maar waarvoor hij nog geen wegen had gevonden. Toen hij als reserveofficier later weer in dienst moest, herkende hij en onderging hij er opnieuw alle charme van. Het samenzijn in eenzaamheid, de geur van de hei, van het ransel als het nat is en van het geweer als het pas ingevet is - ‘Wat bevalt mij het luitenantsleven weer bijzonder goed! Een zekere ruwe nonchalance van mannen onder elkaar tijdens de tochten over de hei, het zwemmen en het bridgen, het elkaar niet meer willen kennen dan voor een graad van kameraadschappelijkheid nodig is, het respect voor het uniform op straat, het “bon coeur et mauvais caractère” dat nu eenmaal dit soort leven eigen is, bevalt mij na een tijdruimte van vijf jaar waarin ik toch overigens sterk veranderd ben, weer even goed als vroeger.’ En hij leerde er het volk, zijn volk kennen en de soldaat: ‘Een soldaat heeft een groot kinderhart’.
Het derde gebied waar Nijhoff zich een levenlang thuis voelde was het kinderland: het land van zijn jeugd, zijn moeder. Het kind op zichzelf, het eigen kind, maar vooral het kind in zichzelf. Het kind in hem, dat was een rustpunt, een geruststelling; wanneer hij daar kon vertoeven leefde hij weer - en nu bewust - in de wet van het leven. Meer en meer is de natuur, en nu gezien als geest en bloed tesamen, het voor hem centrale levenspunt geworden, overstraald door zijn geloof.
Reeds bij zijn leven werden zijn persoonlijkheid en werk gekenschetst, men noemde hem beurtelings realist, byzantijn, alchemist, magiër, men heette hem modern, rococo, conserverend en klassiek, hoe het zij, deze persoonlijkheid die een onbetwist recht had op zijn apartheid, had gebieden van geruststelling nodig om te leven. Want de strijd was lang, zijn eenzaamheid jarenlang overwegend, hij had de verhulling nodig, vandaar dat hij weinig over zichzelf sprak en een speler was die zich verborg om zich te openbaren. Wie immers wist beter dan hij, hoe gevaarlijk woorden kunnen zijn. Veelzeggend is in dit verband het vermaan dat hij Lucas laat zeggen in het Pinksterspel: ‘Hier dient bij openstaande deur gewaakt. Zit neer. Bereid met stil gepeins u op het wonder voor.’ Let wel: met open deur, gewaakt. Lang, lang moest hij de gegevens voor werk in zich omdragen, zij metamorfoseerden zich door zijn denken en door zijn wil. Weinige zijn de dichters bij wie de wil en de bewustwording zo'n grote rol speelden als bij hem. Hij heeft zich bewust gemaakt de functie van het woord - waarvan hij het secondaire tijdperk weer wilde oproepen - toen de taal een meer levende functie had; zich bewust gemaakt de noodzaak van een steeds fijnere en strengere techniek der poëzie. Hij heeft zich bewust gemaakt wat een volk betekent en getracht het te dienen met de hem