| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
Een dag van vreugde was het voor de Nederlandse toneelschrijfkunst, toen op één avond door de Nederlandse Comedie twee spelen van eigen bodem werden vertoond, van Ed. Hoornik De Bezoeker, van Jeanne van schaik-Willing Odysseus weent. Wat jarenlang als een schrijnend tekort op het gebied van onze dramatische kunst werd gevoeld, verkeerde in voldoening, want deze toneelstukken vertegenwoordigden in hun zeer uiteenlopende vorm en inhoud een veelbelovend deel van onze litteratuur. Deze twee stukken, ieder van drie bedrijven, op één avond op te voeren, had voor- en nadeel. Het voordeel bestond in het feit, dat beide werken zich op een niveau van artistieke en dramatische hoogte afspeelden, dat veel vertaalde stukken ontbreekt. Het nadeel was, dat het van de toeschouwer, maar vooral van de acteurs meer dan gewone inspanning vergde, zich te verdiepen in twee spelen, die de volle aandacht eisten.
Met De Bezoeker heeft Hoornik het grondthema van zijn litteraire werk ten tonele gebracht. Zijn in verzen geschreven drama zet terstond in met die sfeer van geheimzinnigheid, waarin het bewegen van de ziel waarneembaar wordt. De dramatische spanning verdiept zich met geringe uiterlijke middelen. Er zijn slechts vier figuren, die de handeling dragen, Jacob en Maria, hun vriend Jozef, wiens vrouw kort tevoren zelfmoord pleegde en de huishoudster Anna.
De bezoeker, die telefonisch bij Jacob zijn komst had aangekondigd, verschijnt niet in werkelijkheid; toch voelen Jacob en zijn vrouw en Jozef hem binnenkomen en deze obsederende, niet aanwezige figuur is zo suggestief, dat plotseling een van hen bekent: ‘Ik ben een moordenaar’.
Dit schuldbesef van Jozef, die zijn gestorven vrouw de poeders gaf, waarom zij vroeg, deelt zich mee aan Jacob en later ook aan Maria. Zij zijn ook schuldig, ieder op andere wijze aan de dood van Martha. Het stuk krijgt een perspectief dat zich steeds tot groter diepte opent en de dramatische spanning laadt met het innerlijk geweld der gevoelens.
Met De Bezoeker heeft de dichter Hoornik op zeer oorspronkelijke wijze als toneelschrijver gedebuteerd. Het gaat niet alleen om de ‘huwelijks- | |
| |
tragedie’ van twee echtparen, maar vooral om het fluïdum, wat soms de beslissende factor voor hun handelingen blijkt. Deze ragfijne wervelingen en onderstromen tot toneel te maken, getuigt van een ongewoon dramatisch talent. De versvorm droeg enerzijds bij tot het suggereren van het onzichtbaar-aanwezige, anderzijds was het rijm soms een belemmering voor de dialoog, door het korte, zeer simpele maar ook wel laconieke enjambement. Het staat echter voor mij vast, dat Hoornik zijn werk zo moèst schrijven, evenals Fry en Eliot zich slechts in verzen kunnen uitdrukken. En al is zonder twijfel Nijhoff's invloed merkbaar, Hoornik bezit een geheel eigen toon, bijna nuchter in zijn dichterlijkheid, en steeds van een overtuigende waarachtigheid.
De vier spelers hebben onder regie van Johan de Meester een prachtige vertolking van dit aangrijpende werk gegeven. Vooral Ton Lutz bezit de eigenschap om immateriële werkelijkheid uit te beelden door stem en houding. Ank van der Moer wist de vrouwelijke menselijkheid van Maria's gecompliceerde wezen tot uitdrukking te brengen en Han Bentz van den Berg had, vooral naar het slot, ontroerende momenten. De huishoudster van Greet Groot was innig en vol begrip, geheel afgestemd op dit ‘Kammerspiel’.
Jeanne van Schaik gaf in de ‘vermomming’ van een antiek spel het huwelijksprobleem van de trouw. Odysseus, de held die met de goden heeft verkeerd, nooit onvolmaakt was in het oog van zijn vrouw, wie hij bij het afscheid verbood te schreien, liet voor boeiende avonturen zijn gemalin alleen, zeker als hij was van haar trouw. Penelope, echte vrouw en minnares vecht tegen de steeds sterker wordende verleiding van de zinnen. De jonge Antinoos maakt de verlaten echtgenote zo vurig het hof, dat zij bijna haar kuisheid prijsgeeft.
Odysseus lijdt schipbreuk; in zijn ontmoeting met de stralende godin Kalypso eerst, met de kinderlijk-lieftallige Nausikaa later, wordt hij zich bewust, oud te zijn geworden en keert naar huis. Met zijn zoon Telemachos houdt hij opruiming onder Penelope's vrijers maar hij spaart Antinoos, voor wie hij wil wijken, begrijpend wat hij Penelope tekort deed. De held die niet kon schreien, weent nu. Penelope jaagt Antinoos weg en omhelst haar man, terwijl de reizegger de slotwoorden spreekt:
O avondwater, zoete rust,
de laatste voor het eindlijk scheiden.
Alleen zij zijn wel toegerust,
die mond aan mond den dood verbeiden.
| |
| |
Jeanne van Schaik heeft een duidelijk geïnspireerd stuk geschreven, dat niet slechts boeit door de handeling en de rijke geschakeerdheid der figuren, maar dat, vooral naar het slot, ontroert door de trouw aan haar thema: de trouw. Het is in de volste zin des woords een lyrisch stuk, hier en daar overdadig, maar bloeiend van leven, vol warme verbeelding. Het is in de tekening der figuren, vooral van Penelope en van Telemachos vaak voortreffelijk geslaagd. Het slot is een rijke levens-apotheose.
Ook dit spel is in verzen geschreven; in tegenstelling tot het werk van Hoornik heeft het vers hier de waarde van ornament; er zijn prachtige passages in naast rhetorische gemakkelijkheid. Voor de acteurs was deze taal soms moeilijk te zeggen.
Nu had Odysseus weent het nadeel van als tweede stuk te worden vertoond, zodat de spelers reeds ietwat vermoeid waren. Het was teveel voor één avond en men zou dit stuk eens moeten zien zonder het voorafgaande werk van Hoornik, dat er zo'n sterke tegenstelling mee vormt. Ank van der Moer gaf een brillante vertolking van Penelope, koninklijk, vrouwelijk, warm-bloedig. Zij toonde, meer nog dan in De Bezoeker, welke een rasactrice zij is, met een bewonderenswaardig-lenige techniek, met een houding, een allure, die voortdurend boeiden. Dat zij deze zware clausen, die geen geringe eisen aan het geheugen stellen, bijna feilloos kon brengen, na het inspannende stuk van Hoornik, bewijst haar uitnemend vakmanschap. Allard van der Scheer als de onstuimige Telemachos was verkwikkend van jonge kracht en levend élan. Maxim Hamel gaf Antinoos wat star, al was hij een mooie toneelfiguur. Ton Lutz was niet zo op dreef als Odysseus, maar hij is een te knap acteur om niet ook in deze rol mooie momenten te scheppen. Liefelijk was Lous Hensen als de godin Kalypso. Winnifred Bosboom gaf met haar pril figuurtje een lieve Nausikaa, maar zij moet nog winnen aan durf. Greet Groot was als de voedster wat kleurloos. De reien werden fraai gezegd door Lous Hensen en Han Bentz van den Berg.
De regie van de Meester was uitstekend, maar het hoofdmoment van het stuk, als Odysseus weent, ging helaas teloor, de aandacht gleed eraan voorbij.
Maar ondanks enkele bezwaren blijft de grote dankbaarheid voor deze opvoering, die van de grootste betekenis voor ons toneel zal blijken. Er is bewezen, dat wij hier te lande werk kunnen brengen, dat voor het buitenland niet onder doet, ja, het op vele punten overtreft. Beide stukken werden met geestdrift ontvangen. Wij wensen ons land toe, dat men de betekenis van deze opvoering zal verstaan en beide werken zal geven, wat hen toekomt: een glorieuze carrière.
| |
| |
De Haagsche Comedie speelde onder regie van Erwin Piscator Het Heilig Experiment van de Oostenrijkse toneelschrijver Fritz Hochwälder. Dit stuk werd in het Weense Burgtheater vertoond en in het Athénée te Parijs en trok de algemene aandacht door het gegeven en de uitwerking.
Het betreft het experiment van de Jezuïeten die in de zeventiende eeuw in Paraguay een rijk stichtten, dat men het Rijk Gods zou kunnen noemen. Het Christendom beheerst hier tienduizenden indio's, die de Spaanse plantages, waar zij als slaven werkten, ontvluchtten, om voor de Jezuïeten te arbeiden zonder geld, maar tegen verschaffing van voedsel en veiligheid. Gehele stammen lieten zich dopen, om vrij te worden onder toezicht der Jezuïeten. De paters dreven handel en bekostigden daarmee de behoeften van de staat. Anderhalve eeuw heeft dit rijk geduurd, maar de Spanjaarden, die zich in Paraguay de goedkope arbeidskrachten zagen ontgaan en de seculiere geestelijkheid, beschouwden dit alles met lede ogen.
Een visitator van de Spaanse koning komt de zogenaamde klachten tegen de Jezuïeten onderzoeken, bevindt ze ongegrond, maar heeft reeds het bevel des konings, de Jezuïeten het land te doen verlaten. De provinciaal van de Orde komt hiertegen in opstand en geeft opdracht, de visitator en zijn soldaten gevangen te nemen. Dan echter maakt iemand, die zich als neutraal bezoeker had gemeld, zich bekend als te zijn gezonden door de generaal van de Jezuïeten-orde, aan wie de provinciaal absolute gehoorzaamheid is verschuldigd. De provinciaal ziet zich gedwongen, op zijn besluit terug te komen, en zich te onderwerpen. Inmiddels hebben de Indianen zich reeds tot het verzet aangegord. Het komt tot een bloedige botsing, waarbij de Provinciaal dodelijk wordt gewond. De visitator, die zijn vriend was, al had de koning hem het bevel gegeven, de Jezuïeten te verdrijven, ziet tot zijn ontzetting, hoe dit prachtige werk van anderhalve eeuw wordt vernietigd, hoe de Indianen weer zullen worden overgeleverd aan de slavernij en hoe hij de mannen die zich hebben verzet terdood moet laten brengen.
Het Rijk Gods kan niet in deze wereld verwezenlijkt worden, betoogt de Legaat, die de afgezant is van de generaal der Jezuïeten-orde. De schrijver van het in hoge mate spannende stuk, neemt een objectief standpunt in ten opzichte van de vragen, die hier rijzen. De duizenden hulpeloze Indianen hebben het Christendom omhelsd, niet uit vroomheid, maar om de veilige geborgenheid. Zij gaan terug naar de slavernij, want in het bekeringswerk van de Jezuïeten was te veel aards materialisme naar voren getreden.
De macht van de koning en van de kerk zegeviert en de Provinciaal sterft
| |
| |
met de bekentenis, dat hij, innerlijk, rebelleert, al heeft hij het bevel van de Legaat opgevolgd.
Een hoogst belangrijk stuk, dat de problematiek van het goddelijke en het aardse belicht, dat tal van thema's opwerpt, die men heeft te overdenken, zonder dat de auteur er een antwoord op suggereert. Een prachtige dialoog, een meesterlijk getekende situatie van een grandioos vraagstuk. Het onderzoek van de visitator, de houding van de Provinciaal, zijn sterven en de harde werkelijkheid die op de vernietiging volgt, zijn onvergetelijk.
In de regie van Erwin Piscator was veel te bewonderen, het vraagt een geroutineerd toneelkenner om dit stuk, waarin uitsluitend mannen spelen en dat op sterke speelscènes berust, te ordenen en tot uitbeelding te brengen. Toch waren er enkele ernstige tekortkomingen in de voorstelling. In de eerste plaats toont een regisseur zijn kwaliteiten door de keuze van zijn acteurs voor de diverse rollen. Het was een fundamentele vergissing, Bob de Lange de rol van de visitator toe te wijzen. Deze eminente acteur, die zoveel belangrijk werk deed, was ten enenmale ongeschikt voor deze rol, die hij te ‘dichtbij’ trok, die hij te humaan en te warm speelde, waardoor tal van effecten verloren gingen. De tweede vergissing betrof de keuze van Luc Lutz voor de rol van de Legaat, de eiser van onwrikbare gehoorzaamheid, die ijzig en torenhoog moet uitsteken boven de provinciaal. Luc Lutz had er noch de gestalte, noch de stem voor en zo ging ook dit cardinale punt verloren. Jan Retel als de handeldrijvende Hollander, die Calvinist is, was onzeker in deze rol. Piscator, meester in het opbouwen van groepen, faalde ook hierin ditmaal. De groepen indio's deden dilettanterig aan. Het donderend klokkeluiden had geen zin en stoorde de sfeer.
Veel werd goedgemaakt door Paul Steenbergen, die een onovertroffen vertolking gaf van de pater provinciaal. Sober en imposant van noblesse bleef hij in de wisselende gedragslijn, die het lot hem oplegde, steeds het centrale punt der handeling. Een diep doorwerkte, grote rol.
Frans van der Lingen was uitnemend als de fanatieke militante pater. Henri Eerens deed een imponerende bisschop zien.
Het decor van Willem Deering suggereerde diepte en sfeer van het Jezuieten-college. De vlekkeloze vertaling was van Victor E. van Vriesland. Een bewonderenswaardig stuk op hoog niveau, dat ondanks tekortkomingen de grootste aandacht verdient.
Het Amsterdams Toneel gaf een reprise van Koning Lear in de vertaling van A. Roland Holst. De bezetting van dit stuk bleef in grote lijnen de
| |
| |
zelfde als bij de première. Caro van Eyck nam van Loudi Nyhoff de rol van Goneril over, Carla de Raet speelde inplaats van Elise Hoomans de rol van Cordelia. Jenny van Maerlant was Regan als vroeger. Welke veranderingen ook waren aangebracht, het hoogtepunt bleef de glansrol van Albert van Dalsum, die ook in deze voorstelling weer zijn indrukwekkend kunstenaarsschap toonde... De inzet bereidt nog niet dadelijk ons voor op de meeslepende waanzin-scènes, waarin van Dalsum de volle maat van zijn ontroeringskracht geeft. Soberder, met meer terughouding dan vroeger speelde onze grote acteur deze magistrale figuur, die in zijn reddeloosheid en beklagenswaardige ouderdom alleen nog de tederheid voor zijn dochter behoudt. De volle zaal bracht van Dalsum ovatie op ovatie.
Het Parijse Théâtre Hébertot bracht van Gabriel Marcel: Rome n'est plus dans Rome. Deze Katholieke existentialist van wie het Rotterdams Toneel vorig seizoen Een man Gods opvoerde, beeldt in zijn laatste stuk de angst voor de toekomst uit van de mens die zich voor de wereld verantwoordelijk voelt. De hoofdpersoon Pascal emigreert, uit angst voor communistische overheersing uit Frankrijk naar Brazilië. Maar in het vreemde land worden zijn innerlijke problemen zo sterk, dat hij dreigt te gronde te gaan aan eigen onzekerheid. Dan echter wordt hij gered door de genade, waarin hij de vrijheid vindt.
Hoewel het ‘pièce à thèses’ niet overtuigde, is het waardevol te hebben kennis genomen van dit stuk dat in Frankrijk volle zalen trekt en in sommige opzichten een beeld van onze tijd geeft. Het werd conventioneelcorrect gespeeld door Marcel Josz, Arlette Granger en Germaine Lafaille. |
|