geeft aan bespiegelingen over onze samenleving zonder zich veel te bekommeren om het detailonderzoek, in het bijzonder voorzover dit voor practische doeleinden geschiedt, en dat de sociografie in pure onwetendheid van de algemene tendenties in de samenleving voortwerkt, bijziende en bekrompen. Met een dergelijke divergentie van algemene en bijzondere wetenschap zou het inzicht in de samenleving zonder twijfel slecht gediend zijn. Dit gevaar is dan de keerzijde van de in beginsel zo juiste onderscheiding tussen sociologie en sociografie. In die landen, waar men beide vangt onder het begrip sociologie, is de kans op een uit elkander groeien minder groot dan in ons land, waar het onderscheid streng wordt gehandhaafd. Elders kan men wel constateren, dat het accent meer valt op de algemene beschouwingen of juist omgekeerd op het verzamelen van feiten, doch dat onderzoek en algemene theorie het onderling contact zouden verliezen lijkt minder waarschijnlijk.
In Nederland, waar sociologie en sociografie eigenlijk niet zijn twee loten van één stam, omdat de sociografie zich geleidelijk heeft geëmancipeerd uit de aardrijkskunde en eerst laat zich bewust is geworden van haar natuurlijke relaties tot de sociologie, is de ontwikkeling vooral in de laatste jaren wel heel sterk geweest in de richting van een nauw contact. De toenadering kwam daarbij van beide kanten. De sociologie is geworden, en niet alleen ten onzent, tot een wetenschap, die, alweer met Mannheim gesproken, haar ‘Gegenwartsaufgaben’ heeft. Geconsolideerd als aparte wetenschap in de vorige eeuw, heeft zij zich aanvankelijk in overeenstemming met de sociale constellatie in vrij sterke mate op de natuurwetenschap georiënteerd en zij zocht naar onveranderlijke, dus altijd geldige wetten. Zij wilde bouwstenen aandragen voor een bouwwerk, dat steeds verder vervolmaakt zou worden. Men zou de sociologie ook kunnen vergelijken met een oprukkend leger, dat steeds meer terrein bezet. De pioniers der hypothesen gaan voorop, de hoofdmacht komt aanstonds de veroverde posities aanhechten aan het gebied, dat men al stevig in zijn macht heeft.
Naarmate de tijd voortschreed is men gaan aarzelen over de juistheid van deze voorstelling. Het verwerven van steeds meer inzicht onderstelt eigenlijk, dat de sociologie steeds weer staat tegenover een onveranderd object, waaraan dan de geheimen, het een na het ander, worden ontfutseld. Door de dynamiek evenwel, die zich in de samenleving openbaart, verandert het object voortdurend. Het is niet zozeer de menselijke aard, die zich als vormende kracht van maatschappelijke verschijnselen wijzigt, en ook niet het geografische milieu, waarmede de mens steeds weer rekening heeft te houden. Het is de derde vormende kracht, het cultuurbezit in ruime zin,