De Gids. Jaargang 115
(1952)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
IOp de 24ste Mei 1947, na een lang en moedig gevecht tegen een ongeneeslijke ziekte, overleed de romanschrijfster Elizabeth Myers. Zij werd vier-en-dertig jaar. De laatste vier jaar van haar leven was zij getrouwd met de veel oudere Littleton C. Powys, één van een drietal literati, van wie de oudste, John Cowper Powys, onder meer door zijn A Glastonbury Romance, de grootste bekendheid heeft verworven. Nu, vier jaar na haar dood, heeft haar echtgenoot een verzameling van haar brieven uitgegeven, voorzien van een inleiding en verklarende commentaren. Hij heeft dit gedaan met kiesheid en piëteit, en zijn selectie, waarvan het grootste deel aan bevriende letterkundigen is gericht, geeft ons een zeer aantrekkelijk en ontroerend beeld van de vrouw die voor hem, in hun korte huwelijk, ‘a constant source of wonder and thankfulness’ is geweest. Als Elizabeth pas met Littleton getrouwd is, schrijft ze aan diens zuster Gertrude (21 Juli 1943): ‘Ben je een beetje ongerust over je geliefde broer, als je er aan denkt hoeveel jonger ik ben dan hij? Wees dat alsjeblieft niet. Ik wil hem alleen maar geluk brengen, en de som van het leven - dat weet je toch - is niet de lengte maar de diepte der bewustheid en ervaring daarvan.’ Die sterke bewustheid en diepe ervaring, gevoed door een bijna bovenmenselijke liefde voor het leven in zijn universaliteit, zijn de meest bijzondere en eerbiedwekkende kenmerken van Elizabeth Myers' persoonlijkheid. Het is goed - zo leert zij ons telkens weer - het leven te beschouwen, maar het is beter het te beleven, al is dat moeilijker. In dit geloof, dat in haar tot een zekerheid uitgroeide, kan de mens ziekte | |
[pagina 470]
| |
en tegenspoed overwinnen: als er niets meer dan het leven over is, dan eerst begint hij te leven. Aan Laura, de hoofdpersoon van haar eerste roman A Well full of Leaves (1943) overkomt wat haar zelf is overkomen: een long-specialist zegt haar dat zij niet meer lang kan leven, hoogstens een jaar. Eén ogenblik is zij als gevangen. Maar onmiddellijk herwint ze haar vrijheid, als ze bedenkt dat alle gebeurtenissen van haar leven slechts geweest zijn wat haar geest ervan gemaakt heeft. Zou een ongeneeslijke ziekte nu werkelijk een ongeneeslijke ziekte zijn? Zeker niet! De ziekte was slechts een deel van haar, niet alles. Dan ziet ze de herfst in Londen om zich heen en laat het geliefde leven in al zijn verschijningen op zich indringen tot ze zich er zo bewust van is dat ze weet dat de dood onmogelijk is, dat ze slechts van het leven tot een nieuw leven zou kunnen sterven. ‘And I had a sudden violent delight in the feel of my own impaired body, in the vibrating consciousness of being alive at allGa naar voetnoot1, though maimed.’ Belijdenis van het leven en bewustheid der liefde zijn de bronnen die kracht en warmte geven aan al het werk van Elizabeth Myers. Op de vraag van haar zwager, John Cowper, hoe ze de mensheid kan liefhebben, antwoordt ze dat de meeste mensen liefgehad willen worden, maar geen liefde willen of kunnen geven. De ‘conscious love’ is een weloverwogen keuze, een levensdoel, een geestelijk vuur, een werk van de hoogste kunst. Deze liefde heeft geen begeerten, geen bezitsverlangen; zijn dagelijkse vreugde bestaat in de beschouwing der geliefde. Zijn enige zorg is dat het geliefde wezen bestaat op zijn of haar individuele manier, zonder de minste bemoeiing of afhankelijkheid van de liefhebbende. Het einddoel der ‘conscious love’ is niet de voortbrenging van kinderen of van enigerlei schepping bekend aan stervelingen: zij resulteert niet in geboorte maar in telkens herboren worden. Uit de bodem van deze in zijn kern simpel-gelovige opvatting is al het werk van Elizabeth Myers tot bloei gekomen. | |
IIElizabeth Myers werd in 1912 te Manchester geboren. Zij had een harde jeugd: een vader die dronk en die zijn kinderen uit een soort sadisme alle vreugde en geestesontwikkeling misgunde. Eerst na de scheiding van haar ouders werd haar leven draaglijk. Op vijftienjarige leeftijd schreef ze haar eerste roman, Capstans and Quays, die in manuscript is gebleven en na haar dood, op haar verzoek, met alle andere manuscripten is vernietigd. Als ze negentien jaar is, gaat ze naar Londen en stort zich in het meeslepende | |
[pagina 471]
| |
leven van de haar altijd liefgebleven wereldstad. De deernis die zij voelt met de verlorenen en de armsten der armen schrijft zij uit in een aantal korte verhalen en schetsen, die een jaar na haar dood werden gebundeld onder de titel Good Beds: Men Only. Het zijn verhalen van ‘outsiders’, mensen - volgens de als motto gebruikte definitie der ‘Concise Oxford Dictionary’ - zonder speciale kennis, opvoeding enz’, of ongeschikt voor de omgang met ‘good society’. De schrijfster heeft zich ongetwijfeld geergerd aan het snobbistisch element in deze definitie: de ‘good society’ die zich niets aantrekt van de ellende waarin een groot deel der bevolking van Londen leeft. Telkens verrast ons in deze verhalen de kleurige uitbeelding der verschillende volkstypen, de sappigheid van hun taal, harder en eerlijker dan van menige realistische voorganger en toch waarachtiger en liefderijker. Het titelverhaal vertelt een korte episode uit het leven van twee zwervers, een man en een vrouw: ‘sometimes the red birds in their desperate hearts are singing in unison, but more often Chris and Sue are engaged in a blazing row.’ Good Beds: Men Only’ staat op het uithangbord van een nachtasyl; de man neemt de vrouw haar laatste pennies af voor een bed en jaagt haar weg in de koude, regenachtige nacht. Alles wat goed is - moppert Sue - is voor mannen alleen! Dolend door de nacht met haar wrok vindt ze een portefeuille met geld: hier is haar redding en verlossing van Chris. Maar wat zou hij zonder haar en zij zonder hem moeten beginnen? Hoe ze het geld ook zou gebruiken, ze zou er Chris door verliezen. De rest van de nacht loopt ze naar het verafgelegen adres dat ze in de portefeuille gevonden heeft en om acht uur staat ze voor de deur van het nachtasyl te wachten dat de man eruit zal komen ‘and probably knock her down by a loving greeting’. Elizabeth Meyers was zich bewust van de strenge eisen die het kort verhaal stelt. ‘Een goed kort verhaal - zo schrijft ze aan Wilson Midgley, redacteur van John o' London's Weekly (17 Juni 1944) - vraagt om een buitengewoon kunstenaarschap en een zeer bijzondere voorwaarde voor zijn ontstaan: noodzakelijkheid, d.w.z. het moet voortkomen uit een innerlijke noodzakelijkheid hevig genoeg om de schrijver te doen schrijven, hetzij over een prettig, macabre, pijnlijk, opwindend of verheven onderwerp. De noodzakelijkheid van het onderwerp zal de vorm geven aan de betekenis van het verhaal.’ De noodzakelijkheid in Elisabeth Myers' onderwerpen is de deernis met de medemens, met jonge en oude naar het leven verlangenden en door het leven bijna, maar nooit volkomen verslagenen. Als er iets op deze verhalen is aan te merken dan is het een zekere vormloosheid, een diffuusheid, een typisch gebrek van Engelse schrijvers. Zij volgt hierin A.E. Coppard, die | |
[pagina 472]
| |
zij zeer bewonderde, en haar man Littleton Powys. Het leven in haar verhalen moet vloeien, het heeft geen vaste vorm, het moet natuurlijk en onbegrensd zijn, een periode van vreugde en pijn, gevoed door een begrepen of onbegrepen liefde. Het korte verhaal moest spoedig te eng worden voor Elizabeth Myers' expressie: haar kosmische verbondenheid vond zijn eerste bevrijdende ‘outlet’ in A Well full of Leaves (1943). Dit is de eerste roman van wat zij zelf de cyclus van haar werk noemde. Ze had zich namelijk voorgenomen vier romans te schrijven, waarvan de eerste het persoonlijk geluk zou beschrijven - ‘the least thing’ - de tweede de romantische liefde, de derde de universele liefde en de vierde de hoogste trap, zonder welke de voorgaande geen betekenis hadden, de liefde tot God. De eerste drie heeft zij kunnen beëindigen, de laatste, die naar wat Littleton Powys er van meedeelt zeer belangwekkend beloofde te worden, is onvoltooid gebleven. In A Well full of Leaves heeft Elizabeth Myers een gedeelte van haar moeilijke jeugd uitgeschreven. Vier kinderen van een dom en wreed ouderpaar zoeken ieder op hun eigen manier het geluk; drie vinden het, de vierde, de kunstenaar, vindt het niet. Zelf zegt ze dat er slechts twee personen in het boek zijn: het leven en de levensomstandigheden; de ouders en de kinderen zijn de symbolen daarvan. Wij kunnen dit, op haar gezag, wel zo zien, maar hebben toch nimmer het gevoel met een allegorie te doen te hebben, welke poëtische hoogte het verhaal ook bereikt. De verhaaltrant is boeiend zonder in abstracties te vervallen, de personen zijn sterk-levend en hoewel ongewoon, toch aannemelijk. De merkwaardigste figuur in het boek is Laura, in wie wij een jeugdportret van de schrijfster herkennen. Zij vertegenwoordigt de eenvoud, de gevoeligheid, de aanvaarding, het geluk. Tussen haar en haar broer Steve, die na zijn wetenschappelijke roeping gemist te hebben een beroemd acteur wordt, bestaat een sterke binding: het is haar zielskracht die hem ten slotte redt van zijn demonische drang tot zelf-vernietiging, dezelfde kracht die haar de overwinning op zichzelf geeft als zij haar doodsvonnis van de long-specialist verneemt. A Well full of Leaves heeft de gebreken van een eersteling: het is onevenwichtig in compositie zowel als in karaktertekening, maar vele gevoelig en fraai geschreven bladzijden - haar taal is poëtisch en toch pregnant - getuigen van een groot en oorspronkelijk talent. De kritiek was dan ook bijna onverdeeld gunstig. Alleen werd haar, als Rooms-Katholieke, verweten dat zij het pantheïsme predikte en, ten andere, dat er te veel melodrama in het boek was. Op het eerste antwoordde zij dat zij slechts de warmte van het wonder van al het geschapene had willen brengen, volgens de opvatting van een Thomas | |
[pagina 473]
| |
van Aquinas of een William Blake. Niemand - zo meende ze - kan de heilige liefelijkheid van God begrijpen, die niet de heiligheid herkent van een grashalm of een kleine stadsmus. Over de melodramatiek zegt zij in een brief aan Wilson Midgley (30 Oct. 1946): ‘Melodrama geeft de schrijver meer vrijheid de binnenste schuilhoeken van het menselijk bewustzijn te bereiken. Er is haast geen enkele grote roman die in zijn uiteindelijke analyse niet melodramatisch is. Denk eens aan Tess, David Copperfield, Don Quichote, Moby Dick - alle romans van Hardy en Dickens en Dostoyevski. Denk aan Wuthering Heights, aan de toneelstukken van Shakespeare - het “framework” is allemaal melodrama. Maar wat er binnen dat “framework” gebeurt, dat geldt.’ Dit schreef ze naar aanleiding van Midgley's vriendschappelijke kritiek op Mrs Christopher, haar laatste roman. Het kan echter als een verdediging van al haar werk beschouwd worden. | |
IIIIn haar tweede roman, The Basilisk of St. James's (1945), beschrijft Elizabeth Myers twee jaren uit het bewogen leven van Jonathan Swift. Van haar schooltijd af had de achttiende eeuw haar bijzondere belangstelling gehad, in 't bijzonder de eerste twee decaden, waaraan de figuren van Addison en Steele, Defoe en Swift, Prior en Phillips een bonte kleur gaven. Als een boek ooit uit noodzakelijkheid geschreven werd, dan is het The Basilisk of St. James's. Na een lange voorstudie zette zij zich aan de uitbeelding van haar persoonlijke visie op de geniaalste maar ook meest raadselachtige figuur in het politiek-letterkundige leven van het begin der achttiende eeuw. Haar bedoeling was aan te tonen dat Swift noch een held noch een duivel was - zoals vele voorgangers getracht hadden - maar, in veel opzichten, een gewone sterveling worstelend met zichzelf en het leven. Ook wilde zij recht doen aan de door voorgaande schrijvers mistekende Vanessa (Esther Vanhomrigh) en aantonen dat een grote, genereuze liefde, ook al wordt die niet beantwoord, niet verloren gaat. Het met diep psychologisch inzicht gepeilde liefdesspel van Swift en Vanessa plaatst zij tegen de donkere, broeiende achtergrond van het Londen van Koningin Anna. Het verwijt heeft haar getroffen dat zij deze achtergrond te fel, te tumultueus heeft geschilderd, de karakters te dik aangezet: de Koningin een domme, bigotte, geslachtszieke vrouw, Bolingbroke een drankzuchtige losbol, Addison een trouweloze pedanticus, Prior een narcistische vrouwenjager. Ik geloof dat zij de waarheid dicht heeft benaderd: de jaren | |
[pagina 474]
| |
1712-1714 walmen van politieke intrigue zowel als van zedelijke verdorvenheid en de flitsen van hof-, straat-, kroeg- en bordeelleven, hoe realistisch ook, overtuigen ons meer dan de populaire opvatting van Anna's Londen als een optocht van vergulde draagstoelen, geparfumeerde pruiken, luiten en guitaren en een verfijnde, liberale aristocratie die hun zaken behartigen in het rhythme van een sierlijke pavane. Elizabeth Myers moest zich wel tot Vanessa en haar liefde voor Swift voelen aangetrokken. Vorige schrijvers - o.a. Edith Sitwell in I live under a black Sun - hadden van haar een slet, een dipsomaniac, een verliefd gansje gemaakt. Als Vanessa iets dergelijks was geweest zou ze Swift nooit hebben geboeid. Zij was, volgens Elizabeth Myers, een zeer intelligent en ontwikkeld meisje, liefhebbend met die vurigheid, eigenaardig en volkomen, die slechts intellectuele vrouwen kunnen opbrengen. Een deel van het enigma Swift tracht de schrijfster te verklaren door hem een sterke anti-erotische inslag toe te kennen. Swift hield van vrouwen om zich heen. Zijn verhouding tot Stella (Esther Johnson), waarvan hij Vanessa niet op de hoogte had gebracht, was die van geestelijke mentor tot bekoorlijke leerling, verder ging zij niet en de lieftallige maar ook zeer intelligente Stella liet haar niet verder gaan. Door Vanessa echter wordt Swift uit zijn geestelijke superioriteit gestoten. Tweemaal moet hij zich prijs geven aan de lichamelijke bekoring van het meisje, voor wie hij, evenals voor Stella, een geestelijke mentor had willen zijn. Tenslotte, kort voor zijn vertrek naar Ierland, breekt hij met Vanessa. ‘Ik heb zoveel vernedering en teleurstelling ondergaan, dat ik iedere vader, moeder en ieder kind levend zou willen vernietigen en hun daarmee wèl doen...! Wat is er nog over om voor te leven?’ ‘Er is liefde’, antwoordt Essy’, als je die kunt geven, als je die kunt vinden. ‘Nee’, zegt Swift in zijn gramschap, ‘ook de liefde maakt dit leven onmogelijk; die is even onzuiver als al het andere... Er is geen gevoel meer in me. Het is voorbij. Alles is ijdelheid, en afschuwelijke verlatenheid...’ In die verbitterde stemming rijdt hij te paard naar Holyhead, scheept zich in naar Dublin en ontmoet Stella, die hem als altijd rustig en vriendelijk tegemoetkomt. Hij zegt haar niets van Vanessa, maar zij heeft geruchten gehoord en ziet de bevestiging daarvan in zijn wilde ogen. Stella echter is anders dan Vanessa: zij droomt niet meer, zij verwacht niet meer, Swift heeft haar daarvan genezen. Zij is tevreden met zijn nabijheid en de liefde die zij voor hem koestert. Nog eens keert Swift terug naar het politiek toneel; nog eens ontmoet hij Vanessa. Maar weer loopt alles op een mislukking uit, een mislukking die Swift toeschrijft aan zijn trouw aan zijn diepste zelf dat geen compromis kan sluiten. Zo krijgt die mislukking | |
[pagina 475]
| |
een tint van grootsheid, want zij is het gevolg van innerlijke kracht, van integriteit, niet van zwakheid. ‘Niemand’, zo is de trotse conclusie van zijn laatste zelf-ontleding, ‘niemand heeft mij ooit aan zich onderworpen - ik heb mij aan mijzelf onderworpen. De wereld heeft mijn hart niet gebroken - ik heb het zelf gebroken!’ Het raadsel Swift is hiermee niet ontward, maar volgens de mening van vele critici en deskundigen heeft Elizabeth Myers het dicht benaderd. De drukproeven van The Basilisk werden gelezen en goedgekeurd door J.M. Hone, een autoriteit op het gebied van Swift en zijn tijd, schrijver met Dr Mario Rossi van een der beste biographieën van Swift. Collin Brooks, de hoofdredacteur van Truth, uitstekend kenner van de achttiende eeuw, schreef: ‘dit is een herschepping niet alleen van een mens maar van een eeuw... Als kennis, vlijt, techniek en visie iemand tot een romanschrijver maken, dan neemt Elizabeth Myers haar plaats in als een van onze grote tijdgenoten.’ Ook Walter de la Mare, de nestor der Engelse dichters, is verrukt over het boek. Elisabeth's bewondering voor de la Mare dateerde reeds van 1924, toen zij eens, als meisje van 12 jaar, getracht had een lezing van hem bij te wonen, maar door de portier niet was toegelaten. In 1944, juist twintig jaar later, begint zij op haar ziekbed een correspondentie met de dichter, die tot haar dood werd voortgezet. In haar eerste brief aan de la Mare (24 Mei, 1944) vertelt zij hem, naar aanleiding van iets wat hij zelf over Swift had gezegd, hoe deze haar al jaren bezig houdt en achtervolgt. ‘In Hampstead and St. James's the ghosts of Swift and Vanessa have been more real to me than the bricks and mortar and passers-by. But I have laid these urgent ghosts by writing a book about them... It will be published in Oct. or Nov., as The Basilisk of St. James's, and I should like to send you a copy then.’ Als de la Mare het boek ontvangen heeft, schrijft hij haar: ‘Het is een prachtig werkstuk, door en door doordrenkt van zijn periode en bloeiend van leven. Het is verlicht door levendige karaktertekening en rijk aan tonelen, gebeurtenissen en klimaat. Jonathan komt tot een wild-woekerend leven en blijft, zoals het behoort, een raadsel tot in de kern. Ik vond het onmogelijk hem te vergeven voor het afstaan van Cloe aan Prior, want hij kende diens gedachten. Maar als hij het niet gedaan had, zou de afschuwwekkende verschrikking van de bordeelscène met zijn wonderbaarlijk-levende koppelaarster nooit bereikt zijn, noch het contrast met de daaropvolgende episode met Essie. Dat is alles voortreffelijk en een onuitwisbare ervaring.’ Om met Dickens te spreken: als er hoger lof mogelijk is, zeg mij die dan, dan zal ik hem geven. | |
[pagina 476]
| |
IVHet schrijven van The Basilisk had Elizabeth Myers uitgeput: aan geen van haar boeken had zij zoveel ‘creative love’ geschonken. Met een half hart zet zij zich aan het schrijven van Mrs. Christopher, dat haar beste, althans haar best-geconstrueerde roman zal worden. In Mrs. Christopher keert zij terug tot haar eigen tijd. Het is een studie van Goed en Kwaad, waarin de hoofdpersoon, Mrs. Christopher, het symbool is der universele liefde, en de andere drie onmiddellijk bij het hoofdthema betrokkenen de drie krachten symboliseren die de universele liefde voortdurend verraden: eigengerechtigheid, geslachtsdrift en machtswellust. Het is een machtig onderwerp en het verwondert ons niet dat de schrijfster er soms aan twijfelde of zij een zo geweldige taak wel tot een goed einde zou kunnen brengen. Het motto dat zij voor het boek gebruikte is ontleend aan Georges Bernanos, wiens geschriften in deze jaren een diepe indruk op haar maakten. Het luidt: ‘Hell is not to love any more, madame. Not to love any more.’ Evenals in haar eerste twee romans dringt zij ook in deze weer aan op de noodzakelijkheid der onbegrensde, kosmische liefde. Aan Eleanor Farjeon, dichteres en toneelschrijfster, die ernstige bezwaren tegen het boek had geopperd, schrijft ze! ‘Mrs. Christopher is een allegorie, totaal verschillend van A Well en The Basilisk. Dat er medische en legale fouten in voorkomen doet niets af aan de bedoeling. Enige der personen zijn naar het leven getekend, de egoïste minnaar van Veronica, de gedepraveerde, aan het spel verslaafde Dr. Bilterland. ‘Dikwijls denk ik’, zegt ze in dezelfde brief, ‘dat het stom is de mensen uit te beelden zoals ze zijn. Je zult altijd iemand aantreffen die zegt dat zulke lieden onmogelijk kunnen bestaan.’ En nog eens komt ze terug op haar bedoeling: Mrs. Christopher is een allegorie, waarin ze de omstandigheden zo uitwerkte dat de nadruk zou vallen op de Realiteit die achter de Actualiteit ligt. Voor een goed verstaander en juist beoordelaar van Elizabeth Myers' werk is het van belang dat hij zich rekenschap geeft van het verschil tussen deze begrippen. In haar brieven komt zij daar telkens op terug: de realiteit van het leven ligt in de liefde waarmee we het leven beschouwen en hoe meer liefde we hebben en geven, hoe dieper zullen we in die realiteit doordringen en hoe dichter zullen we het mysterie der schepping benaderen. Mrs. Christopher is het verhaal van een oudere vrouw, die weloverwogen een afperser doodschiet en daardoor de vrijheid hergeeft aan drie door hem in het nauw gedrevenen. Aan haar zoon, die een hoge functie bij Scotland Yard bekleedt, bekent ze haar daad, die ze, zoals ze hem tracht duidelijk | |
[pagina 477]
| |
te maken, uit mensenliefde, heeft bedreven. Hij is ongelovig en om de vruchteloosheid van haar daad te bewijzen stelt hij haar voor £ 500.- beschikbaar te stellen voor degeen die haar zal aanbrengen. Zij stemt toe en verdwijnt tijdelijk van het toneel. Achtereenvolgens komen de drie door Mrs. Christopher bevrijden hun Judasloon halen, daartoe gedreven door motieven van egoïste liefde voor een onwaardige. Geen der drie vindt de gehoopte verlossing: hun verraad brengt hun slechts verlies van het geliefde wezen. Ten slotte moet Mrs. Christopher voor de rechtbank verschijnen. De laatste avond in haar cel spreekt ze, volkomen rustig, met haar zoon die haar aanraadt voorzichtig te zijn en niet te veel aan die liefdemanie van haar te denken als ze voor de rechter staat. Ze antwoordt: ‘Wat er morgen ook gebeurt, ik ben niet ver meer van het einde van mijn leven, maar jij en de jongere generatie moeten doorgaan met de strijd tegen de onmenselijkheid der mensen, en je hebt maar één wapen - de liefde. Ja, ik weet het wel, dat woord heeft zijn betekenis verloren: de twintigste eeuw zal in herinnering blijven door zijn poging om de liefde te vernietigen en het hart te doden... Voor de toestand waarin deze wereld verkeert bestaat slechts een geneesmiddel, en dat ligt in de realiteit der liefde...’ Op grond van dergelijke verklaringen bij herhaling afgelegd gedurende het verloop van haar zaak, werd Mrs. Christopher door een jury van drie zwakke vrouwen en negen sterke mannen schuldig maar krankzinnig verklaard. | |
VTer onderscheiding van het glasharde realisme van de nieuwste letterkunde zou men dat van Elizabeth Myers visionair realisme kunnen noemen. Dat een dergelijke schrijftrant tot excessen kan leiden is gemakkelijk in te zien, maar ook even gemakkelijk te vergeven. Iets minder van die liefde-manie, zegt Mrs Christophers zoon, die haar bewondert en liefheeft. Wij voelen soms de neiging hetzelfde tegen Elizabeth Myers te zeggen, maar zouden niet gaarne - zoals de jury deed - iemand krankzinnig verklaren, die de wereld en zichzelf tracht te overwinnen met de liefde. Mogen er dan enkele ekstatische bladzijden in haar werk voorkomen, telkens worden wij verrast door haar zelfbeheersing en objectiviteit. Hoe scherp weet zij in te dringen in het actuele daadleven van zeer uiteenlopende mensentypen en hoe raak zijn haar beschrijvingen van omgeving en détail. Ook ontbreekt het haar niet aan de ironische toets. Als de moeder in A Well ziet dat haar man, met wie ze altijd in onmin heeft geleefd, gestorven is, weet ze het | |
[pagina 478]
| |
eerste ogenblik niet wat ze moet doen. Maar dan: ‘Suddenly she had it. She began to weep loudly.’ Vlijmscherp, als met het mes van een de Maupassant, is het portret gekerfd van het veile tippelaarstertje, Alma Wosp. Nadat zij met de van een der verraders gekregen £ 500. - een huis voor zeelui heeft geopend in een havenstadje in Wales, schrijft ze hem dat ‘she had pink everything in all the rooms, because pink was restful, and gentlemen looked for it.’ (Mrs. Christopher.) Bij het lezen dezer brieven dringt zich gemakkelijk de vergelijking op met Katherine Mansfield. Ook deze stierf jong aan dezelfde ongeneeslijke ziekte. Uit haar brieven echter treedt ons een geheel andere persoonlijkheid tegemoet, minder vitaal en meer ‘self-centred’ dan Elizabeth Myers, die van haar pijn een levensbelijdenis wist te maken. Katherine Mansfield is de verfijnde littré. Zij bezit meer objectiviteit dan Elizabeth Myers en is noch didactisch noch profetisch: dat zou zij als kunstfouten beschouwd hebben. Haar verhalen zijn fijngeslepen juwelen; die van Elisabeth Myers glinsterende brokken kwarts. De taak die Elizabeth Myers zich als schrijfster heeft gesteld, is bij haar lezers het kosmische bewustzijn te vergroten. Een schrijver behoort - volgens haar - in zich te verenigen de zelfvergeten vurigheid van een evangelist, het onmiddellijke appèl van een circus-clown, de veelzijdigheid van een Shakespeare, het psychologisch inzicht van een Dostoyevski, de wijsheid van een Socrates en de onschuldige verbazing van een kind. Een onmogelijke eis, waaraan geen enkele schrijver kan voldoen, maar de kunstenaar die niet van meer droomt dan hij kan, zal verstenen. Van al deze hoedanigheden bezat Elizabeth Myers er op zijn minst drie: de vurigheid, het appèl, de kinderlijke onschuld. Maar boven alles uit gaat haar wil-totvreugde: deze moeten wij - bijna preekt ze het ons - van haar overnemen, het is de schatting die elk individu aan de collectiviteit heeft te betalen. Lezen wij Elizabeth Myers' brieven met de aandacht die zij verdienen, dan zouden wij wensen een dier correspondenten geweest te zijn, aan wie zij haar liefde en wil-tot-geluk in eenvoudige maar doordringende woorden heeft geschonken. Wij moeten tevreden zijn met de naglans. |