| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
In Memoriam Cor Ruys
Een van onze grote toneelspelers is van ons heengegaan, een veelzijdig kunstenaar, een man, van wie grote menselijke warmte uitging. Zijn talent is niet in een of andere categorie te rangschikken, hij beschikte over humor, die weemoed in zich sloot, maar tevens onweerstaanbaar komisch was. Hij kende de importantie van het zwijgen, dat meer zegt dan woorden, hij bezat een merkwaardige intonatie en mimiek, die niet te imiteren valt. Ook een onbelangrijk stuk werd boeiend als hij er de hoofdrol in speelde. Hij had zijn eigen publiek, dat hem aanbad. Dat was duidelijk bij zijn uitvaart, toen duizenden in de stromende regen bij de Stadsschouwburg stonden, om hem een laatste groet te brengen.
Met Cor Ruys verliest het toneel een onvervangbare figuur, een groot kunstenaar met rijke fantasie, die wij niet zullen vergeten.
⋆
In Rotterdam had een toneel-evenement plaats. Een nieuw gezelschap, de Rotterdamse Comedie, heeft onder leiding van Kees Brusse en Richard Flink in het hart van Rotterdam een nieuw schouwburgje geopend met Goldoni's stuk De Leugenaar. Het intieme, Parijzige zaaltje, ‘De Lantaarn’ genaamd, zag er zeer feestelijk uit. Het programma, in kleurig omslag, was een novum. Er was een zorg aan gegeven, die weldadig aandeed, met aantrekkelijke tekeningen, belangrijke citaten van Garcia Lorca, Shaw, Goethe, Top Naeff, met een beschouwing van Cargelli over de costuums. Anna Blaman is dramaturge van dit gezelschap, dat behalve ‘De Lantaarn’ ook de ‘Aula’ in Rotterdam-Zuid bespeelt en blijk geeft een hoog cultureel niveau te willen handhaven. Het blijspel van Goldoni deed het goed als hors d'oeuvre voor het komende. De Leugenaar, gepersonifieerd in Kees Brusse, boeide en amuseerde met zijn bravoure en potsierlijke invallen, waarvan het hoogtepunt werd bereikt in de kostelijke dialoog van Lelio
| |
| |
met Pantalone (v.d. Linden). Regie van Mieke Verstraete, décor van Flink. Een geslaagde première van een gezelschap, dat zich nog moet inspelen en verder in het seizoen tonen, wat het presteert.
Het A.T.G. opende het seizoen met de voorstelling van Billy Budd. Deze novelle van Herman Melville is door O'Coxe en Chapman voor het toneel bewerkt (vertaling van Joh. van Hoogstraten) en ofschoon het gegeven dramatisch genoeg is, heeft het werk van Melville toch als novelle meer overtuigende kracht dan als toneel-vertoning. Niettemin was het belangwekkend de geschiedenis van Billy Budd mee te maken, omdat op vele punten de voorstelling ervan boeide en wel in de eerste plaats door het spel van Robert de Vries, die in deze rol een zijner beste creaties te zien gaf.
Billy komt als voormarsgast op het oorlogsschip, wordt geconfronteerd met de ondraaglijke toestanden der matrozen, die in het smerige ruim hun ellendig eten verslinden, steeds op het punt staan te gaan muiten en daartoe worden geprikkeld door de provoost Claggart, de verpersoonlijking van het Kwaad, zoals Billy het Goede representeert. De jonge stralende kerel gelooft van ieder het beste, zelfs van de treiterende Claggart, tot deze hem van aanzetten tot muiterij beschuldigt. Voor hij het beseft, slaat Billy zijn tegenstander neer, en als blijkt dat zijn aanval dodelijk was, wordt Billy tot de strop veroordeeld, ondanks het feit, dat de officieren langdurig krijgsraad houden en pogen, de sympathieke moordenaar vrij te spreken. De regie van Kees van Iersel had treffende momenten, maar slaagde er toch niet in boven het prozaïsche uit te komen. Melville geeft in dit dichterlijk verhaal meer dan het conflict tussen matroos en officier, meer dan het concrete geval. Er is geen compromis mogelijk tussen goed en kwaad. Melville bezat de overtuiging dat het duivelse in de mens en het absoluutgoede elkander vernietigen. Om dit stuk te doen leven zoals de auteur van Moby Dick het in zich omdroeg, zou een geheel andere sfeer nodig zijn dan wij nu te zien kregen. De decors van Jacques Snoek, te gedetailleerd en te omlijnd, gaven niet de illusie dat de zee om dit schip spoelde, - al bewees hij wel ernaar gezocht te hebben door de projectie op het achterdoek van het fregat met volle zeilen.
Wat de voorstelling echter toch tot een gebeurtenis maakte, was het spel van Robert de Vries, die de stralende figuur van de zuivere argeloze mens aangrijpend speelde met een plastiek, een soberheid van gebaar, een uitdrukkingskracht, die men ademloos volgde en die het gehele stuk op hoger niveau bracht. Zo heeft Melville hem gedacht, en zo heeft De Vries
| |
| |
hem voor ons doen leven, eenvoudig, tragisch en groot. Naast hem was Ben Groenier zeer overtuigend als de duivelse provocateur, die hij met zachte stem, gluiperig en honend, scherp reliëf gaf. Zeer goed was ook Jo Sternheim als de oudste matroos, die gelaten de machinaties van de provoost beschouwt. Het tafreel van de krijgsraad met Johan Schmitz als de kapitein, van Gasteren, Snoek en van Hensbergen als de officieren die Billy trachten te redden, was te gerekt en te pathetisch. Het A.T.G. had de voorstelling goed voorbereid en ondanks ernstige bezwaren blijft men dankbaar, dat Melville ten tonele is gevoerd.
Met een sprankelende voorstelling van Driekoningenavond, heeft het A.T.G. voortreffelijk spel te zien gegeven. Voor het eerst had van Dalsum de rol van Jonker Tobias op zich genomen en zelden heeft men deze dikke drinkebroer zo aanstekelijk-vrolijk, zo menselijk-warm en hartelijk vertolkt gezien. Van Dalsum domineerde de voorstelling met zijn overrompelende vaart en verve, met zijn persoonlijke accenten vol onblusbare vitaliteit en het leek wel, of hij ook zijn medespelers stimuleerde tot een tempo en een brille, die wij te vaak moeten missen. Ben Groenier als Bibberwang gaf een fijn-komische Shakespeare-figuur, vlug, onnozel en slim, en tegelijk aandoenlijk in zijn angst en bravoure. Als steeds was Paul Huf prachtig in de rol van Malvolio, een van zijn mooiste creaties, waarbij hij het hoogste bereikt, wat hij te geven heeft. IJdel en opgeblazen, belachelijk en toch zo argeloos wekt hij de spot van zijn omgeving, tot hij, opgesloten in de kelder, vergeefs klaagt en nog wordt gehoond om zijn diepste ontgoocheling. Een figuur die men nooit meer vergeet. Annie de Lange speelde Viola bekoorlijk en ernstig, even gracieus als voortvarend. Haar tweelingbroeder Sebastiaan werd overtuigend gegeven door Johan Walhain. Mary Smithuysen had niet steeds het Shakespeare-niveau tot haar beschikking in de rol van gravin Olivia, evenmin wist Johan Schmitz de melancholieke verliefde Orsino boeiend te maken. Men kon de regie van van Dalsum bewonderen, maar om de rol van de nar toe te wijzen aan Gijsbert Tersteeg, leek ons een aperte vergissing. Het beroemde slot-liedje van de regen viel in het water, zodat dit verrukkelijk einde een dissonant werd. Zou het ook niet mogelijk zijn, het dansende figuurtje, dat het publiek moet afleiden van de décor-wisseling tussen de tafrelen, nu eens weg te laten? Het was wederom een dilettantische, volmaakt overbodige en daardoor hinderlijke toevoeging. De décors stonden niet op het peil van de opvoering en de muziek
nog minder. Maar de opvoering zelf was meeslepend, dichterlijk en brillant.
Het derde stuk van het A.T.G. was het blijspel van Ted Wills: The Lady
| |
| |
purrs, vertaald als Miss Poes. Na de grandioze Shakespeare-voorstelling werd men teleurgesteld door de stijlloze keuze van een stuk, dat meer voor het amateur-toneel past dan voor het eerste gezelschap in den lande. De hoofdpersoon is een rode kat, tijdens een onweer veranderd in een jonge vrouw, pendant van de Wijze Kater. De gebeurtenissen spelen zich af rondom een provinciale wethouder, die een parlementszetel ambieert en door het onverklaarbare verschijnsel van een uit het niets opgedoken vrouwspersoon zijn eerzuchtige dromen bijna in rook ziet opgaan. Gelukkig komt er dan wéér een onweer en de jonge vrouw wordt te rechter tijd weer omgetoverd in een rode kat. De hoofdrol was voor Carla de Raet een kolfje naar haar hand; met soepele, katachtige gratie weeft zij haar net om de wethouder en brengt met haar aanhaligheid en kopjesgeven de man in een hachelijke positie. Saalborn trachtte met vlotte toneelroutine het stuk te redden, maar, ofschoon het publiek zich wel vermaakte met de scherpe nageltjes van het rode poesje, bleef het bij een matig succes. Men juichte Carla de Raet hartelijk toe om haar knappe poezenimitatie en dat was alles.
De Nederlandse Comedie verraste ons met een uitstekende voorstelling van Shaw's Majoor Barbara, voor deze gelegenheid opnieuw vertaald door Jan Teulings en ook door hem geregisseerd. Zowel vertaling als regie brachten het stuk, dat nog steeds een vuurwerk van geest blijkt, dicht bij onze tijd. Hoewel het in 1905 werd geschreven, is het kernprobleem, - het maatschappelijk evenwicht tussen de bezittende klasse en de noodlijdende, - nog altijd actueel. Shaw beschouwt de armoede als het grootste sociale euvel en neemt in dit stuk de middelen om tot beter toestanden te geraken onder de loupe. En met welk een humor en werkelijkheidszin! De kanonnenkoning Undershaft is op de wijze der kapitalisten een humaan chef; in zijn wapenfabriek heerst orde en welvaart en zijn arbeiders zijn tevreden. Zijn dochter Barbara is majoor bij het Leger des Heils en zij streeft op haar manier naar dezelfde verbetering van sociale toestanden als haar vader. In de gemeenschap van het Leger gelooft zij de paupers te redden door bekering, gebed en warme soep. Het geld, dat deze instelling behoeft, is echter afkomstig van kapitalisten gelijk haar vader. Als Barbara tot het besef hiervan komt, neemt zij ontnuchterd afscheid van het Leger, waar zij een betere toekomst had willen scheppen voor de mensheid. Zij moet haar vader gelijk geven: slechts op basis van aanvaardbare levensvoorwaarden wordt geestelijke vrijheid mogelijk. Om Barbara en haar vader heeft Shaw een familiekring getekend, die typisch Engels is en
| |
| |
kostelijk toneel oplevert. Welk een grandioos toneelschrijver Shaw was, heeft hij in dit stuk onweerlegbaar bewezen. Zowel de society-sfeer van lady Brittomart, als de figuren in het Leger des Heils getuigen van een levenskennis, een zin voor de realiteit en een toneel-ervaring, die een halve eeuw na het ontstaan van dit stuk nog even sterk spreken.
De vertoning deed Shaw recht weervaren. Han Bentz van den Berg was als de professor in het Grieks met zijn rustige ironie en sceptische levenshouding een figuur, zoals Shaw hem bedoeld heeft. Gobau als Undershaft had niet het prestige van een kanonnenkoning, maar in zijn antagonisme tegenover zijn dochter had hij uitstekende accenten. Barbara werd door Ellen Vogel met toewijding gespeeld; men zou willen, dat zij wat minder geremd was, de gevoelsmomenten meer doorbraak verleende, maar zij gaf wel het society-meisje weer, dat zich voor maatschappelijk werk inzet. Lady Brittomart was in goede handen bij Mien Duymaer van Twist, en zowel Fons Rademaker als Allard van der Scheer gaven als leeghoofdige salonfiguren uitstekend spel. Het hoogtepunt was het bedrijf in het Leger des Heils, een juweeltje van regie en spel. Aaf Bouber zag men in een prachtige rol, La Chappelle en Van der Linden typeerden de arme sloebers met rauwe humor, terwijl Teulings een mooie krachtpatser speelde.
De Nederlandse Comedie bracht een thriller, die de zaal merkbaar in spanning hield. Frederick Knott debuteert met dit stuk als toneelschrijver en zijn eerste gooi is raak! Het verhaal zit zo kunstig in elkaar, dat er geen speld tussen is te krijgen. Hoewel het genre detective-story niet een der beste vormen van toneelschrijfkunst genoemd kan worden, is de logische bouw en de spanning, die de handeling teweegbrengt zeer te loven, temeer, daar de vijf rollen gelegenheid geven tot genuanceerd spel. Ina van Faassen kweet als de enige vrouw in het stuk, zich goed van haar taak. Lenig, charmant en vlot was Guus Oster als de echtgenoot. Joan Remmelts toonde zich bescheiden en sympathiek als de ex-minnaar. Gerard Rekers, van wie ook de vertaling was, overtuigde als het slechte sujet en Hans Kaart als de scherpzinnige inspecteur. Het décor van Jan Prent en de regie van Rigters voldeden bijzonder.
De Haagse Comedie kwam met de première van een stuk, dat drie eeuwen oud is: Trijntje Cornelis, het ‘camer-spel’ van Constantijn Huygens. Vorig jaar bracht het Nationaal Toneel van België dit stuk in Amsterdam en nu door onze Zuiderburen dit flonkerende juweel van het stof was ontdaan, waagde de Haagse Comedie het met dit oud-Hollandse kluchtspel te komen. Het vroeg inderdaad enige stoutmoedigheid, want het stuk is niet
| |
| |
voor preutse toeschouwers geschikt. Het is geenszins de mindere van Warenar of Spaanse Brabander en munt uit door levendige dialoog en kostelijke tafrelen. Trijntje, een Zaanse schippersvrouw gaat alleen in Antwerpen op stap, als zij met het schip in de haven liggen. Zij wordt in een verdacht huis gelokt, dronken gevoerd en beroofd. Midden in de nacht hervindt zij zich in lompen op een mestvaalt en wordt door een klepperman teruggebracht naar het schip. De schippersknecht helpt haar om de lichtekooi en haar trawant aan boord te lokken en ze betaald te zetten, wat zij Trijntje misdeden.
Myra Ward was een lieftallige, ontwapenend-argeloze schippersvrouw, kranig terzijde gestaan door Jan Retel als de knecht. Het vunze paar vond uitstekende vertolking in Ida Wasserman, die vlot Vlaams sprak en Steenbergen. Zo werd het stuk een schilderachtige vertoning, herinnerend aan Jan Steen, Frans Hals of Van Ostade. Men kan het initiatief der Haagse Comedie prijzen, nu het ons toneel verrijkte met deze ‘vodderije’, door Bob de Lange schalks geregisseerd en door Wim Vesseur van suggestieve décors voorzien.
Comedia bezorgde velen een vrolijke avond met Waarom jok je, Chérie? van Lengsfelder en Tisch, dat vorig jaar in Den Haag ging. Guus Hermus was de perfecte jeune premier, die over uitstekende stem en mimiek beschikte, terzijde gestaan door Georgette Hagedoorn, wier vitaliteit met de zijne wedijverde. Knap was de butler van Steye van Brandenburg. De Mirakelridder van Lope de Vega werd door het Rotterdams Toneel ten doop gehouden. In de regie van Frits van Dijk werd dit een éénmansstuk; de avonturier Luzman, die zijn dolle streken en leugens vertoont ten koste van alle figuren, met wie hij te doen krijgt. Een kleurig Spaans stuk, onstuimig van vaart en romantiek, met fraaie costuums en decors (J.E. du Mont). De gehele voorstelling werd gedragen door Ko van Dijk, die met meesterlijke virtuositeit, met brille en charme deze kostelijke figuur deed leven. Stralend van kracht en brutale levensdurf eindigt Luzman in schande en smaad, maar vooral dit slot speelde Ko van Dijk onverbeterlijk. Een grote rol, waarin deze knappe acteur het gehele gamma van zijn kwaliteiten kon doen genieten. Te betreuren viel, dat de regie alle stemmen aanzette tot kermis-lawaai, vooral de vrouwen misten iedere nuance en zelfs de fijne Andrea Domburg kwam niet tot haar recht. Een tikje meer ‘adel’ had alle spelers goed gedaan. Nu was het Ko van Dijk, die alles in gloed zette met zijn meeslepend spel. |
|