De Gids. Jaargang 116
(1953)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Maurice Roelants
| |
[pagina 297]
| |
Het dienstmeisje komt met de kopjes thee -
O dat zijn de dingen waarop men leeft,
En die iemand die niets bezit, toch heeft.
Het is wel verstaan. Martinus Nijhoff offerde goedmoedig aan de sociale zijde van het letterkundig leven: de bonhomie, waarmee hij zich ten dienste stelde voor elke actie om de intellectuele betrekkingen tussen Noord en Zuid te bevorderen, gaf aan zijn gezag van algemeen voorzitter voor Nederland van dat jong instituut der Conferenties van onze gemeenschappelijke letteren een innemende, ja een fleurige bekoring. Gezellig en spiritueel kon hij die ambtswaardigheid voortreffelijk delen met ‘the grand old man’ van de Vlaamse literatuur, de ‘orator didacticus’ gebleven Uilenspiegel, Herman Teirlinck. Mij dunkt zelfs, dat wij Martinus Nijhoff mettertijd zullen moeten eren door een van zijn ideeën, waaraan hij bijzonder veel prijs hechtte, te realiseren. Bij de jongste Conferentie der Nederlandse letteren te 's-Gravenhage ontvouwde hij mij andermaal een plan voor Nederlands-Vlaamse theaterintegratie. Dit Nijhoffplan? Nederlandse gezelschappen ondernemen geregeld tournée's in Nederland, zo redeneerde hij. Ook België heeft zijn eigen Vlaamse theatertournée's. Een hoogst enkele maal wordt over de grens gewipt, in beide richtingen. Het tijdstip lijkt mij gekomen, betoogde hij, om de grens tussen de tournée's van Nederland en België te versoepelen en zo mogelijk geheel weg te nemen. De intellectuele wisselwerking tussen beide landen heeft er alles bij te winnen als er één groot theatercircuit ontstaat. Wij kwamen overeen dit project bij de eerstkomende Conferentie der Nederlandse Letteren, derhalve in het Vlaamse land, aanhanging te maken. Hiermee leg ik een der laatste wensen van de Martinus Nijhoff uit de officiële sector van het cultuurleven, van hem, die te veel ironie en zelfspot bezat om te verofficialiseren, in het dossier. Maar van die zakelijke zorg ontdaan, betreed ik weer het menselijk plan, waarop Poms kleinste ‘faits et gestes’, volbracht toen die duivel van een dood zich stilaan klaar maakte om hem te halen, afgetekend staan. Zoals, met de harde en schrijnende muziek van Igor Strawinsky, de Soldaat Jozef afscheid neemt, als hij bijna al zijn geluk bij elkaar heeft.
Ze zijn op reis, en alles gaat goed,
totdat men de grens passeeren moet.
Het was de vooravond van die eerste conferentiedag. Pom lei zijn hand op mijn voorarm en voerde mij met geheimzinnige aandrang mee: - ‘Ik | |
[pagina 298]
| |
ontvoer jelui, jou en Top Naeff en Jan Engelman. Voor een glaasje gedistilleerd bij me thuis.’ Ik heb altijd Top Naeff als een grote dame, een vrouw met scherpe intelligentie en uiterst gave gevoeligheid vereerd, misschien wel de waardigste onder de schrijvende vrouwen van Nederland. Ik zag met welgevallen hoe Pom haar met meer dan de attenties der hoffelijkheid in zijn nieuwe auto hielp, onder de genegen blikken van zijn andere gast, even voornaam toegewijd en goedlachs. Jan Engelman. Het trof mij dat voor Pom die nieuwe auto als een stuk speelgoed was. Het was namelijk met bijna argeloosheid dat hij ernstig als een schoolknaap werd, toen ik hem enkele mysteries van zijn wagen onthulde. Hij bracht ons in de wooncel van zijn vriendelijk kloostertehuis, waarover hij die dag alleen de hoede had. Ik zie er hem in mijn geest, voor altijd, bedrijvig: hij verzorgde het licht, de verwarming, de drank, het rookgerief. Dat die familiaire gebaren de gebaren van elke gastheer zijn? Pom voerde onderdoor het gesprek, levendig en met die monkel van wie zich over de gekke gespletenheden van het leven amuseert. Niets nog wierp de schaduw van zijn schielijke dood vooruit. Het gesprek was naar het afsterven van Henriette Roland Holst-Van der Schalk geëvolueerd, - en hoe er veel menselijke passies met haar hang naar een zieners-dichterschap samenwoonden. De rustige, geamuseerde zin voor het humane, waarin de kameraadschappelijke verstandhouding van deze drie mensen zo doordringend en genoeglijk was, blijft voor mij het uur merken, dat misschien wel mede door Poms dood, zo kort daarop, onvergetelijk is gewordenGa naar voetnoot1. Wij vergaderen wel. Maar hoe rijk zijn de eenvoudige dingen waarop men leeft.
Die wijsheid van Soldaat Jozef heeft mij dan ook doen teruggrijpen naar Nijhoff's vertaling van Ramuz' Geschiedenis van de Soldaat, een herdichting met al de tekenen van het meesterschap. Dit is niet een eenvoudige overzetting in een andere taal. Maar wel een herschepping, een transpositie in de eigen Hollandse sfeer, met die eigen kleur en stoffering, die alleen door een gelijkwaardig kunstenaar als de dichter van het oorspronkelijke kan worden gewaagd. Er wordt mij verzekerd, dat De Geschiedenis van de Soldaat, met de muziek van Igor Strawinsky, dit jaar door Johan de Meester en Paul Collaer op het Holland Festival zal worden uitgevoerd, in dezelfde lezing die er lang geleden aan het Hof van België op onvergetelijke manier van werd gebracht. | |
[pagina 299]
| |
Ik neem aan, dat deze gelegenheid zal worden aangegrepen om speciaal de nagedachtenis van Martinus Nijhoff - om diens wonderlijke transpositie - te eren. Want ik houd het ervoor, dat hij van De Geschiedenis van de Soldaat een echt Nederlands kunstwerk heeft gemaakt, met een Nijhoff-stempel. Die stelling fundeer ik geenszins op het feit, dat hij hier en daar de oorspronkelijke plaatsnamen en namen door goedeigen Hollandse heeft vervangen. Denges en Denezy worden Sas en Sluis, Madame Chappuis en Louis worden moeder van Dam en Bram. Maar Ramuz heeft op zijn beste momenten Nijhoff een abrupt en achteloos, een kernachtig en kruimig rhythme verschaft en toen de Zwitser het liet verslappen heeft de Hollander het streng en sterk gehandhaafd. Een verweekt vers heeft niet hetzelfde, de dramatiek dragend vermogen van een stevig blijvend gedicht. Dat verslappen, dat vermolmen, dat waddig worden van het vers komt bij Ramuz meer dan eens voor. Bij Nijhoff is er geen enkele passus, die loddert. Een regel kan gaver zijn dan een andere. Altijd blijft hij de goede hardheid van het vers, bijna ging ik schrijven van het gebeeldhouwd vers bewaren. Het gebeurt zelfs dat Ramuz het nervige en gekartelde, dat rhythme en rijm verlenen, vervallen laat, om een fragment geheel in proza te laten vervloeien. De omschepper Nijhoff weigert in dat turfachtige te treden: hij handhaaft de veel sculpturaler versvorm. Ik geef verder citaten ter vergelijking. Voor mijn part aarzel ik niet het resultaat van Nijhoff te verkiezen boven dat van Ramuz. Het Nederlands van Nijhoff doet mij steviger, rhythmisch sterker, beter gewerveld aan dan het Frans van Ramuz. En Nijhoff zou het vertalen niet tot de kunst van de herschepping hebben opgevoerd? Het spreekt van zelf, dat de sterke vormgeving van Nijhoff op zich zelf De Geschiedenis van de Soldaat niet tot een Nederlands meesterstuk heeft gestempeld. Bij de aanvang van dit In Memoriam staan enige regels van Nijhoff aangehaald. Het mag wonderlijk heten hoe nauwgezet trouw zij het origineel van dichtbij volgen en hoe er toch een ware stofwisseling is bewerkt: de woorden hebben de kleur van Nederland gekregen, de atmosfeer is in een zuiver Hollandse overgegaan. Daar zijn geen woorden vertaald. Daar is het verbeelde, het beleefde, de innerlijke werkelijkheid getranssubstancieerd. Wellicht is geen beter sleutel te vinden dan in de manier waarop Nijhoff iets van de Zwitserse kleur met geringe hertoetsing tot die van zijn land heeft gemaakt: ...mais voilà Louis, eh! Louis!
il passe dans le pré sur son char à échelles, c'est Louis, c'est un vieil ami...
| |
[pagina 300]
| |
Dat wordt bij Nijhoff:
maar daar heb je Bram!
Hij rijdt naar zijn weiland op zijn melkwagen,
Daar is hij, de vriend van mijn jonge dagen!
De ‘char à échelles’ is een ‘melkwagen’ geworden. Terloops laat ik opmerken, dat de lange zin die als wier in water slingert, il passe dans le pré..., bij Nijhoff reeds in de vastere versmaat is gevat. Maar vooral onderstreep ik, dat ‘c'est Louis, c'est un vieil ami’, c'est un vieil ami zijnde de meest banale vorm om op een oude vriendschap te zinspelen, bij Nijhoff met een subtieler ontroerend vermogen is geladen: ‘Daar is hij, de vriend van mijn jonge dagen’ is opvallend emotief rijker dan iets als ‘daar heb je Bram, een oud vriend van mij’. Ik zou op deze rijkere nuancering niet nadrukkelijk wijzen als ze slechts sporadisch voorkwam. Zij komt evenwel zo vaak voor, dat zij vrijwel als een regel gelden kan. Ook de dramatische spanning weet Nijhoff te verhevigen. Bij Ramuz is het equivalent nauwelijks te vinden van de grote verlatenheid, zoals ze Jozef aangrijpt, als iedereen in zijn dorp zich van hem afwendt, in die simpele versregels:
Ze vluchten naar alle richtingen heen,
Ze vluchten alsof ze bang voor hem zijn
En Jozef staat alleen op het plein.
Of doet bij Ramuz, vergeleken bij Nijhoff, het terugzien van de verloofde niet sober en abrupt tot het arme toe aan?
Il se dit ensuite: ‘J'ai ma fiancée...’
Mariée!
Deux enfants!
......................
Hij denkt aan het meisje dat van hem houdt.
Hij gaat naar haar huis: ze is getrouwd
Ze heeft één kind aan de hand en één op den arm.
De stelling dat Nijhoff van De Geschiedenis van de Soldaat een gaver Nederlands kunstwerk heeft gemaakt dan Ramuz van het Frans origineel kan wellicht niet beter worden gedemonstreerd, dan door ter vergelijking twee langere passussen af te drukken. Mij dunkt, dat Nijhoff meer stijl in de natuurlijkheid bereikt heeft, meer gebalde dramatische kracht - men lette speciaal op zijn ‘O schooier, ploert, ploert van een vent’ en alle varianten daarop - en op het vinnige slot in verzen, vergeleken bij het vrij amorphe slot in proza van Ramuz. | |
[pagina 301]
| |
Marschmuziek
Entre Denges et Denezy
un soldat qui rentre au pays.
A marché, a beaucoup marché,
se réjouit d'être arrivé
parce qu'il a beaucoup marché....
Het marschlied houdt op.
Bravo! ça y est! on est chez nous; bonjour, Madame Chappuis!
Elle est dans son plantage, bonjour, comment ça va-t-il?
elle n'entend pas, mais voilà Louis, eh! Louis!
il passe dans le pré sur son char à échelles, c'est Louis, c'est un vieil ami,
hein, quoi? qu'est-ce qu'il y a? lui non plus qui ne répond pas?
eh! Louis, tu ne me reconnais pas, ou quoi?
Joseph, Joseph le soldat,
Joseph, tu te rappelles bien,
(l'autre continue son chemin
il continue aussi le sien);
et voilà la maison d'école, avec sa cloche et les engins,
Joseph, Joseph, vous vous rappelez bien!
voilà le four, voilà l'auberge et partout des gens, á présent,
des hommes, des femmes, des enfants,
qu'est-ce qu'il y a? qu'est-ce qu'il y a?
est-ce qu'ils auraient peur de moi?
vous vous rappelez bien pourtant,
Joseph!... Mais une première porte s'est fermée, une autre porte s'est fermée.
Et une, et une encore, et elles crient, étant rouillées,
toutes ces portes qu'on entend.
Et lui alors: ‘Heureusement!...’
c'est qu'il pense à sa mère: elle l'a vu venir, elle s'est sauvée en criant;
il se dit ensuite: ‘J'ai ma fiancée...’
Mariée!
Deux enfants!
Grand silence. Puis sourdement.
Ah! brigand! bougre de brigand!
je sais qui tu es à présent.
Je comprends, j'y ai mis du temps.
Fort
Ça n'est pas trois jours, c'est trois ans!...
| |
[pagina 302]
| |
Bas
Ils m'ont pris pour un revenant,
je suis mort parmi les vivants.
Un temps. Puis fort.
Ah! brigand! bougre de brigand! je l'ai écouté bêtement; et c'est vrai que j'avais bien faim et j'étais bien fatigué, ça n'explique pourtant pas pourquoi je l'ai écouté, est-ce qu'on fait attention à ce que les gens qu'on ne connaît pas vous disent? on leur répond: ‘Je ne vous connais pas’, au lieu de quoi, je l'ai écouté....
J'aurais dû me méfier de lui, au lieu de quoi je l'ai écouté, bêtement je l'ai écouté et je lui ai donné mon violon; ah! malheureux que je suis! et à présent qu'est-ce que je vais faire? et à présent qu'est-ce que je vais faire? et à présent qu'est-ce que je vais faire?....
| |
Vertaling:
Marschmuziek.
Op den straatweg van Sas naar Sluis
een soldaat op weg naar zijn huis.
liep en liep al den ganschen dag
hij lachte, toen hij 't dorpje zag,
hij was moe van dien langen dag -
het marschliedje houdt op.
Ziezoo! we zijn er: dag Moeder van Dam!
Ze zit in haar tuintje - hoe staat het leven?
Ze hoort me niet. - Maar daar heb je Bram!
Hij rijdt naar zijn weiland op zijn melkwagen,
Daar is hij, de vriend van mijn jonge dagen! -
Hé! Bram, zie je me niet?
waarachtig, hij hoort me ook al niet -
waarom doe je, Bram, of je mij niet ziet?
Hoe is 't mogelijk, dat je me niet meer kent,
dat je Jozef vergeten bent! -
(Maar als de ander hem links laat staan,
zit er niets anders op, dan verder te gaan).
Daar heb je de school met zijn klok en zijn paal -
Ach ja, dat herkent Jozef allemaal.
En daar is de bakker, en daar het hotel -
Ach ja, dat kent Jozef alles nog wel. -
| |
[pagina 303]
| |
Maar wat is er een drukte hier op straat,
't Is of 't markt is, of de kerk uitgaat -
Wat is er! 'k Ben Jozef! Kent niemand me? - neen,
Ze vluchten naar alle richtingen heen,
Ze vluchten alsof ze bang voor hem zijn
En Jozef staat alleen op het plein.
Een deur slaat dicht, nog een deur slaat dicht,
Aan alle kanten slaan deuren dicht.
De grendels piepen, de sloten knarsen,
Hij roept: jullie kunnen voor mijn part barsten!
Want, goddank, daar komt mijn moedertje aan.
Maar met een schreeuw vlucht ze van hem vandaan -
Hij denkt aan het meisje dat van hem houdt.
Hij gaat naar haar huis: ze is getrouwd!
Ze heeft één kind aan de hand en één op den arm.
lange stilte
Hij denkt, en zijn bloed wordt van wraakzucht warm,
met doffe stem
O schooier, ploert, ploert van een vent -
Nu weet ik eindelijk wie je bent!
't Heeft tijd gekost, maar nu kennen we elkaar -
't Was geen drie dagen - het was drie jaar!
Ik ben hier een levend lijk, een spook,
Een doode die weer te voorschijn dook -
stilte, dan luider
O schooier, ploert, ploert van een vent -
En jij zelf, stommeling die je bent!
'k Had zeker honger en dorst, ik was moe,
Dat 'k luisterde naar zijn geklets - God nog toe!
Als ik iemand niet ken, loop ik anders straal door
En zeg: ‘je hebt den verkeerde voor’ -
Hoe kon ik luisteren naar die vent!
Ik was zonder erg, ik was goed van vertrouwen,
Ik heb hem nog mijn viool laten houden -
O wat een stommeling was ik toen!
Wat moet ik nu in Godsnaam gaan doen?
In Godsnaam wat moet ik nu gaan doen?
Wat in Godsnaam moet ik gaan doen?
| |
[pagina 304]
| |
De Elckerlic ontstond te Diest in Vlaanderen. Vertaald ging hij tot het Duits en het Engels cultuurbezit behoren en er waren veel philologische opzoekingen nodig om het origineel thuis te wijzen. Martinus Nijhoff heeft het modern mirakelspel De Geschiedenis van de Soldaat tot een Nederlands mirakel, tot een waarachtig Nederlands theaterpoëem herschapen, dat m.i. het origineel van C.F. Ramuz overtreft. Het is waardig van de Beatrijslegende, van Marieken van Nieumeghen. Slecht epistolier, ben ik te laat bedroefd: ik heb Pom nooit geschreven, dat zijn herdichting van De Geschiedenis van de Soldaat, die zo wonderlijk goed samengaat met de muziek van Igor Strawinsky, zo wonderlijk goed werd gelezen door Johan de Meester, gespeeld door het Vlaamse Volkstoneel, en de kleine kapel van Paul Collaer, getekend door Floris Jespers en in gekleurde prenten naverteld door Edgard Tytgat, mij een waterval van verrukkingen heeft bezorgd, waarvan de herinnering niet verzwakt. En dat ook behoort tot de dingen waarop men leeft. |
|