volkspoëzie der gehele wereld: ‘een totdien volkomen onoverzienbaar domein der menselijke ziel’, zoals hij die dan noemt.
Mag nu de primitieve volksdichtkunst zelf eerst vrij laat door de literatoren zijn ontdekt, opvallend is daarbij het ook dan nog min of meer achterblijven van Indonesië. Waarschijnlijk omdat Indonesië in dit opzicht minder een eenheid vertoont dan andere niet-Europese cultuurgebieden, zoals bijv. het naburige Oceanië. En toch zijn de gebeden en litanieën, de magische priesterliederen en bezwerende dodenklachten, de opwindende strijdzangen en naïeve kinderliedjes uit de verschillende delen van het Indonesische eilandenrijk waar deze volkskunst nog levend is, zowel in karakter als vormgeving nauw verwant aan soortgelijke kunstuitingen elders in de wereld.
‘De dichter en zanger der natuurvolken - zo besluit Von Sydow de inleiding tot zijn bovengenoemde boek - die de eeuwige grote themata der lyriek laat opklinken, treedt hiermee in het helle licht van het reuzentoneel, waarop de genieën der mensheid hun vreemd en dikwijls zo in vervoering brengend spel spelen.’ Het is aan de hand der onderstaande vertalingen van enkele specimina van Indonesische volkspoëzie dat ik hoop enigermate aan het inzicht te kunnen bijdragen, dat Indonesie's anonieme volksdichters zich daarbij waarlijk niet tot een loutere figurantenrol hebben bepaald.
Uit de een rijke veelheid aan genres biedende Indonesische volkspoëzie wil ik mij bepalen tot het terrein der liefdeslyriek, en daaronder dan in het bijzonder tot een bepaald soort kwatrijnen van de Dusun-Dajaks.
In het uiterste Noorden van Kalimantan (Borneo), waar het Indonesische cultuurgebied geleidelijk overgaat in de onmetelijkheid der Mongoolse wereld, liggen om de voet van de machtige Kinibalu de woonsteden van de Dusunstam. Aan de kust niet ontkomen aan de beïnvloeding van de kant der hier gevestigde Maleise en Chinese nederzettingen, vertoont de Dajakbevolking in het binnenland nog grotendeels het beeld van een gesloten gemeenschap van natuurvolken met alle eigenschappen van dien, zoals we die - met de nodige locale differentiaties - ook elders in de Archipel bij volken als de Bataks op Sumatra, de Toradja's van Celebes e.d. kunnen aantreffen.
Het is in een dergelijk milieu, dat kwatrijnen als waarvan ik hieronder enige vertalingen laat volgen, een nog springlevend volksbezit vormen: immer in uitsluitend mondelinge overlevering voortlevende, veelal sterk de kenmerken dragende van improvisatie en variatie en vaak niet los te denken van zang, muziek of dans.
Niets ter wereld dat de mens naast de dood er sterker toe gebracht heeft zich in zangen te uiten dan de liefde, en het is in dit verband voor ons ‘cultuurdragers’ alleszins belangwekkend eens van enige der ‘dichterlijke ontboezemingen’ kennis te nemen, waartoe deze machtigste der menselijke emoties ook de Indonesische natuurmens wist te inspireren.
In bloemrijke beeldspraak gesteld en overvloeiende van vergelijkingen, omschrijvingen en toespelingen - ingegeven door een behoefte tot verhulde uitdrukking - is het niet altijd gemakkelijk uit deze verzen de juiste zin op te maken. Het is deze omstandigheid die het voor mij noodzakelijk maakte enkele der onderstaande kwatrijnen van een kleine verklaring vergezeld te doen gaan. Om daarbij intussen de literaire appreciatie van deze poëzie zo weinig mogelijk in de weg te staan, bepaalde ik mij telkens waar nodig tot zo sober mogelijk gehouden toelichtingen.