijk een beschrijving te geven van de buitenlandse politiek van Groot-Brittannië vanwege de aard van het Britse volk, dat het meest pragmatische ter wereld is. Het heeft steeds wantrouwend gestaan tegenover algemene theorieën. Zijn politiek is gebouwd op overwegingen van practische aard en mits het gewenste resultaat bereikt kan worden, staat het onverschillig tegenover inconsequenties in zijn beleid. De traditie is er conservatief. Het is bijna het enige land, dat in de laatste honderd vijftig jaar geen revolutie of burgeroorlog heeft gekend. (Dit geldt natuurlijk niet voor Ierland). Toch heeft het in vele opzichten grotere politieke en sociale veranderingen gekend dan landen, die geweld gebruikt hebben om soortgelijke doeleinden te verwezenlijken.
Daarbij vertoont de buitenlandse politiek van Groot-Brittannië een continuïteit, die maar weinig andere staten hebben weten te bewerkstelligen. Dit beleid wordt natuurlijk voorgeschreven door zijn aardrijkskundige ligging en door de nationale eigenschappen, die een uitvloeisel zijn van omgeving en overerving. De herinnering aan hun eigen geschiedenis is steeds van grote invloed geweest op de Britten. In tijden van groot gevaar, dat soms te wijten is aan een eigenzinnig gebrek aan vooruitziendheid, sluiten zij zich instinctief aaneen met een verrassend vertrouwen op de goede afloop. Zij vormen de enige staat, die minstens honderd vijftig jaar bestaat en welks hoofdstad in die tijd niet door vreemde troepen is bezet geweest.
| |
| |
Hun buitenlandse politiek is natuurlijk in hoofdzaak bepaald geweest door het feit, dat zij op een eiland of beter gezegd op een groep eilanden wonen, want Ierland is altijd een lelijke, ofschoon niet fatale zwakke plek geweest. Maar hun insulaire positie alleen kan hun geschiedenis niet verklaren. Hun eilanden hadden een groot aantal grote en kleine havens, die hen in staat stelden aan een naar verhouding zeer groot aantal zeelieden een bestaan te bieden. Daardoor konden zij gedurende lange tijd de heerschappij ter zee uitoefenen; anders zou hun insulaire positie een zwakte zijn geweest, niet de grondslag van hun macht. Zodoende konden zij tevens grondstoffen uit de hele wereld naar hun eilanden vervoeren langs de goedkoopste weg: de zee. Zelf in het bezit van de voornaamste energiebron, steenkool, ontwikkelden zij een industrie en een scheepvaart, die in de negentiende eeuw die van alle andere landen overtrof. Eén van de gevolgen hiervan was de schepping van een uitgestrekt Imperium, dat een vierde van de wereldbevolking omvatte, een resultaat waarop men nagenoeg niet had aangestuurd. Daarom is de grondslag van de Britse buitenlandse politiek altijd geweest de heerschappij ter zee te handhaven en aan de handel mogelijkheden te bieden om zich te ontplooien. Maar de opkomst van nieuwe zeevarende mogendheden in de twintigste eeuw betekende, dat Groot-Brittannië niet meer alle zeeën beheerste zoals in de negentiende eeuw. Het liet aan de Verenigde Staten de beheersing van de Caraïbische Zee, aan Japan die van de wateren in het Verre Oosten en voordat de Duitse vloot een bedreiging werd, die van de Middellandse Zee aan Frankrijk. Voortaan kon de veiligheid van Groot-Brittannië en het Imperium slechts verzekerd worden door de diplomatie naast de macht ter zee. Tegelijkertijd verminderde het aandeel van Groot-Brittannië op het gebied van industrie en uitvoerhandel, terwijl de Verenigde Staten, Duitsland en Japan op
industrieel gebied een grote expansie kenden.
De eerste wereldoorlog voegde hieraan een nieuw probleem toe: dat van de macht in de lucht. Aan het einde van deze oorlog bezat Groot-Brittannië de sterkste toenmalige luchtmacht, maar in dit element bezat het niet dezelfde natuurlijke voordelen als ter zen en ook ontbrak dezelfde traditie. Bovendien was Groot-Brittannië in de periode tussen de twee wereldoorlogen één van de sterkste voorvechters van vermindering der bewapening. Het gevolg hiervan was, dat het niet gereed was om het hoofd te bieden aan de plotselinge opkomst van een agressief Nazi-Duitsland, dat zijn kracht zocht in de schepping van een dominerende luchtvloot in een tijd, toen men een geheel onjuist idee had van de mogelijkheden van de heerschappij in de lucht. Toch kwam men dit gevaar te boven, en de
| |
| |
voordelen van zijn insulaire ligging en van zijn heerschappij ter zee zijn nooit helderder aan de dag getreden dan in de tweede wereldoorlog. Het Kanaal was nog steeds een veilige bescherming. Hitler kon evenmin als Napoleon Groot-Brittannië veroveren en moest zijn toevlucht nemen tot middelen, die eigenaardig veel op die van zijn voorganger leken. Thans heeft Groot-Brittannië op het gebied van de strategische luchtmacht en op dat van de zeemacht een positie verworven, die slechts onderdoet voor die der Verenigde Staten. Het nieuwe wapen is echter van grote invloed geweest op zijn beleid. Het maakt de verdediging van West-Europa noodzakelijker dan ooit tevoren in zijn geschiedenis. Maar deze verandering is, zoals men zal zien, minder revolutionnair dan men wel eens gedacht heeft. Het is waar, dat Groot-Brittannië op het einde van de Middeleeuwen zijn streven om grondgebied te verwerven of te behouden op het vasteland van Europa heeft opgegeven. Hannover was een dynastieke erfenis, die het Britse volk nooit als eigen bezit heeft beschouwd. De Rots van Gibraltar was de enige bezitting van Groot-Brittannië op het vasteland. Maar Groot-Brittannië heeft nooit zijn positie als Europese macht opgegeven. Als het vasteland onder de heerschappij van een agressieve macht geraakte, zouden zijn eigen veiligheid en welzijn uiteindelijk bedreigd zijn. Dientengevolge is Groot-Brittannië nooit isolationistisch geweest in de ware zin van het woord. Vijfmaal, namelijk tegen Philips van Spanje, Lodewijk XIV, Napoleon, en gedurende twee wereldoorlogen heeft het een voorname rol gespeeld bij het verhinderen, dat de Europese volkeren onder de heerschappij van een grote mogendheid kwamen. De Nederlanden waren hierbij in de eerste twee gevallen zijn voornaamste bondgenoot en zoals we nog nader zullen zien, is de veiligheid van dat deel van Europa steeds een primair doelwit van de Britse politiek
geweest.
Hier kwam nog bij, dat Groot-Brittannië krachtens oude verdragen speciale rechten en verplichtingen in Europa had. De oudste zijn die met Portugal. Groot-Brittannië is eeuwenlang contractueel verplicht geweest de Europese en koloniale bezittingen van dat land tegen agressie te verdedigen. Als tegenprestatie had het tot aan de laatste oorlog de beschikking over de prachtige haven van Lissabon. Maar belangrijker waren twee andere verdragen, die twee gebieden beschermden, waarbij Groot-Brittannië een speciaal belang had, de Lage Landen en het Midden-Oosten. Aan het einde van de Napoleontische oorlogen probeerde Groot-Brittannië een veilige verdediging van de Lage Landen te bewerkstelligen door België met Nederland te verenigen. Toen de revolutie van 1830 dit beleid niet langer mogelijk maakte, was Groot-Brittannië de voornaamste schep- | |
| |
per van een onafhankelijk België, van welk land de Grote Mogendheden de neutraliteit garandeerden. Toch erkende het nog ten volle het belang, dat de onafhankelijkheid van Nederland voor zijn eigen veiligheid had. Deze staatkundige regeling beantwoordde aan haar doel tot 1914, in welk jaar de schending van de Belgische neutraliteit de voornaamste reden was, waarom Groot-Brittannië aaneengesloten en vastberaden de oorlog inging.
Na de eerste wereldoorlog zag men in, dat deze speciale bescherming van de mond van de Schelde onder de nieuwe verhoudingen voortvloeiend uit het feit, dat de oorlog nu ook in de lucht wordt gevoerd, niet voldoende was, en men ging daarom speciale verplichtingen aan om niet alleen België, maar ook Frankrijk te verdedigen, wat kernachtig werd uitgedrukt in de vermaarde woorden van Baldwin: ‘onze grens ligt aan de Rijn’. In 1940 konden Frankrijk, België en Groot-Brittannië deze grens niet verdedigen, wat tot gevolg had, dat Groot-Brittannie te lijden kreeg van een vernietigend luchtbombardement en in de latere phasen van de oorlog van aanvallen van onbemande vliegtuigen en V-wapenen. Bovendien maakte de bezetting van Noorwegen en Nederland het moeilijker weerstand te bieden aan aanvallen van onderzeeboten en vliegtuigen.
Vanaf het einde van de tweede wereldoorlog heeft Groot-Brittannië daarom erkend, dat de verdediging van heel West-Europa van primair belang is voor zijn eigen veiligheid. Bij het Verdrag van Brussel van 1948 nam het de leiding in een poging om een gecombineerde Westelijke strijdmacht in het leven te roepen, die voldoende krachtig zou zijn om agressie uit het Oosten te weerstaan. Deze poging van West-Europa om zijn eigen verdediging te organiseren, gesteund door de economische en materiële hulp van de Verenigde Staten en Canada, was van primair belang, want zij was zeker één der factoren, die de latere ontwikkeling van de Organisatie van het Noordatlantisch Verdrag mogelijk hebben gemaakt.
Want het bleek al spoedig, dat West-Europa nog niet sterk genoeg was om op eigen kracht met succes de dreiging van de agressie doeltreffend te weerstaan, ook al was de wil hiertoe aanwezig. Men hoorde wel de mening verkondigen, dat, als de Europese staten zich hecht genoeg aaneensloten, West-Europa sterk genoeg zou zijn om zijn plaats in te nemen als gelijke van Rusland en de Verenigde Staten. Deze idee vond een zekere weerklank in de Raad van Europa, waaraan de Britse regering adhesie betuigde. Maar Groot-Brittannië moest zich steeds indachtig zijn, dat het een wereldmacht was met speciale verplichtingen aan en banden met het wereldomvattende Gemenebest. Het kon onmogelijk deelnemen aan enigerlei or- | |
| |
ganisatie, waarvan de opzet het verhinderde zijn voornaamste plichten, die ten opzichte van zijn deelgenoten overzee, te vervullen.
Bovendien was Groot-Brittannië er zich eeuwenlang van bewust geweest, dat het staatkundig evenwicht in Europa in laatste instantie afhankelijk was van de niet-Europese wereld. Het had Napoleon niet met succes kunnen weerstaan, als zijn zeemacht het niet in staat had gesteld om rijke inkomsten te trekken uit de landen overzee, inkomsten, die konden worden aangewend om Europa te verdedigen en degenen, die bereid waren de overheersing van Frankrijk te weerstaan, te bewapenen. In de twee wereldoorlogen bleek de noodzaak van hulp van het Westelijk halfrond zelfs nog duidelijker en Groot-Brittannië heeft zich steeds als eerste doel gesteld om deze doeltreffend te maken. Toen de Dominions in kracht toenamen en de Verenigde Staten de machtigste van alle moderne staten werden, besefte Groot-Brittannië, dat het staatkundig evenwicht in Europa alleen met hun hulp kon worden hersteld. Zoals steeds haalde Groot-Brittannië er de nieuwe wereld bij om het evenwicht in de oude te herstellen, al moet worden toegegeven, dat het in elk geval te laat geschiedde voor zijn eigen belangen en voor die van Europa.
Zo heeft Groot-Brittannië van het begin af de Organisatie van het Noordatlantisch Verdrag geestdriftig gesteund, al ging het initiatief van Canada uit. Slechts een kleine minderheid van de uiterste linkervleugel stond er wat huiverig tegenover. Zij paste precies in het kader van het Britse denken, zoals zich dit door een ervaring van honderd vijftig jaar gevormd had. Deze Organisatie erkent dat de oceaan verenigt en niet verdeelt, dat werelddelen niet de beste grondslag zijn voor een internationale organisatie. Zij stelt Groot-Brittannië in staat om volledig deel te nemen aan de verdediging van West-Europa zonder zijn positie als wereldmacht eraan op te offeren.
In dit feit lag de reden voor zijn houding ten opzichte van het probleem, dat zich onmiddellijk voordeed, nl. van de plaats, die West-Duitsland zou innemen in de nieuwe verdedigingsorganisatie. Lang had Groot-Brittannië zich verzet tegen de herbewapening van West-Duitsland. Het had vooral meningsverschillen met Frankrijk met betrekking tot Duitsland, zoals die zich voordeden tijdens de Republiek van Weimar, willen vermijden. Maar toen de Verenigde Staten met klem betoogden dat het Duitse potentieel aan mensen en materiaal een noodzakelijk onderdeel van het nieuwe verdedigingsstelsel vormde, nam Groot-Brittannië deze mening over. Zijn eigen ervaringen met West-Duitsland, die het had opgedaan als bezettende mogendheid, hadden het ook langzamerhand tot de conclusie doen ko- | |
| |
men, dat het Duitse volk op de een of andere manier moest worden opgenomen in de gemeenschap van de Westelijke volkeren.
Maar tegelijkertijd kon Groot-Brittannië om de hierboven aangeduide redenen niet zijn eigen legers doen opgaan in de Europese defensieve strijdmacht, het Franse hulpmiddel om de gevaren der Duitse herbewapening te vermijden en tegelijk het voordeel van Duitse samenwerking voor de verdediging van West-Europa te verwerven. Maar evenals deVerenigde Staten heeft het door bijzondere garanties al het mogelijke gedaan om de opbouw van een Europese defensieve strijdmacht mogelijk te maken. Zijn eigen gewapende macht zal dan met inbegrip van zijn strategische luchtmacht kunnen samenwerken met de Europese en Amerikaanse strijdkrachten. De hulpbronnen van het Gemenebest zullen gemakkelijker in dienst van Europa worden gesteld.
Om soortgelijke redenen is het Groot-Brittannië onmogelijk gebleken zich aan te sluiten bij de Europese Kolen- en Staalgemeenschap, die volgens het plan van Schuman is gevormd. Zodoende zal het niet als gelijkberechtigd lid kunnen deelnemen aan de politieke organisatie, die ontworpen is om een democratische grondslag te leggen voor de defensieve en economische organisatie. Maar het wenst nauw betrokken te worden bij deze ontwikkelingen en ze te stimuleren. Deze positie van actief bondgenoot stelt het in dit stadium in staat zijn beste bijdrage te leveren tot de verdediging en het welzijn van West-Europa.
Het tweede gebied, waar Groot-Brittannië speciale verplichtingen op zich heeft genomen, is wat men thans het Midden-Oosten noemt. Honderd twintig jaar lang heeft het de voornaamste rol gespeeld in het verzet tegen Russische penetratie in dat gebied, een beleid dat slechts gewijzigd werd tijdens de korte periode, waarin Duitsland nog gevaarlijker werd dan Rusland. Het Verdrag van 1841, dat Turkije in staat stelde te rekenen op Engelse steun bij het afsluiten van de Zeeëngten voor oorlogsschepen, was bedoeld om het oostelijk deel van de Middellandse Zee te beschermen. Voor de bescherming van Turkije tegen Rusland heeft Groot-Brittanië zijn enige Europese oorlog tussen 1815 en 1914 gevoerd. Ook voor Griekenland heeft het steeds een bijzondere belangstelling gehad, daar dit land tot op zekere hoogte geholpen en verdedigd kon worden door zijn zeemacht. Toen het Ottomaanse Rijk kwijnde, moesten er andere middelen gezocht worden voor de verdediging van het Midden-Oosten en de bezetting van Egypte gaf Groot-Brittannië een basis, die het Suezkanaal beschermde, al was het plan hiertoe niet voor dit doel gemaakt. Toen het Ottomaanse Rijk tijdens de eerste wereldoorlog ontbonden werd, trof Groot-Brittannië
| |
| |
bijzondere regelingen met de nieuwe Arabische staten, die de vrijheid verkregen hadden met behulp van de legers van het Gemenebest en van welke er twee onder zijn leiding de volledige souvereiniteit verwierven. Het vestigde ook het Joods Nationaal Tehuis in Palestina. Groot-Brittannië bleef de Arabische staten, die grensden aan de Rode Zee bescherming bieden en handhaafde zijn bijzondere belangensfeer in Zuid-Perzië om de route naar India en India zelf tegen een aanval te beschermen. Het bleek onmogelijk, de nationale aspiraties van de Arabieren en de Joden met elkaar in overeenstemming te brengen, en Groot-Brittannië, dat de grondslag had gelegd voor het Joods Nationaal Tehuis in de eerste wereldoorlog en het, evenals Egypte, in de tweede gespaard had voor verovering, zag de nieuwe staat ontstaan volgens methoden, die het niet kon goedkeuren. Tegelijkertijd maakte de nationale wederopstanding in de Arabische staten zijn positie in Irak en Egypte moeilijker. Men heeft daarom naar nieuwe middelen gezocht om de verdediging van het Midden-Oosten te organiseren in het belang van deze staten zelf en van de gehele vrije wereld met inbegrip van het Britse Gemenebest. Deze zijn nog niet geheel uitgewerkt, maar de kwestie is van vitaal belang. Niet alleen de verdediging van het Suezkanaal, maar die van het hele Midden-Oosten en Afrika, waarheen het Midden-Oosten een brug vormt, alsmede die van India en Pakistan, hangt er in hoge mate van af, of er een oplossing wordt gevonden. Bovendien is Groot-Brittannië, en trouwens de gehele vrije wereld, betrokken bij de grote oliereserves in dit gebied. Over geen enkel ander onderdeel van zijn buitenlandse politiek zijn er in Groot-Brittannië zoveel tegenstrijdige meningen uitgesproken als over dit moeilijke probleem en nog steeds heeft men geen definitieve oplossing gevonden. De opname van Griekenland en Turkije in de Organisatie van het Noordatlantisch Verdrag, die volgde op de
Verklaring van Truman, toonde dat de Verenigde Staten zich bewust waren van het belang hiervan en bereid waren mede de verantwoordelijkheid te dragen. Maar nog steeds zoekt men naar de methoden volgens welke de staten van het Midden-Oosten zich evenals die van West-Europa moeten aaneensluiten voor hun verdediging en bloei, met steun van de gewapende macht van Groot-Brittannië en mogelijk van het Gemenebest en de Verenigde Staten. Toch zijn er de laatste tijd grote vorderingen gemaakt en men mag hopen, dat het gemeenschappelijk belang het zal winnen van de kortzichtige nationalistische strevingen, die het bereiken van overeenkomsten verhinderd hebben. Groot-Brittannië heeft ook groot belang bij Zuid-Oost Azië en het Verre Oosten. Tijdens de eerste wereldoorlog werd aan het onmetelijk grote India de volledige on- | |
| |
afhankelijkheid toegezegd, maar de tweede betekende, dat deze met onberekenbare schade aan de veiligheid en welvaart van heel Zuid-Oost Azië geschonken moest worden, voordat de eenheid van India veiliggesteld kon worden. De stabiliserende kracht van het leger van India is buiten dit gebied niet langer beschikbaar. Maar toch is hieruit het grote voordeel voortgekomen, dat deze nieuwe staten, India, Pakistan, Ceylon en Birma, zeer vriendschappelijke betrekkingen onderhouden met Groot-Brittannië en dat de eerste drie lid zijn van het Gemenebest. Ook op Malakka heeft Groot-Brittannië de steun van de grote meerderheid van de bewoners weten te verwerven en is het goed op weg om langzamerhand de ernstige dreiging van de guerillaoorlog der communisten onder de knie te krijgen. Volgens het Plan van Colombo heeft het Gemenebest zich, voor zover zijn hulpbronnen het toelaten, aangesloten bij de politiek om minder rijke volkeren te hulp te komen, welke politiek de Verenigde Staten lanceerden in het beroemde Punt Vier van President Truman. Tijdens de eerste wereldoorlog aanvaardde
Groot-Brittannië
het beginsel, dat alle delen van het Imperium, zodra het uitvoerbaar was, het recht zouden krijgen, zichzelf te besturen en te kiezen bij wie zij zich zouden aansluiten. Uiteraard heeft de tweede wereldoorlog deze tendentie in de richting van zelfbeschikking versterkt, in sommige gevallen misschien op een gevaarlijke wijze, maar over het geheel genomen heeft het experiment een succes gehad dat de verwachtingen overtroffen heeft. Al deze uitingen van kracht zijn uiteindelijk natuurlijk afhankelijk van het economisch potentieel van Groot-Brittannië zelf. Gedurende de tweede wereldoorlog moest het een groot deel van zijn buitenlands kapitaal, waarvan zijn solventie als handeldrijvende mogendheid afhing, opofferen. Daar dit offer gebracht werd, zowel in het belang van de hele vrije wereld als van Groot-Brittannië zelf, heeft het zonder verlies van zelfrespect de hulp, die de Verenigde Staten en Canada het in de periode na de oorlog gaven, kunnen aanvaarden. Maar de Britse buitenlandse politiek beschouwt het als een voorname doelstelling mee te helpen aan het creëren van een wereld van samenwerking, waarin Groot-Brittannië zelf solvent kan worden en kan voortgaan zijn vitale rol te spelen in de bescherming van de vrije wereld. Toen het zelf de grootste industriële macht was, stelde het zijn markten in het eigen land en in het imperium voor de hele wereld open en zo bewees het de wereld een dienst, die evenveel deed om de betrekkelijke stabiliteit van de negentiende eeuw te verzekeren als zijn dominerende zeemacht. Nog steeds is het het centrum van het sterlinggebied, een essentiële factor in de wereldhandel.
| |
| |
Ofschoon het de vrijhandel in de dertiger jaren van de twintigste eeuw moest opgeven, heeft het misschien een groter belang dan enige andere mogendheid bij het bevorderen van de internationale goederenruil, daar het niet kan bestaan zonder een omvangrijke handel met de hele wereld, waaruit het een groot deel van zijn voedsel en grondstoffen betrekt. Vanouds heeft het speciale regelingen met de andere leden van het Gemenebest, maar deze zijn in deze moeilijke tijd niet toegenomen, ofschoon de handel met deze landen steeds belangrijker is geworden. In Europa heeft Groot-Brittannië via de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, zoals deze zich ontwikkeld heeft, grote steun verleend aan de Europese Betalingsunie, die sterk heeft bijgedragen tot de herleving van de handel in West-Europa. Veel hangt natuurlijk af van de houding van de Verenigde Staten. Maar voor Groot-Brittannië moet het altijd het primaire doel van zijn beleid zijn, wegen te vinden waarlangs zijn handel met het dollargebied en met de rest van de wereld kan plaatsvinden. Als één der belangrijkste grondleggers van de Verenigde Naties is Groot-Brittannië ook geïnteresseerd bij het behoud van dit lichaam als centrum van wereldomvattende samenwerking. De ervaringen, die men met de Volkenbond had opgedaan, hebben ertoe bijgedragen, dat men het probleem realistischer benaderde dan in de periode tussen de twee wereldoorlogen. De houding van de Sovjet-Unie heeft die samenwerking, waarop het Charter gebaseerd was, verhinderd. Vanzelfsprekend staat Groot-Brittannië ook enigszins critisch en sceptisch tegenover de geestdrift, die vele staten aan den dag leggen voor de rechten van de mens en voor het recht van zelfbeschikking, terwijl zij zelf geen verplichtingen op zich nemen voor het oplossen van de grote wereldproblemen en dikwijls aan hun eigen volkeren de rechten ontzeggen, die zij met zoveel vuur propageren. Maar men beschouwt dit als een phase
van het proces volgens hetwelk vrije gemeenschappen leren samenwerken. Aanstonds heeft het Gemenebest de leiding der Verenigde Staten bij de verdediging van Korea door de Verenigde Naties verwelkomd en gesteund, ofschoon Groot-Brittannië een enigszins andere houding heeft aangenomen ten opzichte van Communistisch China. Groot-Brittannië ziet daarom in de Verenigde Naties een onmisbaar instrument voor samenwerking, noodzakelijk om de moeilijke taken die op zijn eigen schouders rusten, te kunnen uitvoeren. Bovendien zal men, als men een brug wil slaan tussen de communistische en de vrije wereld, in de Verenigde Naties hoogstwaarschijnlijk het juiste middel vinden.
Want tenslotte is Groot-Brittannië, evenals de andere naties van de vrije
| |
| |
wereld, vastbesloten om de vrijheid te handhaven, die het al zo lang heeft genoten en die het als onmisbaar beschouwt voor een menswaardig bestaan. Maar meer dan ooit erkent het, dat de vrijheid en het algemeen welzijn geen zaken zijn, die men geniet zonder zich iets aan te trekken van de vrijheid en het welzijn van anderen. Collectieve veiligheid is afhankelijk van collectieve vrijheid en collectieve welvaart. Groot-Brittannië is zich misschien meer dan enige andere staat ter wereld bewust, dat zijn eigen veiligheid, vrijheid en welzijn in laatste instantie afhankelijk zijn van die van anderen in ieder werelddeel, ongeacht tot welk ras zij behoren of van welke kleur zij zijn.
(Vertaling J. Vaissier)
|
|