gedicht van Boutens’, zei hij eens. ‘Het gaat om het voelen achter de dingen’.
Meer dan enig mens die ik gekend heb, leerde hij ons dit, Martinus Nijhoff, en van het ogenblik af, dat hij als Wandelaar ons zijn volstrekt-unieke wereld ont-dekte, tot na het slaan van zijn eigen ‘Uur U’, heeft hij nooit opgehouden te getuigen van die wereld achter de dingen. De dingen die voor hem leefden en spraken... zoals wij het vinden in zijn ‘Kleine Prélude van Ravel’:
Hij hoort muziek in elk ding Gods,
Niets werpt hij waardeloos terzij...
Hij had de gave der verwondering. Verwondering om het ontzaglijk fenomeen van het in hem geboren-wordend Woord. Wie was, als hij, zich zozeer zijn verantwoordelijkheid t.o.v. het woord bewust? Hij ontdeed het van alle overbodige franje, bracht het terug tot zijn naakte betekenis... en daar bleek zijn gehalte puur goud.
Nooit was hij tevreden. Steeds-weer veranderde hij, verbeterde, polijstte. ‘Ik geef je gemiddeld tien dagen voor een gedicht, dan pas is het rijp’, zei hij me. ‘Blijf vooral jezelf wantrouwen...’
Het klonk als een boutade, maar hij meende het diep-ernstig. Er was veel, dat als een boutade klonk in zijn mond, maar het was in feite een schild, waar hij zich achter verborg. Achter die verschansing keek hij en wachtte of je hem doorzag. En als hij begrip vermoedde, kon hij als een jongen verrast opzien en zich gewonnen geven.
Geen, die zo graag hielp in woord en daad. Soms leek het, of hij antwoordde op een innerlijke stem die hem drong, te diénen. Nooit deed men vergeefs een beroep op hem, noch op de mens, noch op de dichter, noch op de Wijze. Want Nijhoff was in diepste wezen een wétende. En dit niet alleen via het medium van zijn uitzonderlijk intellect. Hij verstond met het hart, zoals de kinderen doen, zij het, dat zijn ‘verstaan’ op een ander niveau lag. Het is ook niet te verwonderen, dat hij kinderen een zo grote liefde toedroeg, een liefde die samenging met een aan-verering-grenzende liefde voor zijn moeder. De gedichten die hij haar wijdde behoren tot de ontroerendste van zijn oeuvre.
Toch zou zijn gevoel nooit tot excessen leiden. Zijn ‘vorm’ was een volmaakt evenwicht tussen verstand en gevoel.
Neen, Martinus, het is onmogelijk een getuigenis te geven dat je recht zou doen. Zij, in wier leven je iets betekende zullen allen anders getuigen en elk getuigenis zal waar zijn.