De Gids. Jaargang 115
(1952)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
XXVI
| |
[pagina 234]
| |
noemde tegenstelling op doelt, om daarna, voor zover mogelijk, aan te geven welke ontwikkeling ik in de naaste toekomst voor wenselijk en mogelijk houd. | |
Het wezen van de sportVoorop gesteld moet worden, dat de sport, sociologisch en psychologisch beschouwd, spel is. Zij is - in wezen - niet gericht op een buiten haar zelf gelegen doel, en speelt zich, althans in principe, af in een sfeer van volstrekte belangeloosheid. Het spel heeft zijn zin in zichzelf. Elke rationele verklaring ervan moet falen, omdat het spel als zodanig niet redelijk is. Het spel is één der wijzen waarop zich ons mens-zijn manifesteert en het is daarmede ten volle gerechtvaardigd. Ik behoef in dit korte bestek aan deze, op zo indrukwekkende wijze door Huizinga in Homo Ludens geformuleerde gedachten, niets toe te voegen. Het kwam mij echter gewenst voor hierop met enige nadruk te wijzen, daar wel eens getracht wordt de sport binnen het kader van paedagogische of sociale maatregelen te trekken. Dit moge niet geheel ten onrechte geschieden, naar haar wezen behoort de sport tot het terrein van de recreatie. Men lette op de diepe zin van beide woorden: se desporter = zich ont-spannen, en re-creatie = herschepping. De sport is volledig gerechtvaardigd, indien zij aan haar wezen beantwoordt. Met hetgeen over haar spelkarakter gezegd werd, is echter de sport nog slechts onvoldoende gekarakteriseerd. Cultuur impliceert vorm-geving. De ‘sports and pastimes’ van het merry old England waren nog veelal uiterst ruwe en onbehouwen vormen van vermaak. Het zijn de merkwaardige sociale verhoudingen in het Engeland van de achttiende en negentiende eeuw geweest, die het mogelijk maakten dat een aantal dezer vermaken beoefening vonden onder de betere standen, toegevoegd werden aan de ‘sports’ van de landadel en tenslotte meer gecultiveerd werden. Niet het minst onder invloed van enkele public schools (b.v. Rugby, waar het spel van die naam is ontstaan) kreeg de sport een vorm, die haar enorme verbreiding over de wereld mogelijk zou maken. Niet slechts een vorm, doch ook een ethos dat haar aanvaardbaar en tot een benijdenswaardig cultuurbezit maakte. Hoewel de begrippen ‘fair’ en ‘foul’ met het spelen reeds min of meer gegeven zijn, berust toch het huidige en helaas zo vaak verwaterde ideaal van ‘sportsmanship’ op een aristocratische norm voor het gedrag. Bovendien een typisch Engelse norm: indien de sport in die tijd haar vorm b.v. in de kring der Duitse landjonkers gevonden zou hebben, zou ook haar ethos een ander karakter vertonen. | |
[pagina 235]
| |
De huidige situatieDe factoren, die de enorme verbreiding van de sport mogelijk hebben gemaakt, zijn vele. Ik noem enkele zeer belangrijke. De industrialisatie, die een reeks van gevolgen heeft: verlies van arbeidsvreugde; grote opeenhoping van mensen in de steden; vrije tijd, geschapen door efficiency in het arbeidsproces. De democratie, die sociale maatregelen mogelijk maakt en de voorrechten van enkelen opeist voor allen. Het gebrek aan mogelijkheden voor de jeugd tot ontspanning en ontplooiing als gevolg der urbanisatie. De ontwikkeling der techniek van film, radio en pers, die tenslotte niemand onkundig laten van de levensvormen die men elders heeft verwezenlijkt. De sport is door dit alles een rol gaan spelen in de ontwikkeling van de moderne maatschappij. Zij heeft velen de gelegenheid geopend tot vreugdevoller en gezonder leven en zij heeft zeker ook velen met nieuwe gedragsregels geconfronteerd. Dit is zuivere winst. Het is echter begrijpelijk, dat een dergelijke enorme verspreiding in zo korte tijd (enkele tientallen jaren) over de gehele westerse en een groot deel van de oosterse wereld, over alle lagen der bevolking, niet anders dan een vermindering van gehalte tengevolge kon hebben. Nivellering was - en blijft wellicht - onvermijdelijk. Dit is temeer het geval, omdat in onze maatschappij een aantal tendenties waar te nemen zijn, die dit proces in hoge mate in de hand werken. Ik moge enkele dezer factoren opsommen. In de eerste plaats moet genoemd worden de alles beheersende macht van het geld. Het economische is voor al te velen tot norm geworden en beheerst in belangrijke mate de structuur van onze samenleving. In dit concrete geval: de toeschouwers moeten veelal de nodige gelden opbrengen. Zullen de ‘cracks’ nog voor hun plezier kunnen spelen als het publiek betaald heeft in de hoop op een kijkspel? Zal men op den duur entree blijven betalen om een spel te zien ‘for the fun of the game’? Hoe lang duurt het aleer de organisatoren de cracks moeten betalen? Op dat ogenblik is de vicieuze cirkel gesloten. In de tweede plaats is er de ontwikkeling der techniek, die het mogelijk maakt, dat wij de prestaties van een athleet in Yokohama kunnen vergelijken met die van onze eigen kampioen. Een ontwikkeling, die eist, dat deze man onder precies dezelfde condities loopt als zijn concurrent in Buenos-Aires. Zij leidt er toe, dat onze spelen beheerst worden door de macht van het getal, zij brengt volstrekte eenvormigheid terwille van de vergelijkbaarheid. | |
[pagina 236]
| |
Ten derde: de tendentie tot centralisatie, straffe leiding en discipline, tot strikte reglementering, is ook in de sport nodig om het enorme raderwerk draaiende te houden. Ten slotte, en zeker niet het minst: de algemene vervlakking van het normbesef. Een verschijnsel van wel zeer algemene aard, dat echter in een deel der sportwereld een belangrijke rol speelt. Het schijnt welhaast onvermijdelijk op te treden in verbanden, die groot, massaal geworden zijn en centraal geleid worden; waar de smaak van het publiek, geleid door pers en radio, van invloed kan zijn op het beleid. Ik meen hiermede de negatieve factoren, die een deel van het sportleven beheersenGa naar voetnoot1 voldoende te hebben geschilderd om een goedkoop vooruitgangsoptimisme met betrekking tot de sport te voorkomen. De couranten hebben trouwens in de laatste tijd genoeg nieuws gebracht over de ‘strijd om het behoud van het amateurisme’, over ‘doping’, corruptie e.d., om de al te gemakkelijke optimisten te ontmoedigen. Eén argument, dat in dit verband wel te berde gebracht wordt om de kracht van het hiervoren gevolgde betoog te verzwakken, wil ik in dit verband gaarne bespreken. Veelal wordt namelijk opgemerkt, dat dit alles toch alleen betrekking heeft op de - sporttechnische - élite en dat de massa der sportbeoefenaren hierdoor niet in belangrijke mate wordt beroerd. Ik kan mij niet voorstellen, dat die massa er geen invloed van zou ondervinden: háár favorieten, de groep die in háár oog élite is en een publiek van tienduizenden trekt, kan geldbedragen toucheren onder de vlag van het amateurisme; leert van een gewiekste trainer trucs die de scheidsrechter niet kan waarnemen, etc. Het is een absurde mening, die door de praktijk niet bevestigd wordt, als zouden de lagere regionen door dit alles niet besmet worden. De in wezen volstrekt onsportieve instelling der protestcommissies, de gehele ontwikkeling van de ‘sportrechtspraak’ bewijst het tegendeel.
Behalve de genoemde zijn er echter ook andere - positieve - krachten in de sport werkzaam. Het is een verheugend verschijnsel, dat een aantal personen in de sportorganisaties de gevaren van de huidige ontwikkeling inziet. Hun aantal is groter dan velen wellicht denken. Daarmede is de moeilijkheid geenszins opgelost: men kan de ontwikkeling van een complex van maatschappelijke verschijnselen niet ombuigen, wanneer menwil. Zij vertoont een eigen wetmatigheid, die men zéér moeilijk kan beïnvloe- | |
[pagina 237]
| |
den. Niettemin worden - de Kon. Ned. Voetbal Bond is hiervan een voorbeeld - zeer ernstige pogingen gedaan om de ontwikkeling in zo gunstig mogelijke banen te leiden. Er zijn ook sectoren van het sportleven - en nu spreek ik vooral over ons land, hoewel soortgelijke opmerkingen als hier volgen, ook ten aanzien van België, Frankrijk, West-Duitsland, Zwitserland, Amerika en andere landen gemaakt kunnen worden - waar de genoemde negatieve factoren nog niet of nauwelijks optreden, en waar de verantwoordelijke personen zich met hand en tand tegen de geschetste ontwikkeling verzetten. Om enkele voorbeelden te noemen: Het K.N.G.V.Ga naar voetnoot1, de Korfbal Bond, de Hockey Bond en het Handbal Verbond zijn nog allerminst slachtoffers van deze ontwikkeling en zullen het ook niet spoedig worden zolang men daar niet toegeeft aan de verleiding betalend publiek te trekken. Zij mogen met ere genoemd worden. Een tweede factor is het optreden der confessioneel en humanistisch georiënteerde groeperingen. In deze kringen heeft men de gevaren ingezien en trekt men de consequenties die de eigen levensbeschouwelijke achtergrond voor de sportbeoefening met zich brengt. Men ziet in, dat de recreatie kan en moet worden opgenomen in het geheel van levens- en wereldbeschouwing. De ‘gerichte’ sportorganisaties hebben reeds een ledental van betekenis, doch belangrijker is, dat zij tot zekere hoogte kunnen functionneren als het ‘geweten’ van de sportwereld. Dat zij op den duur de gehele sportwereld zouden omvatten, lijkt mij allesbehalve waarschijnlijk, doch hun invloed is daarvan zeker niet afhankelijk. Ten derde vermeld ik de toenemende invloed van de jeugdorganisaties. Een aantal ‘sportmensen’ hebben korter of langer tijd in de jeugdorganisaties doorgebracht, meer en meer ziet men in leidende posities functionarissen optreden, die dit werk van nabij kennen en waarderen. Landelijk en plaatselijk ontstaat overleg tussen jeugdwerk en sportorganisaties. De wederzijdse bevruchting die dit met zich brengt is van grote betekenis. Deze betekenis is vooral groot, omdat men zich in leidende sportkringen realiseert, dat de sportwereld, met haar 350.000 juniores, reeds een aanzienlijk stuk ‘jeugdwerk’ vertegenwoordigt. Een stuk jeugdwerk waar men zich gelukkig verantwoordelijk voor begint te voelen, waarvan men inziet, dat het meer moet zijn dan ‘bibit kweken’. Hier begint dus, zij het zwak, uit de praktijk de vraag naar normen op te komen. Bovendien | |
[pagina 238]
| |
wordt - ook met steun van de overheid - gewerkt aan de vorming van goede leiders: een der belangrijkste factoren voor het welslagen van dit jeugd werk. | |
Wat mogen we van de toekomstige ontwikkeling hopen?Wij hebben gezien, dat de sport in enkele sectoren haar spelkarakter verloren ziet gaan. Sport die zich den volke als spel presenteert, doch eigenlijk reeds in de categorie van de arbeid thuis hoort, is in feite corrupt. In deze zin kan ook de man, die volgens de definitie amateur is, volkomen ‘fout’ zijn. (En passant: het debat over de amateur-status gaat dus eigenlijk over bijzaken). Ik betwijfel of de ontwikkeling in deze sectoren een andere richting zal nemen. Het zal van de verdere ontwikkeling van onze hele samenleving afhangen. In een enkele kleinere sector is het verval reeds zover gekomen, dat men de cirkelgang welhaast als voltooid kan beschouwen. The noble art of self-defence, die uiteraard alleen ‘noble’ is, wanneer zij door gentlemen beoefend wordt, is teruggekeerd tot het niveau van een niet erg aanvaardbaar kermisvermaak. In andere sportkringen daarentegen - en dat geldt vooral voor de sporten, die nog geen ‘massa’ veroverd hebben en weinig sensatie bieden, liggen de kaarten gunstiger. Men mag hier zeer veel verwachten van de besproken tendenties in deze bonden zelf, de levensbeschouwelijke invloeden, de contacten met het jeugdwerk, de toenemende mate van inschakeling der jongeren in de leiding, het streven om de jeugd-sport af te grenzen tegenover de volwassenen-sport en daarvoor eigen normen op te stellen. Dit laatste vooral acht ik van zeer veel belang. De materiële moeilijkheden waarin West-Europa zich bevindt, zullen enerzijds de vraag naar ‘brood en spelen’ doen toenemen. Anderzijds kunnen zij misschien leiden tot soberheid, bezinning op het wezenlijke, en het is denkbaar, dat het gebrek aan ruimte en geld, dat thans in ons land uitgebreider beoefening van de grote teamspelen in de weg staat, een prikkel tot gezonder ontwikkeling vormt. Eén mogelijk gunstige invloed, in enkele andere landen dankbaar aanvaard, is tot dusver in Nederland bepaald verwaarloosd. Men kan de lichamelijke oefening, die zo grote aantrekkingskracht op de jeugd uitoefent, zo grote waarden van levensvreugde, persoonlijkheidsontplooiing en hygiëne in zich kàn verenigen, binnen het kader van de opvoeding trekken. De school dient toch op te voeden voor de maatschappij? Hier ligt een van haar kansen. In en om de school, in de lessen en in het club- | |
[pagina 239]
| |
leven, kan de kiem gelegd worden voor latere werkzaamheid in de sportbonden. Met name het Lager- en het Nijverheidsonderwijs, dat onze gehele industrie-bevolking bereikt, heeft hier een belangrijke taak. Een taak die behalve materiële en personele voorzieningen, warme belangstelling eist: Goede lichamelijke opvoeding kan, in de hier besproken zin, van niet te onderschatten cultuurvormende betekenis zijn.
Het beeld, dat ik schetste, vertoont Rembrandtieke licht- en schaduwpartijen. Waarde en on-waarde liggen als bij alle menselijke cultuur door en over elkaar heen. De sport vormt geenszins een uitzondering op de regel, dat voor het behoud en de ontwikkeling van cultuurwaarden gewerkt moet worden, en soms gevochten. Daarbij lijkt mij naast gezond idealisme een zekere mate van nuchterheid op zijn plaats. De sport zal onze cultuur niet helpen redden zoals men eens dacht. De Olympische Spelen zullen voor kenners der oudheid een weinig geslaagde maskerade blijven en zij zullen de wereldvrede geen stap naderbij brengen. Maar wij bezitten in de sport enorme mogelijkheden om een bijdrage te leveren tot levensvreugde, gezondheid en opvoeding van de jeugd, tot de schepping van een gemeenschap, ook over de huidige grenzen heen. Wat we ervan maken, zal afhangen van de geest van ieder onzer en van de qualiteit van hen die leiding geven. |
|