Julien Kuypers
Nijhoff, schakel tussen de generaties
Zo doorzichtig als zijn poëzie-op-haar-best, was, althans in de laatste jaren, sinds zijn ziekte, Nijhoff's gehele, als het ware verhelderd wezen. Vele gewaden had hij afgelegd, in strijd met de conventie. En was daarbij als vanouds gebleven een gezellig, charmant causeur, met een scherp onderscheidingsvermogen voor al wat waarachtig is, en levensecht. Tevens behield hij een ontwikkeld gevoel voor traditie en voor tucht bij het taalgebruik, iets waarvan zijn collega's in de spellingcommissie-Van Haeringen kunnen getuigen. Hield dit verband met zijn onopvallende maar diepe, rustig-zekere religieuze gesteldheid?
Levenslustig, graag zijn deel nemend van het korte geluk der vriendschap ging hij vlot met de Vlamingen om en bleek hij zich onder hen, in ruimere of beperkte vriendenkring, goed thuis te voelen. En hij viel deze Vlamingen ook best mee. Goedlachs, zij het zonder uitbundigheid, genoot hij zichtbaar van een goeie zet, een indiscretie uit de litteraire werkplaats, een bizonderheid die het karakter of het werk van een confrater plotseling belichtte. Zijn geestige, losse omgang bracht hem in direct menselijk contact met de, mag ik zeggen vitaler Vlamingen, die niet graag piekeren en altijd beweren hun ‘goesting te doen’. Zij het in een gewone kroeg, met rins bier op de glimmende pitchpine-tafels; of aan een boerse ‘pensenkermis’: in alle manifestaties van ons volksleven ging hij dadelijk op, liever nog dan in het ietwat artificieel litterair wereldje.
Zijn naam blijft voor ons ook verbonden aan de eerste twee Conferenties van de Nederlandse Letteren, te Brussel en Den Haag, waar hij telkens als algemeen voorzitter voor Nederland optrad. Toen ik hem, voor enkele weken, de groeten van zijn Vlaamse collega Herman Teirlinck overbracht en de vrees uitte dat die, wegens ziekte, ook 's anderen daags waarschijnlijk niet zou kunnen komen, betrok zijn glimlachend gelaat en keek hij me ernstig aan: zo dat ik meteen aanvoelde hoe gemeend het was. ‘Ik ben ten minste even ziek als hij,’ klonk zijn ontgoocheld antwoord, ‘sinds ik terug ben van Parijs.’ En toen viel het mij op, ook de volgende dagen, dat