| |
| |
| |
XXI
A.D. de Groot
Psychologie
Wetenschap beoefenen betekent, onder meer, zich rekenschap geven; en wel vaak van problemen, die in het voor-wetenschappelijke denken nog te zeer in de natuurlijke ervaring ingebed liggen om reeds, bewust en objectief, als ‘problemen’ te kunnen worden gesteld. Dit vergt een zeker distantie-nemen van de onderzoeker. Hij moet zich persoonlijk buiten zijn object en buiten resp. boven de problematiek kunnen stellen, hij moet er niet meer onbewust aan deelhebben. Voor zover dit principieel onmogelijk is - en dat is het in sommige probleemgebieden van de psychologie inderdaad - geldt een andere eis, namelijk dat wij ons ook van deze onmogelijkheid rekenschap geven. Dat wil zeggen dat wij ons helder ervan bewust zijn, in hoeverre en in welke opzichten wij geen afstand kunnen nemen, en welke invloeden dit heeft op de uitkomsten van ons onderzoek.
Heeft de psychologie, of liever: hebben de psychologen deze wetenschappelijke houding in alle opzichten en op alle terreinen van hun activiteit weten te realiseren? Ik geloof niet, dat het antwoord hierop bevestigend kan luiden; daarvoor is de psychologie nog steeds te jong en dit grondprobleem te moeilijk. Er is vooral in de laatste 30 jaren bijzonder veel gewerkt, en deze talrijke onderzoekingen hebben vele belangrijke resultaten opgeleverd. De ontwikkeling gaat gestadig voort; maar de basisproblemen van het vak zijn zeker nog niet op een voor allen aanvaardbare wijze opgelost.
In ieder geval is het niet alleen de normale, moderne divergentie van activiteiten, die het beeld van de huidige psychologie voor de buitenstaander zo verwarrend maakt. De veelheid van onverbonden en vooralsnog onverbindbare indrukken, die hem zal treffen als hij zich ertoe zet zich in het vak in te werken - al dan niet langs de weg van universitaire studie - is niet te verklaren als gevolg van wetenschappelijke specialisatie alleen; er zijn ook verschillen in wetenschapsopvatting, in denkwijze, in uitgangspunt. Er
| |
| |
zijn ‘scholen’ en ‘richtingen’, die zich aan de beginner, en helaas niet alléén aan de beginner, voordoen als volstrekt incompatibele gedachten werelden. Het lijkt wel, of er niet één psychologie is, maar een veelheid van psychologieën, die men kan aanhangen of beoefenen naar persoonlijke behoefte. Ik ben ervan overtuigd, dat dit meer schijn dan werkelijkheid is. Maar niettemin: in het aangezicht van deze situatie kunnen wij niet zeggen, dat de basis-problemen van onze wetenschap opgelost zijn.
De psychologie is, historisch gezien, niet uit één bron voortgekomen. Aanvankelijk was de situatie veeleer zo, dat uit allerlei naburige wetenschapsgebieden telkens problemen, èn methoden, over de grens werden gewipt en tezamen de inhoud van de psychologie uitmaakten. Aan één kant betekende dit een welkome vulling en bevruchting van het aanvankelijk nog wat kale terrein, aan de andere kant had het ten gevolge, dat de psychologie een vrij heterogeen geheel werd. Ook bestond, en bestaatwant dit proces is nog steeds gaande - daardoor het gevaar dat psychologie-vreemde momenten in de probleemstelling, in de terminologie, in de denkwijze en in de methodiek werden ingevoerd. Van deze wezensvreemde invloeden moest de psychologie zich dan weer vrijmaken. Zo is de ontwikkeling van de psychologische wetenschap te beschrijven als een reeks van opeenvolgende emancipaties; die zich intussen nog wel verder zal moeten voortzetten. Emancipaties waarvan? Van rationalistische vooroordelen betreffende de psychologische problematiek en methodiek, vooroordelen, die ontstaan zijn door overbrenging van denkwijzen en methoden van andere wetenschapsgebieden (meestal natuurwetenschappen) naar de psychologie - waar zij niet passen.
De psychologie heeft ongetwijfeld veel te danken aan de experimentele natuurwetenschappen. Met de negentiende-eeuwse ‘experimentele psychologie’ (die zich zo noemde ter onderscheiding van de niet-empirisch-weten-schappelijke speculatief-wijsgerige psychologie) is de ontwikkeling begonnen. De mogelijkheden van het variërende experiment in de psychologie, van quantificering van gedragsgegevens en van toepassing van statistische bewerkingsmethoden daarop, werden destijds ontdekt en ontwikkeld. Nu zijn deze technieken uit de psychologie niet meer weg te denken.
Maar, met deze methoden slopen ook vooroordelen in de probleemstellingen binnen, die later slechts met moeite konden worden blootgelegd en uitgeschakeld. Daar is het ‘atomisme’, de vooronderstelling, dat het psychische op dezelfde wijze in kleine eenheden zou kunnen worden opge- | |
| |
deeld als de materie: de waarneming in gewaarwordingen, de gedachte in associaties, het handelen in reacties, het kunnen in afzonderlijke vermogens. Men spreekt nu ietwat smalend van de oude ‘elementen-psychologie’ die nog niet had ontdekt, dat ‘het geheel meer is dan de som van de delen’, maar destijds heeft deze ontdekking enorm veel inspanning en tijd gekost. Hetzelfde geldt voor de blootlegging van verscheidene andere, in de praemissen verscholen, vooroordelen: het ‘sensualisme’ en het ‘logicisme’ met betrekking tot de theorie van het denken; ‘mechanistische’ opvattingen ten aanzien van het menselijke handelen; enz.
Richten wij nu eens onze aandacht op een ander grensgebied: dat van de medicus, inzonderheid van de psychiater. Van deze zijde zijn uiteraard zeer veel ideeën, probleemstellingen en methoden in de huidige psychologie afkomstig. Ik behoef slechts te herinneren aan Freud, Adler, Jung, de voormannen van de grote dieptepsychologische scholen, en b.v. aan Rorschach, de ontwerper van de bekende testmethode. Gelukkig is er tegenwoordig tussen psychiatrie en psychologie een levendig twee-richtingsverkeer gaande, waardoor een vruchtbare wisselwerking mogelijk is. Brengt de invloed van medische zijde ook gevaren voor het psychologische denken met zich mee? Zonder twijfel! Eén ervan zou men het ‘pathologisme’ kunnen noemen: de neiging om de normale mens vanuit de pathologie te zien, als iemand, die alleen maar ‘minder ernstig’ neurotisch, psychopathisch of anderszins abnormaal is dan de psychiatrische patiënt. Een ander gevaar voor de psychologie ligt in de medisch-psychiatrische terminologie. Uit traditie en gewoonte geeft de medicus niet alleen alle lichaamsdelen, organen en weefsels mooie, liefst Latijnse, namen, maar hij doet hetzelfde met alle symptomen, syndromen, ziektebeelden, therapeutische maatregelen, middeltjes, enz. Dit gaat goed zolang de termen concrete verschijnselen moeten classificeren; gaat het echter om inzicht in psychische processen, dan kan een teveel aan vaktermen gemakkelijk een nog inadaequate begripsvorming, een nog onklare gedachtengang te vroeg fixeren, en daarmee voorgoed ondoorzichtig maken: ‘Denn eben wo Begriffe fehlen, da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein’.
Dat de psychologie, als jonge wetenschap, vele contacten met Moeder wijsbegeerte onderhoudt laat zich horen. Dit geldt, helaas, niet zozeer voor de grondslagen-problemen, voor de begripscritiek, voor de logica van het psychologische denken; het is veeleer met de levensphilosophie en de wijsgerige anthropologie dat, althans in Europa, levendige betrekkingen wor- | |
| |
den onderhouden. Zo hebben met name de geesteswetenschappelijk georiënteerde psychologieën veel gekregen van en teruggegeven aan de philosofie. Vele philosofisch georiënteerde richtingen zijn ontstaan als reacties op het aanvankelijke rationalisme in de probleemstellingen van de psychologie. Dat rationalisme dook telkens weer op een andere plaats in de wetenschappelijke denkschema's op - en gaf zodoende aanleiding tot telkens nieuwe ‘verzetsbewegingen’. Zo is de weg naar een autochthoon en autonoom psychologisch denken geplaveid met scholen. Gestaltpsychologie, Ganzheitspsychologie, Verstehende Psychologie en andere, ‘geesteswetenschappelijke’, psychologieën; verder, geïnspireerd door de gelijknamige philosofische richtingen en door het existentialisme: de psychologische phaenomenologie en anthropologie.
Zijn er ook gevaren verbonden aan deze oriëntering op de Moeder der Wetenschappen? Ongetwijfeld; en wel voornamelijk dit, dat de dochter niet volwassen wordt! Er is een essentieel verschil tussen de wijzen van probleembehandeling in de wijsbegeerte resp. metaphysica enerzijds en in de empirische wetenschappen anderzijds. De wijsgeer streeft naar adaequate vertolking van zijn innerlijke ervaringen en naar samenhang in zijn denk-wereld; hij streeft niet naar toetsing van afzonderlijke ideeën en dus ook niet naar het vinden van formuleringen, die zich tot een empirische probleemstelling lenen. Het gaat hem ook om zekere aesthetische waarden. De philosoof zoekt veeleer diepzinnigheid dan nuchtere toetsbaarheid; hij gebruikt aphorismen, die meer bedoelen dan de woorden zeggen; paradoxen, die tot nadenken dwingen; metaphoren, die het vraagstuk indirect belichten. Zijn denken streeft in veel opzichten naar doeleinden, zijn taalgebruik richt zich naar normen, die onverenigbaar zijn met wat in de empirische wetenschap geëist wordt. In zoverre kan de philosofische invloed de ontwikkeling van een empirisch-psychologische probleemstelling belemmeren; en dit is allerminst een fictief gevaar. Daar komt nog bij, dat het veelal juist anti-rationalistische stromingen zijn, waarmee de psychologie - die zich immers van rationalistische vooroordelen moest bevrijden - contact heeft gezocht. Daaronder waren zeker ook philosofieën, die zich niet alleen kantten tegen het gebruik van rationalistische schema's op plaatsen waar zij niet passen, maar ook tegen het natuurwetenschappelijke denken, ja, tegen het verstand zelf, dat hier de schuld van kreeg. Met het rationalisme wierpen zij de ratio weg, met het badwater het kind. Deze tijdsstromingen hebben de psychologie als wetenschap stellig schade gedaan, en doen dit nog.
| |
| |
Speciale vermelding verdient nog de samenhang van de psychologie met de sociale wetenschappen, zo men wil: met de àndere sociale wetenschappen, inzonderheid met de sociologie.
De sociologie is niet ouder dan de psychologie. De verhouding is dus essentieel anders dan de tot dusverre besprokene. Men zou de situatie kunnen kenschetsen door te zeggen, dat de psychologie nog niet zo heel lang geleden tot de ontdekking is gekomen tezamen te zijn geboren met een lange tijd onopgemerkte tweelingzuster, de sociologie. Zelfs is het een Siamese tweeling, verbonden door de sociale psychologie.
Merkwaardig is, dat deze ontdekking beschreven kan worden als...een bevrijding van een rationalistisch denkschema. Door de resultaten van allerlei onderzoekingen, toegepaste zowel als fundamentele research, is men namelijk tot de conclusie gekomen, dat de psychologie niet van het sociale moment kàn abstraheren. Het oude rationalistische denkschema, het vooroordeel van de isoleerbaarheid van het menselijke individu, d.i. van de mogelijkheid tot volledige bestudering van de mens als eenling, in het laboratorium resp. in het psychologisch instituut, is daarmee overwonnen.
Het zal nu wel duidelijk zijn geworden, waardoor de psychologie een zo verwarrende indruk moet maken. Er is in de psychologie van onze tijd niet alleen een veelheid van speciale probleemgebieden, maar ook van invloeden en uitgangspunten; en er is (nog) geen eenheid van wetenschapsopvatting. De vraag doet zich voor of er ook unificerende tendenties zijn; is er kans, dat er meer eenheid komt?
Zulke tendenties zijn er zeker. Het komt mij voor, dat het vooral de maatschappelijke ontwikkeling is, dus van de psychologie als beroep, die bezig is een zekere unificatie te bewerkstelligen; zij het dan ook in dier voege, dat het accent, in het vak en in de studie, steeds meer op de practijk-uitoefening en de daarmee samenhangende problemen komt te liggen. Er is een sterk toenemende vraag naar en een sterk toenemend aanbod van psychologen. Het Nederlands Instituut voor Practizerende Psychologen (N.I.P.P.) telde voor de tweede wereldoorlog ternauwernood 20 leden; thans zijn het er ruim 100. Gezien de aantallen thans studerenden - alleen aan de Stedelijke Universiteit van Amsterdam al een 300 - is binnen de eerstvolgende tien jaren minstens een verdriedubbeling te verwachten.
Vragen wij naar het werk dat zij verrichten, dan moeten wij voorop stellen, dat slechts een zeer beperkt deel van de talloze ‘psychologische problemen’ in het maatschappelijke leven, waarvan onze eeuw zich zo veel meer dan vroeger is gaan rekenschap geven, bij de vakpsycholoog terecht komt.
| |
| |
Zijn activiteit kan het beste gezien worden rondom het centrale stuk van de psychodiagnostiek, d.i. het psychologische onderzoek, met behulp van tests, van de persoonlijkheid. Volgens een ruwe schatting vormt bij zeker 90% van alle thans practizerende psychologen het ‘werken met tests’ een essentieel onderdeel van het arbeidsprogramma. De doeleinden, waarvoor dit geschiedt, zijn verschillende: enerzijds selectie- en plaatsingsvraagstukken, vooral ten behoeve van bedrijven en scholen resp. opleidingsinstituten, anderzijds hulp aan de betrokkene zelf, in verband met schoolen beroepskeuze of persoonlijke moeilijkheden.
In het algemeen ligt de behandeling - in tegenstelling tot de diagnose - van zulke moeilijkheden meer op de weg van de psychiater; evenals opleiding en opvoeding meer op de weg van de paedagoog liggen. Er zijn echter reeds allerlei overgangsvormen en samen werkingsmogelijkheden gerealiseerd; scherpe grenzen laten zich hier niet trekken. Ook andere taken groeperen zich rondom de psychodiagnostiek, in de bedrijfspsychologie b.v. medewerking aan de oplossing van problemen van ‘human relations’ en van diverse andere speciale vraagstukken van personeelsbeleid en organisatie. Hier vinden wij aanrakingspunten - of liever: er is een overlapping - met het werk van de organisatiedeskundige en de socioloog of sociaalpsycholoog.
Hoe dit alles zich in de toekomst zal ontwikkelen is nog moeilijk te zeggen. Maar een feit is, dat de eisen van de practijk, en met name die ten aanzien van de psychodiagnostiek, reeds een zekere unificatie hebben tot stand gebracht.
Na de betrekkelijk wilde ontwikkeling in voorafgaande jaren, waarin de practijk de theorie vooruit was en onvoldoend onderlegde en/of onbevoegde testers het vak in discrediet brachten, terwijl de verschillende scholen (de meer ‘objectieve’ en de meer ‘subjectieve’ richtingen) elkaar op principiële gronden in de haren zaten, is thans een zekere stabilisatie ingetreden. In de eerste plaats is de psychologie-opleiding verbeterd. De toegepaste psychologie is geïncorporeerd in de studie: door test-training, stage-regelingen, eisen ten aanzien van zelfstandig samen te stellen werkstukken wordt ervoor zorg gedragen, dat de studenten enige practische scholing krijgen. Een wettelijke regeling van een voortgezette scholingsperiode na het doctoraal-examen is in voorbereiding. Pas na twee jaren verantwoorde practijk-uitoefening onder supervisie van een erkend psycholoog kan het lidmaatschap van het N.I.P.P. worden aangevraagd. Aan een wettelijke titelbescherming, en daarmee aan de strijd tegen onbevoegde uitoefening van het vak, wordt gewerkt. Aan de theoretische zijde van de
| |
| |
toegepaste psychologie - fundering, methodenleer, empirische toetsing van resultaten, enz. - kan, sedert de benoeming van hoogleraren voor dit vak aan drie Universiteiten (Utrecht, Groningen, Amsterdam) systematischer dan tevoren worden gewerkt. Bij de oraties van deze drie hoogleraren, alle drie over de psychodiagnostiek, bleek bovendien, dat de controversen van vroeger aanzienlijk geluwd waren: hun standpunten lagen dichter bij elkaar dan velen hadden verwacht. Ook is de laatste tijd herhaaldelijk gebleken, dat practische samenwerking tussen vertegenwoordigers van verschillende scholen zeer goed mogelijk is.
Het is te verwachten, dat de door-organisatie en één-wording in de toegepaste psychologie tenslotte ook tengevolge zal hebben, dat de verschillende richtingen in de theoretische psychologie wat dichter bij elkaar komen. De practiserende psycholoog gebruikt experimentele methoden, hij werkt met statistiek, hij is doorlopend aangewezen op de resultaten van research, ook fundamentele research; hij gebruikt uit het medische kamp afkomstige methoden; hij werkt met dieptepsychologische zowel als met phaenomenologische begrippen en denkwijzen; hij is wel gedwongen zich telkens weer rekenschap te geven van philosofische grensproblemen. Hij moet in zijn practische werk al deze gedachten-werelden coördineren; en datzelfde moet de theoreticus van de toegepaste psychologie ten aanzien van de grondproblemen van het vak trachten te bereiken. Zo liggen de taken in feite; daaruit moet wel een nieuwe eenheid voortkomen.
Gelukkig wordt deze één-wording nog niet in gevaar gebracht door de tendentie tot specialisatie. Beroepskeuze-psychologie, bedrijfspsychologie, klinische psychologie, kinderpsychologie en schoolpsychologie (een specialisme in statu nascendi) omvatten weliswaar sterk onderscheiden taken, maar dit is nog uitsluitend een differentiatie in de practijk. De opleiding zelf, tot aan het doctoraal-examen, wil men nog uniform houden. Men is terecht van mening, dat de maatschappelijke ontwikkeling nog niet rijp is voor specialisatie in de studie. Maar ook de wetenschappelijke ontwikkeling is daar nog niet rijp voor. De eenheid van wetenschaps-opvatting, de zuiverheid van de psychologische probleemstelling, de beheersing van onze subjectiviteit - het weten in hoeverre wij geen afstand kunnen nemen en welke invloeden dit heeft, zoals ik in de aanhef heb geschreven - is nog niet volledig verwerkelijkt. De eigen instelling, de denktrant van de empirische psychologie heeft nog niet overtuigend genoeg vorm gekregen, althans nog niet in een voldoend aantal exemplaren pur sang psychologen. Het is niet alleen een wetenschappelijk maar ook een maatschappelijk belang, dat dit geschiedt. Men verwarre dit desideratum niet met een streven
| |
| |
naar eenzijdigheid of met hokjes-geest. Integendeel: de eis dat de psycholoog een rasechte psycholoog is, die op een wetenschappelijk verantwoorde manier het typisch psychologische gezichtspunt kan representeren, is juist van het hoogste belang voor een vruchtbare samenwerking met anderen, die de zaak vanuit andere gezichtspunten bezien. Vele van de problemen, waarvoor de sociale wetenschappen te hulp worden geroepen, zijn zo veelzijdig, dat men ze zonder samenwerking tussen experts niet kan oplossen. Welnu, het is te verwachten, dat de psycholoog in zulke ensembles steeds vaker zal moeten meespelen, en het is te wensen dat hij er een zuiver, eigen geluid zal laten horen. |
|