handhaven tussen de spelregels van een gecompliceerde samenleving die hij - evenmin als anderen - begreep, terugviel op een stadium waar zijn bewustzijn al lang aan voorbij was.
De angst, die wel in ieder leven - bewust of niet - bestaat als oer-angst (dat wil zeggen: zonder nader te noemen oorzaak) trad bij Kruyder hevig op en in de mensen die hij uitbeeldde projecteerde hij deze angst. Zij overheerst zodanig de andere mogelijkheden van menselijke expressie dat het gelaat vertrokken schijnt tot de uitsluitende weergave van een bijna demonische bezetenheid.
Ook uit het werk van Chabot spreekt de afkeer van de cultuur, de voorkeur voor de on-bewuste geborgenheid tussen dier en land die Kruyder kende. Deze uiten zich bij Chabot als heimwee naar een primitieve toestand die aan de cultuur geen deel heeft. Misschien was het angst - als begeleidend verschijnsel van het besef der individuatie - waaraan hij trachtte te ontkomen door een terugkeer tot de aarde en tot de gestalten die van haar nog niet vervreemd zijn.
Ogenschijnlijk vreemd binnen de tijd en van deze tijd vervreemd waren de nieuw-zakelijken of, zoals zij zich later noemden, de magische realisten. Willink was vooral voor de oorlog één der boeiendste in die kring, waarvan voorts Pijke Koch, Raoul Hynckes en nog enkelen deel uitmaakten.
Willink ging op zoek naar de werkelijkheid toen hem gebleken was dat hij deze - in zijn abstracte pogingen - niet tot aequivalente symbolen had kunnen herleiden. Maar in de werkelijkheid die hij wilde uitbeelden, trof hij het Niets aan, dat ook de abstracten in handen hielden. Om die ontdekking greep hem de walging aan. Hijzelf noemde die gewaarwording de ervaring van een wereld, vreesaanjagend, vreemd, afschuwelijk en benauwend. Maar zij is dezelfde als de ‘nausée’ van Antoine Roquentin.
Zo ontmoetten elkaar twee mensen die gescheiden wegen gingen. Want ook Sartre's realisme is niet dat der negentiende-eeuwers, evenmin als dat van Willink gelijk te stellen valt aan dat der academici. Beiden zijn pijnlijk nauwgezet en beiden dwingen de oude werkelijkheid een facet af dat enkel aan deze tijd gegeven was te ontdekken.
Op de recente en in elk geval hoopvolle ontwikkeling van Raoul Hynckes valt nog geen peil te trekken. Stelliger kan men zijn omtrent het werk van Pijke Koch. Koch is de enige nederlandse schilder die bezig is, zich tegen de tijd te verschansen in een eigen mythe. Op zijn jongste tentoonstelling ontdekte men de gestalten dier mythe: de typen die archetypen werden,