| |
| |
| |
XX
G. Gonggrijp
Economie
De ontwikkeling, die enkele wetenschappen in deze eeuw hebben vertoond, is zo groot geweest, dat het voor een klein land als het onze enige bevrediging mag schenken, wanneer men kan constateren, dat het niet ten achter is bij die landen, die in het voorste gelid staan. Tot de wetenschappen, die een opmerkelijke vooruitgang te zien gaven, behoort de economie.
Die vooruitgang was ongetwijfeld goeddeels het inhalen van achterstand. Wetenschappelijk onderzoek bestaat o.a. uit analyse van complexe gegevens, en deze analyse kan zijn kwalitatief en kwantitatief. Gewoonlijk zal het zo zijn dat men eerst de kwalitatieve analyse meester is en pas daarna de kwantitatieve. Men zou kunnen zeggen, dat in het algemeen de economie in de vorige eeuw nog pas kwalitatieve analyses meester was, b.v. dat onder die omstandigheden die prijs zou moeten stijgen. Maar de kwantitatieve analyse, hoeveel hij zal moeten stijgen, is men, in het algemeen gesproken, eerst in de moderne economie enigszins meester geworden.
Voor de ontwikkeling der economische theorieën ook in kwantitatieve zin was nodig meer methodisch gebruik van de wiskunde, als de enige taal waarin met volkomen precisie kan worden gesproken over kwantitatieve verhoudingen, wanneer deze enigszins ingewikkeld worden; er was voor nodig dat de statistiek veel meer gegevens ter beschikking van de economie stelde, terwijl ten slotte de statistiek zelve een ontwikkeling in wiskundige richting behoefde, hetgeen vooral in de laatste decennia heeft plaats gehad.
Wel hadden reeds grote economisten als Walras en Pareto van de wiskunde gebruik gemaakt, maar de vergelijkingen waarin b.v. de laatstgenoemde zijn systeem had gegoten, waren, hoe knap ook geformuleerd, niet goed bruikbaar ter bereiking van concrete uitkomsten en tot beschrijving van concrete economische toestanden. De economische theorie was, zowel onder de handen der wiskundige als der ‘lite- | |
| |
raire’ economisten, in hoofdzaak een bouwsel van ‘lege dozen’ gebleven. Om een theorie als die van Pareto bruikbaar te maken voor concrete toepassing, moesten de vergelijkingen vereenvoudigd worden. Om te beginnen door de talloze goederen te verzamelen tot enkele groepen, zoals grondstoffen, consumptiegoederen, invoerartikelen, landbouwproducten, enz., en door de talloze economische subjecten te verzamelen onder de groepen van producenten, consumenten, arbeiders, kapitalisten, grondeigenaars, ondernemers, zoals ook de oudere economisten hadden gedaan. Het aantal variabelen in de vergelijkingen kan aldus zeer aanzienlijk worden verminderd. Dat deze vereenvoudigingen goed doordacht moeten zijn, wil de theorie haar waarde voor de beschrijving der werkelijkheidbehouden, spreekt vanzelf. Voorts kan men, om de theoretische ‘modellen’ nog meer te vereenvoudigen, bewust economische grootheden buiten beschouwing laten waarvan men weet, dat hun invloed zeer onbelangrijk is, b.v. van de rentevoet, in een moderne maatschappij, op de kosten van het levensonderhoud. En zo kan het soms mogelijk zijn de vele relaties, die het aanbod van een bepaald soort goederen kunnen beinvloeden, terug te brengen tot enkele prijzen en enkele hoeveelheden, waarvan men weet, dat ze voor het beschouwde aanbod beslissend zijn. Vereenvoudiging in de vergelijkingen is dikwijls mogelijk door lineaire functies te gebruiken, waardoor vaak één oplossing mogelijk wordt. Groot is ook de betekenis geweest van
het werken met getallen-coëfficiënten in plaats van met algemene, niet gespecificeerde. Deze getallen-coëfficiënten kunnen soms verkregen worden uit de statistieken over een bepaalde periode.
Berekeningen van de elasticiteit van de vraag naar bepaalde goederen en diensten kunnen kennis verschaffen van de invloed van prijs- en tariefverhogingen op de afzet of de inkomsten van bedrijven. Berekeningen van de elasticiteit van de in- en uitvoer kunnen iets leren over de ontwikkeling van de betalingsbalans. Uit den aard der zaak steeds onder de mits, dat bepaalde omstandigheden vervuld zijn.
Niet alleen vereenvoudiging is nagestreefd om de economische theorie nauwer bij de werkelijkheid te doen aansluiten, maar ook verfijning en uitwerking in dynamische zin: aan de betekenis van de tijd-factor is meer methodische aandacht geschonken. De ernstige verstoringen van het economisch leven door de eerste wereldoorlog en de wereldcrisis van 1929 hebben aan de studie van het crisisverschijnsel, van de afwisseling van prosperiteit en depressie, met al zijn ernstige sociale gevolgen, een krachtige impuls gegeven. Oudere crisistheorieën werden nader bestudeerd en
| |
| |
tal van nieuwe opgesteld. Ook de beweging van de prijzen van bepaalde goederen in de tijd werden onderzocht, b.v. van varkensvlees, schepen, koffie.
Terwijl in de oudere theorie gewoonlijk volstaan werd met het onderscheiden van tweeërlei mogelijkheid voor de markt, nl. vrije concurrentie en monopolie, is de moderne theorie verrijkt en verfijnd door het onderzoek van vormen van beperkte concurrentie. Ook de samenhang van sommige markten in verticale zin is tot het object van onderzoek gemaakt, b.v. van die van ruwe katoen, garens, weefsels en kleding.
Aldus is men, door vereenvoudiging aan de ene kant, door verfijning en uitwerking aan de andere kant, door te streven naar concretisering en door meer kwantitatieve analyse naast de kwalitatieve, gekomen tot de opstelling van theoretische ‘modellen’: van verschillende markten, voor enkele en voor verschillende goederen, van de nationale economieën van bepaalde landen, en ten slotte van ‘internationale modellen’.
De hier kort aangeduide ontwikkeling heeft o.a. geleid tot het ontstaan, op het grensgebied van economie en statistiek, van de wetenschap der econometrie.
Er heeft in de laatste decennia ook meer vruchtbare wederzijdse beïnvloeding plaats gehad van theorie en werkelijkheid, van theorie en economische politiek. (Met dit laatste wil volstrekt niet gezegd zijn, dat verder doorgevoerde staatscontrôle over het economisch leven gewenst zou zijn; het gaat hier alleen om een aanduiding van de ontwikkeling der theorie en haar nauwere aansluiting aan de werkelijkheid).
De sterk toegenomen activiteit van de overheid op economisch gebied in welhaast de gehele moderne wereld heeft geleid tot een toestand, waarin het economisch leven een veel groter invloed van die activiteit moest ondergaan. De belastingen gingen een groter deel van het nationaal inkomen opeisen. De overheid trad veel meer regulerend op, steunend in sommige sectoren, remmend in andere. De verantwoordelijkheid der overheid werd dus groter. Nu is het uit den aard der zaak altijd zo geweest dat de mens, die niet in de volstrekte zin van het woord van de hand in de tand leeft, zijn economische handelingen verricht volgens een plan, want ze zijn gericht op toekomstige behoeftebevrediging of winsten. Ook de eenvoudigste Oosterse boer heeft zijn plan voor de bewerking van zijn akkers, al is dit in hoofdzaak gebaseerd op traditie en al wordt het niet op papier gezet. Economische plannen zijn gemaakt, zolang mensen zich verantwoordelijk gevoelden voor de gang van zaken in 't gezin, op de hoeve, in het dorp of de stad of in de onderneming. Maar nieuw zijn de nationale
| |
| |
economische plannen. Ze moesten meer gemaakt worden naarmate men de regulering van het economisch leven minder overliet aan het spel van vraag en aanbod op de markt.
Ons Centraal Planbureau publiceert jaarlijks een ‘Centraal Economisch Plan’, waarin de middelen: - nationaal inkomen (in bedrijven, in de overheidssector, saldo uit het buitenland), kostprijsverhogende belastingen minus subsidies, enz. - zijn gesteld tegenover de bestedingen: - consumptie van verbruikers, overheidsbestedingen, netto investeringen en voorraadaanvulling. Het ‘Centraal Economisch Plan’ geeft aldus in boekhoudkundige vorm de transacties tussen de voornaamste sectoren van het economisch leven. (Het geeft, terloops gezegd, nog veel meer, zoals berekeningen over in- en uitvoer met verschillende schattingen van invoerprijspeil en buitenlands prijspeil van met Nederlandse export concurrerende goederen; gevolgen van een verhoging der huren van oude woningen, enz.). In de nota betreffende de toestand van 's Rijks financiën, de millioenennota, vindt men een analyse van de begrotingen der laatste jaren, aangepast aan de methode van de nationale boekhouding. Deze analyse stelt ons in staat na te gaan, hoe de economische activiteit der centrale overheid is ingeschakeld in het nationale economische leven door consumptie (lonen en salarissen), door rentebetaling op staatsschuld, door inkomensoverdrachten (toelagen aan gezinnen en aan bedrijven aan de ene kant, belastingen aan de andere kant), door vermogensoverdrachten (zoals oorlogsschadevergoedingen), door investeringen. Het is aldus mogelijk de gevolgen van maatregelen op het gebied der belastingheffing, van verhoging der lonen, van wijziging van het investeringsvolume e.d. met kleinere of grotere precisie na te gaan. Dit is mogelijk, maar ook noodzakelijk, omdat het economisch ingrijpen der overheid en dus haar verantwoordelijkheid, tot ons geluk of ongeluk, veel groter is geworden.
Maar zeker is het een groot geluk voor ons land, dat het in J. Tinbergen een geleerde bezit, die tot de vooraanstaande economisten in de wereld behoort. Want, al moge de oprichting van economische hogescholen en de instelling van economische faculteiten aanzienlijk hebben bijgedragen tot de beoefening der economie in ons land, een veelheid van leerstoelen voor een bepaalde wetenschap is nog geen waarborg, dat de beoefening van dat vak niet achterstaat bij haar ontwikkeling in de landen die de toon aangeven. Daarbij komt het geluk, dat de genoemde econoom over een werkkracht beschikt, die hem niet alleen in staat stelt op het gebied van zijn vak baanbrekend werk te verrichten, maar bovendien aan het Centraal Planbureau beproefde leiding te geven.
| |
| |
Zo is er zeker aanleiding, met enige voldoening te denken aan hetgeen op het gebied der economische wetenschap hier te lande werd bereikt. En met belangstelling kunnen wij uitzien naar de resultaten der pogingen, om door methodisch onderzoekingswerk te komen tot betrouwbare prognoses der Nederlandse conjunctuur op korte termijn (belangrijk b.v. ook voor onze gemeenten) en misschien zelfs op lange termijn.
Of dit laatste gelukken zal is voorlopig een open vraag. Want het is volstrekt niet zo, dat wij ons zouden mogen overgeven aan de gedachte, dat de economie, door de vaart van haar ontwikkeling in de laatste decennia, het nu zo heerlijk ver gebracht zou hebben. Een kritische stem, een zeer kritische, ten aanzien van dit laatste punt klinkt duidelijk uit het onlangs verschenen werk van Goudriaan: Economie in zestien bladzijden, of Inleiding tot de analytische economie. Zijn enigszins zonderlinge titel dankt dit boek aan het feit, dat de schrijver kort voor de laatste wereldoorlog verklaarde, dat al wat er aan werkelijk exacte wetenschappelijke waarheid op economisch gebied bestaat, zich laat samenvatten in een dun boekje van misschien twaalf of zestien bladzijden. Legt men de nadruk op ‘werkelijk, exact’ en denkt men niet aan een leerboek maar aan datgene, wat men in de wiskunde een repetitorium zou noemen, dan was de bewering misschien niet zo boud. Wat hiervan zij, het is een zeer belangrijk werk van 240 grote bladzijden geworden.
Ten onrechte, zegt de schrijver, hebben de economen bewust of onbewust de grootheden, die zij in samenhang met andere trachten te beschrijven, als ‘bepaalde’ opgevat. Hij geeft, uitgaande van een stelsel van fundamentele gelijkheden op ieder tijdstip en voor ieder tijdvak, voor de gesloten en voor de niet-gesloten huishouding, een uiteenzetting van het conjunctuurmechanisme en een scherpzinnige kritiek op het dogmatisch determinisme, dat ook in de economie hoogtij heeft gevierd. Daartegenover stelt hij, voor bepaalde markten en goederen, het werken met ‘onbepaalde grootheden’. Het boek bevat belangrijke, sinds lang door de schrijver gepropageerde denkbeelden over de vraag, hoe de labiliteit, die ons economisch leven vertoont, met al de grote gevaren die daaraan kleven, zou kunnen worden bedwongen door invoering van automatisch werkende regelingen zoals grondstoffendekking van het geld (automatisch werkend in tegenstelling tot de vaak bedenkelijk-willekeurige der geleide economie).
De economen zullen, als zij doen wat gedaan moet worden in het belang van hun wetenschap en van een goede economische politiek, nog veel met dit werk hebben te worstelen.
Het heilzame nauwe verband, dat in Goudriaans analytische economie
| |
| |
voortdurend met de werkelijkheid gelegd wordt, is ongetwijfeld ook daaraan te danken dat de schrijver in Rotterdam en Delft jaren lang een der vooraanstaande docenten in de bedrijfseconomie is geweest.
Deze tak der economische wetenschap, die de werking van het economisch motief in het bedrijf heeft te onderzoeken, is in de laatste decennia zelfs sneller gegroeid dan de sociale economie en heeft tot meer bevredigende resultaten geleid. Dit is zeker mede te danken aan het feit, dat de grenzen van dit vak nauwer liggen en dat enige moeilijke vragen voor de sociale economie niet bestaan voor de bedrijfshuishoudkunde. Maar dat hier te lande dit vak zeer vroeg een hoog peil van wetenschappelijkheid verkreeg, danken wij vooral aan de Amsterdamse hoogleraar Limperg. |
|