| |
| |
| |
G.J. de Grooth
Het rechtsherstel van effecten
In de achter ons liggende weken hebben de kranten herhaaldelijk berichten gebracht over wat in de wandeling de staking van de Amsterdamse Effectenbeurs werd genoemd, waarbij dan telkens de vraag van het rechtsherstel van effecten ter sprake kwam. Daar aan te nemen is, dat bij niet-juristen slechts een vage voorstelling leeft van wat dat rechtsherstel betekent en dat men van de redenen, die tot zo heftige conflicten geleid hebben, veelal onkundig is, lijkt het dienstig, in grote lijnen te schetsen, waarover de opnieuw ontbrande strijd loopt.
Toen in de loop van 1940 bleek, dat de bezetter zich niet aan het volkenrechtelijke bezettingsrecht wenste te houden en o.m. zijn nationaalsocialistische rassen-theorie ook in ons land in de practijk zou gaan brengen, begreep iedereen, wat ons te wachten stond. En de vrij spoedig aan de Joden opgelegde registratieplicht en het gebod aan hen, om hun effecten en bankrekeningen over te brengen bij het bankiershuis Lippmann-Rosenthal (Liro), van welke Bank de bezetter zich had meester gemaakt, waren de voorboden van komend onheil, van een reeks onmenselijke schanddaden.
Dat de dwang tot depôt van het joodse effectenbezit niet anders was dan een kwalijk gemaskeerde roof, daaraan twijfelde niemand. En al gauw bleek, dat die, een waarde van vele millioenen vertegenwoordigende roof via de Amsterdamse Effectenbeurs zou worden gespuid, waartoe de omstandigheid, dat Liro lid van de Beurs was, een gemakkelijke gelegenheid bood. In de loop van de jaren werd dan ook de buit ter Amsterdamse Beurze te gelde gemaakt, soms bij enorme pakketten tegelijk, waardoor de koersen geweldig zakten, op zgn. ‘smijtdagen’, soms onder aanbieding, om de kooplust te stimuleren, van een extra provisie aan de beurshandel, soms, doordat N.S.B.-lieden uit het effectenvak werden ingeschakeld. De Effectenbeurs was daardoor ‘onzuiver’ geworden, werd dagelijks besmet met geroofde stukken. De mogelijkheid om de beurshandel stop te zetten, werd niet aangegrepen en terwijl de Beurs ondanks de infiltratie met ge- | |
| |
roofd bezit bleef doorwerken, geschiedde er niets om te voorkomen, dat haar leden, de commissionnairs en de grote banken, pionnen werden in het nefaste roversbedrijf van de nazi's. Wel is van de zijde van de Effectenhandel na de bevrijding bij herhaling beweerd, dat Londen het openhouden van de beurs zou hebben geëist of gewenst, maar enig bewijs voor deze bewering, welke als excuus voor de beurs moet dienen, is nimmer bijgebracht. Vast staat wel, dat tijdens de bezetting via radio Oranje gewaarschuwd is, dat al het door de bezetters geroofde zou terugkomen aan de slachtoffers van die roof. In het licht van dat standpunt van de Regering moet dan ook het bekende, door de Londense Regering afgekondigd K.B.E. 100 worden gezien, houdende o.m. een aantal regelen, waardoor herstel van tijdens de bezetting toegebrachte rechtskrenking of benadeling mogelijk werd gemaakt. Men spreekt dan ook van het Besluit Rechtsherstel, en de rechter, aangewezen voor het toepassen van die regelen, noemt men wel de
herstelrechter.
Dit Londense Besluit schonk algemene regelen, geldend voor het ongedaan maken van bezettingsonrecht en het stelde die regelen op voor roerend zowel als voor onroerend goed, voor vorderingen zowel als voor effecten. En in die oorspronkelijke opzet werd het Besluit door en met de bevrijding van ons land toepasselijk.
Intussen was in het belang van de uitvoeringstechniek van het rechtsherstel van effecten de medewerking van het bankbedrijf uiterst gewenst, in het bijzonder voor het omvangrijke werk van de registratie van de effecten, nodig voor het effectueren van het rechtsherstel. Waar bovendien die registratie uiterst nuttig was voor de fiscus, is het begrijpelijk, dat de Regering er prijs op stelde, de effectenhandel in te schakelen, i.c. de Vereniging voor de Effectenhandel, die tegelijkertijd door heropening van de beurs, eraan zou moeten meewerken dat krachtdadig steun kon worden verleend aan de wederopbouw van de Nederlandse economie. Het Bestuur evenwel van die Vereniging zag heel goed in, dat toepassing van de rechtsherstelregels, zoals Londen die had opgesteld, op de effectenhandel ter beurze tijdens de bezetting voor de leden van de Vereniging fataal zou zijn. Het zou toch van deze bewijs van goede trouw bij hun beurstransacties in de bezetting eisen, een bewijs, dat zij, gezien hun houding en standpunt in de bezetting, niet zouden kunnen leveren. En het gevolg zou dan zijn enorme regres-verplichtingen tegenover de cliënten, voor wie de effectenaankopen plaats vonden. Want de tegenwoordige eigenaren van de geroofde effecten hebben deze vrijwel steeds door bemiddeling van de leden van de Beurs gekocht en het Besluit bepaalde, dat het gemis van
| |
| |
goede trouw van het lid, belast met de aankoop ter beurze, de verkrijger aangerekend wordt. Deze moet dus het stuk teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaar, maar krijgt uiteraard verhaal op zijn bank of commissionnair. Begrijpelijk dus, van zijn standpunt gezien, dat de Effectenhandel, wiens medewerking vrijwel onmisbaar geacht werd, de conditie ging stellen van wijziging van het K.B.E. 100, t.a.v. het rechtsherstelsysteem van effecten.
De Regering meende deze eis, gezien de situatie, te moeten inwilligen en zo kwam in November 1946, juist nog enige dagen voor het bijeenkomen van het Noodparlement, het thans ook telkens weer in de berichten genoemde K.B.F. 272 tot stand. Ter bescherming van de effectenhandel schiep het een vermoeden van goede trouw bij verkrijging van een effect ter beurze tijdens de bezetting, opdat het met de aankoop belaste lid van de Vereniging niet het gevaar zou lopen van een regresvordering van zijn cliënt, welke laatste immers alleen bij verkrijging te kwader trouw het effect aan de vroegere eigenaar moet afstaan. Intussen: tegen een vermoeden is tegenbewijs toegelaten, en wat, als bewezen zou worden, dat het lid van de Beurs het effect van Liro had ontvangen? Ook daarin wensten de Beursmensen, die door middel van hun voormannen van zeer nabij aan het ontwerpen van F. 272 meewerkten, voorziening. Want talrijk waren de gevallen waarin de leden van de Vereniging een aanbod ter beurze hadden verwerkt, dat kennelijk van Liro kwam, talrijk ook de gevallen, dat zij desbewust Lirostukken, d.i. geroofde stukken, als goede levering hadden aanvaard, talrijk tenslotte die waarin zij hadden geprofiteerd van extra-provisies bij de aankoop van bepaalde effecten, van de Joden geroofd, provisies, uitgeloofd door de ‘bankier’ Rebholz, een handlanger van de Nazi's.
Teneinde risico's te dier zake af te wentelen, werd in F. 272 bepaald, dat voor het te leveren tegenbewijs van kwade trouw, dat de beroofde was gelaten, nimmer beroep kon worden gedaan op handelingen, waartoe ingevolge de reglementen en gebruiken ter beurze de leden van de Beurs gehouden waren. Tijdens de bezetting was nl. de opvatting, en dus het gebruik - dat men, minder euphemistisch, maar juister, misbruik moet noemen - dat ‘Liro-levering goede levering’ was. Hetgeen betekent, dat elk beurslid gerechtigd en verplicht was, geroofde effecten, aangeboden ter voldoening aan een koopovereenkomst, te aanvaarden. Nadat nu bij een ongeveer twee jaar later tot stand gekomen wet (I. 21) een soortgelijke bescherming was ingelast tegen regresaanspraken van de beroofde tegen de aankopende commissionnair of bank, voelde de beurs zich vrij goed
| |
| |
beschermd, behalve t.a.v. de met de Rebholz-provisie verkochte stukken, t.a.v. welke van gehoudenheid tot aankoop moeilijk sprake kon zijn. En die betrekkelijke gerustheid scheen alle reden van bestaan te hebben, toen de Raad voor het Rechtsherstel besliste, dat het vrijwillig aankopen van effecten ter beurze in de bezettingstijd, toen de beurs overstroomd werd met geroofde effecten, in de zin van de wet geen bewijs van kwade trouw opleverde, omdat de wetgever nu eenmaal in F. 272 de regel had gesteld, dat men die feitelijke toestand moest eerbiedigen en het de rechter niet vrijstaat, ook al is hij van oordeel dat die regel met fundamentele rechtsbeginselen in strijd is, deze buiten toepassing te laten.
Anderzijds echter bleek de onrust t.a.v. de Rebholz-effecten gegrond. De Beurs had al meermalen contact gezocht met het Departement van Financiën, om te trachten de dreiging, in die onzekerheid gelegen, op te heffen. Het resultaat daarvan is het befaamde aanbod van 70% tegen finale kwijting geweest, dat aanleiding gaf tot het bekende protest van de vijf hoogleraren en dat na het ingebrachte bezwaar door de Raad voor het Rechtsherstel vernietigd werd.
Nu kwam de strijd om de Certificaten, de Rebholz'tjes, in een beslissend stadium. In de loop van dit voorjaar viel de beslissing: gemis aan goede trouw bij de leden van de Effectenvereniging, die aankochten, leidt tot rechtsherstel van de gedepossedeerde.
Het gevaar van grote aantallen regresaanspraken is imminent en het gaat gisten onder de leden van de Vereniging. Men eist actie van het Bestuur; men is van oordeel, dat de Regering verplicht is, de effectenhandel te vrijwaren voor deze zware obligo's, men acht zich gedupeerd, omdat men ervan uitgaat, dat de Regering bij het tot stand komen van F. 272 beloften heeft gedaan, die nu door de rechtspraak illusoir worden gemaakt. In deze situatie komt dan het vonnis van 19 Mei j.l., dat de vonk in het kruitvat werpt. Een gedepossedeerde vraagt herstel in de eigendom van een effect, dat de tegenwoordige eigenaar door tussenkomst van een lid van de Vereniging ter beurze heeft verworven. De goede trouw van die tegenwoordige eigenaar wordt dus verondersteld. Bij de behandeling van het geschil blijkt echter, dat zijn bankier het effect verkregen had door levering van Liro, dus dat deze geweten had, een geroofd effect voor zijn cliënt te ontvangen en derhalve goede trouw miste. En dat gemis wordt de cliënt toegerekend. Maar: het gemis van goede trouw wordt aldus afgeleid uit de acceptatie van een stuk uit Liro-bezit, en tot die acceptatie, zegt de tegenwoordige eigenaar, was ik gehouden en daarmee kunt Gij dus niet kwade trouw aantonen. Hij heeft met deze bewering succes bij
| |
| |
de afdeling Effectenregistratie. Maar in appèl, de 19de Mei, valt de beslissing in andere zin. Er bestaat geen gehoudenheid een geroofd stuk als goede levering te accepteren, ‘gehouden’ betekent ‘rechtens verplicht’, aldus de appèl-rechter.
De Beurs is buiten zichzelve: de volgende dag maakt het Bestuur bekend, dat het de dagelijkse notering heeft doen staken nog voordat het, zoals uit zijn publicatie blijkt, van het vonnis zelf kennis heeft genomen. En dat niet, omdat dat vonnis juridisch onjuist zou zijn; het tegendeel wordt bij herhaling in beurskringen toegegeven. Neen, de reden is, dat men oordeelt, dat de Regering haar belofte van 1945, die zij zou verwezenlijken door het K.B.F. 272, alsnog moet honoreren: immuniteit van de beurshandel voor alle beursverkeer tijdens de bezetting. Zo hevig is de reactie, dat het Bestuur zich niet beperkt tot een dreigement van staking van het beursverkeer, maar meteen de staking proclameert, en aankondigt, dat deze zal voortduren totdat het recht, zoals het in hoogste instantie door de rechter is geïnterpreteerd, ten gunste van de effectenhandel zal zijn gewijzigd. Een hoogst bedenkelijke houding: het gebruik maken van een machtspositie, en dat nog wel in strijd met bedoeling en strekking van de Beurswet - welke immers de beslissing over het al of niet functionneren van de Beurs in handen van de Minister van Financiën legt - om een wetswijziging af te dwingen! Een houding echter, welke begrijpelijk wordt, hoewel ook dan onvergeeflijk, als juist mocht zijn wat het Bestuur ter motivering aanvoert, dat de Regering in 1945 bepaalde toezeggingen of verzekeringen zou hebben gegeven, welke thans niet vervuld blijken.
Nu is er inderdaad uit de reactie van de Regering op de staking sterke aanwijzing te putten, dat zulks het geval is. Een Regering immers, welke zich vrij zou voelen, zou stellig anders hebben moeten optreden dan de onze tegenover deze staking deed. Een staking immers om wetswijziging af te dwingen ter afwending van rechtens gefundeerde aanspraken! De Regering nl. gaat onderhandelen en deelt daarop in een brief van 26 Mei aan het Bestuur mede, dat zij het voornemen heeft: ‘de bedoeling van F. 272 te verduidelijken’ en: de ‘verwachting’, dat de rechter op een wetswijziging, uiteraard met terugwerkende kracht, zal wachten alvorens verder recht te spreken!
Maar zo daarin de erkenning te lezen is - en daarvan heeft het alle schijn - dat bepaalde verzekeringen buiten wet en verordening om zijn gegeven, dan is het een onverbiddelijke eis van een democratisch bestel, dat de Regering klare wijn schenke omtrent datgene wat zij, buiten de volksvertegenwoordiging om, in November 1945 heeft toegezegd. Toegezegd,
| |
| |
ultra vires, want geen Regering in het parlementaire stelsel kan of mag bindende toezeggingen doen omtrent rechtsbescherming in strijd met de wet of daar buiten om. Heeft de Regering dit in 1945 tegenover het Bestuur gedaan, zoals uit haar brief van 26 Mei jl. aannemelijk wordt, dat blijken thans wel de funeste gevolgen van het inslaan van deze verkeerde weg. De Regering mist dan daardoor het morele gezag, om de onwettige staking met een krachtig geluid te veroordelen en dienovereenkomstig te handelen; zij moet zich beperken en heeft zich beperkt tot een papieren protest, uitgesproken nadat zij zelf met de stakers is gaan praten en vergezeld van de verzekering, dat zij volledig begrip heeft voor de moeilijkheden, die voor de leden van de Effectenhandel dreigen. Zij heeft dan immers zelf haar toezegging van immuniteit aan de beurshandel niet ingelost en haast zich daarom, te verzekeren, dat zij dat alsnog zal doen! En, last but not least, zij zegt toe de gang des rechts te stuiten door de rechters op te wekken, het thans geldende recht niet toe te passen en te wachten, totdat de Regering haar tot dusverre niet naar buiten kenbare bedoeling, aan de effectenhandel in 1945 kenbaar gemaakt, zal hebben neergelegd in een wet tot wijziging van F. 272, uiteraard met terugwerkende kracht.
De taak van het rechtsherstel en de plicht van de Nederlandse gemeenschap daartoe is ene, door onze consciëntie, door ons rechtsgevoel geboden. De volksvertegenwoordiging zal met het volle bewustzijn van haar verantwoordelijkheid op dit punt nauwkeurig hebben te overwegen, of het juist en rechtvaardig is, terwille van de economische belangen daarbij betrokken, de effectenhandel vrij te stellen van haar aansprakelijkheid, zelfs voor desbewuste medewerking aan de handel in de van onze landgenoten door de bezetter geroofde effecten. Maar daarbovenuit gaat nog het essentiële staatkundige belang, dat, naar alle waarschijnlijkheid, in 1945 door de Regering uit het oog is verloren, dat namelijk de publieke zaak en de publieke taak van het stellen van de rechtsregelen waaronder wij zullen leven, zal worden behandeld, resp. zal worden volbracht in het volle licht van de openbaarheid, onder de contrôle van de openbare mening. En met dat essentiële belang is ten enenmale onverenigbaar een methode van onderhandse toezeggingen, welke de Regering als zodanig niet kan garanderen, en welke de kiem van onheilen in zich dragen. Thans immers heeft de Regering, vermoedelijk om de toezeggingen van 1945 te honoreren, nieuwe toezeggingen moeten doen, tot de honorering waarvan zij de hulp van het parlement moet inroepen. En met de dreiging, ja, met de in de antwoord-brief van het Bestuur aan de Minister van
| |
| |
Financiën dd. 28 Mei uitgesproken bedreiging, dat, indien de Vereniging onvoldoende nakoming van de toezeggingen zal moeten vaststellen, een nieuwe staking het gevolg zal zijn!
Op onze volksvertegenwoordigers rust de plicht, klaarheid te verlangen omtrent de achtergronden van het tot stand komen van F. 272, ook dan, wanneer als gevolg van een regeling van het conflict tussen de belangen van bankiers en gedepossedeerden een wetswijziging niet aan de orde gesteld mocht worden. |
|