De Gids. Jaargang 116
(1953)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
H.J. Reinink
| |
[pagina 306]
| |
worden erkend. Nijhoff was na de dood van Boutens één van deze voorgangers, met onbetwist gezag. Als nieuwe regeringsadviseur voor de letterkunde bracht hij het aanzien, het vertrouwen en de autoriteit mede, waarvan anderen zich eerst, zo ooit, na lange tijd het bezit kunnen verwerven.
Hoe zou het echter de kunstenaar op de ambtelijke weg vergaan, terwijl de intellectueel daarop al zoveel moeilijkheden kan ontmoeten? ‘Trachten wij ons eerst in de positie van de intellectueel als ambtenaar in te denken. Zijn taak is die van het geven van voorlichting en advies voor een beleid, dat door anderen wordt vastgesteld. Hij geeft een analyse van de constellatie, waarop het beleid betrekking heeft, soms tevens een prognose van de te verwachten ontwikkeling. Hij analyseert en interpreteert de hem gegeven doelstelling. Hij geeft de middelen aan, welke nodig zijn om het gestelde doel te realiseren, onderzoekt de nevenwerkingen, welke van die middelen kunnen uitgaan en toetst, na toepassing dier middelen, de uitkomsten van het gevoerde beleid. Maar, nogmaals, dit beleid zelf, de keuze van doel en middelen, wordt niet door hem bepaald. De politiek wordt door de hogere leiding gevoerd, deels op grond van wetenschappelijke adviezen, welke haar zijn voorgelegd, deels op grond van buitenwetenschappelijke overwegingen. Ik herinner mij de veelzeggende uitspraak van een oude, ervaren ambtenaar, die mij steeds voor ogen hield: “Een ambtenaar bestaat niet. Er is alleen maar een Minister”.’Ga naar voetnoot1
Niemand, die Nijhoff tijdens zijn adviseurschap heeft gekend, zal verklaren, dat hij in deze positie geleden heeft. Ik zelf had veeleer het gevoel, dat van deze uitzonderlijke mens met zijn vele facetten één der mogelijkheden pas in vervulling ging in de eigenaardige sfeer van gezag en discipline, die ook een der kenmerken van het ambtelijke is, al bestaat zelden de noodzaak het tot uitdrukking te brengen. Er was in Nijhoff een trek, die gesteld was op gezag, zowel naar boven als naar beneden. Het was deze trek, die hem met zo grote voldoening deed spreken over de tijd, toen hij als reserve-officier in de mobilisatie en in de oorlogsdagen diende. Voor Nijhoff, die gedurende zo lange perioden van zijn leven in alle betekenissen van het woord volledig vrij in zijn bewegingen was geweest, schijnt in de gebondenheid van zijn regeringsadviseurschap een nieuwe mogelijkheid tot ontplooiing gelegen te hebben. | |
[pagina 307]
| |
Het belangrijke werk, dat hij heeft verricht in de moeilijke tijd vlak na de bevrijding, wil ik niet in bijzonderheden beschrijven. Immers, de omstandigheden waarin hij zich toen van zijn taak kwijten moest, kunnen wij ons thans amper voorstellen; slechts met moeite kunnen wij ons nog indenken hoe belangrijk het toen was huisvesting of schrijfmachines te vinden voor letterkundigen en hoeveel hogere wiskunde en onpartijdigheid er aan te pas kwam, om de kleine hoeveelheden papier rechtvaardig over de velerlei categorieën van kranten, tijdschriften en boeken te verdelen. Laat ik hier slechts in herinnering brengen het grote aandeel dat hij had in de voorbereiding van de 300-ste herdenking van de sterfdag van P.C. Hooft, van de Hooft-uitgave en van de P.C. Hooftprijs; en dan zijn werk in de Nederlands-Belgische commissie voor de samenstelling van een woordenlijst, waarin hij met Teirlinck de letterkunde vertegenwoordigde. Hoe heeft hij zich ingespannen - zonder deze wens vervuld te zien - voor het tot stand komen van een Nederlands Huis der Letterkunde. Wanneer op het ogenblik opnieuw plannen in bespreking zijn om te geraken tot de oprichting van een letterkundig museum, dan is dat stellig mede het geval, omdat de weg daartoe door hem werd gewezen en gebaand. Verandering in de politieke leiding van het ministerie, Professor van der Leeuw ging heen, had tevens ingrijpende gevolgen voor het administratieve apparaat. Het directoraat-generaal voor Kunsten en Wetenschappen werd opgeheven, de regeringsadviseurs voor Toneel, Muziek en Letterkunde verdwenen en zo verliet dus ook Nijhoff het ministerie. Het lag niet in zijn aard te wrokken over het onvermijdelijke. Ook naderhand bleef hij, wanneer hem dat gevraagd werd, het ministerie dienen met zijn kostbare raad, die wij thans nog bijna dagelijks missen. |
|