| |
| |
| |
XVIII
J. Bierens de Haan
Samenleving en sociologie
Menselijk leven is samen-leven. En dit samen-leven brengt zijn eigen problemen mee. Godsdienst, ethiek, filosofie, recht en andere wetenschappen hebben altijd daarvan geweten en daarvan getuigd. Verschillende sociale wetenschappen onderzoeken verschillende maatschappelijke ‘gebieden’: aspecten van het maatschappelijk leven, geïsoleerd uit het levensgeheel; van deze heeft de economie zich het meest ontwikkeld: economische problemen zijn het meest voelbaar en laten zich in zekere mate in formules samenvatten. Maar dit is geen wetenschap van het maatschappelijk leven. De sociale filosofie heeft zich van oudsher met de problematiek der samenleving zelf bezig gehouden, en geleidelijk heeft zich daaruit in de vorige eeuw de half empirische, half speculatieve wetenschap der sociologie ontwikkeld, die naar algemene wetmatigheden in het maatschappelijk gebeuren zocht.
Maar de samenleving eist iets anders; zij eist begrip van de maatschappelijke werkelijkheid waarin wij staan; waaraan wij, uiterlijk en innerlijk, deel hebben, waarvan wij in ons handelen, in onze geestelijke ontwikkeling, in ons gevoelsleven, deel zijn, waarop ons bestaan berust. Wij zoeken naar begrip, omdat begrijpen een behoefte is van onze geest. Maar deze behoefte houdt nauw verband met de noodzaak, deze sociale werkelijkheid te begrijpen, en deze noodzaak wordt dringender naarmate de samenleving, in haar feitelijke werkelijkheid, zich meer opdringt, met al haar problemen, die om ‘oplossing’ vragen - oplossingen die nooit meer dan betrekkelijk en voorlopig kunnen zijn, omdat wij de problemen van het leven, en dus ook van het samen-leven, nooit kunnen ‘oplossen’. Maar zij eisen een zekere mate van regeling, en dus van begrip.
De samenleving gaat niet ‘van zelf’. Zo dit al ooit het geval is geweest - in een vroegere, veel minder gecompliceerde maatschappij, die nog overwegend door traditionele verhoudingen en normen beheerst werd, was het in zekere mate zo - thans moet zij zeker in allerlei opzichten bewustgeleid en gevormd worden, in het klein en in het groot: in opvoeding en
| |
| |
onderwijs, op politiek en op economisch gebied, in de industrie en in allerlei sociale bemoeiingen, op het werkgebied der kerken en in militaire verbanden; overal.
In onze volle en ingewikkelde, gemechaniseerde en geïndustrialiseerde maatschappij is het ‘samen’ veel intensiever geworden, en brengt daardoor ook overal problemen mee: wrijvingspunten, haperingen, spanningen en conflicten, in het klein en in het groot. Naarmate er meer mensen zijn en meer technische middelen en mogelijkheden, blijken samenleving en samen werking moeilijker te worden, en zijn meer organisatie en regeling nodig; maar ook: meer vaste en zekere normen, die aan dit ‘samen’ richting kunnen geven, die daarvan de grondslag vormen. Ons handelen, of niet-handelen, vindt plaats in de samenleving, en heeft altijd iets met dit ‘samen’ te maken; wij zijn steeds bezig haar te ‘vormen’ en haar inhoud te geven, samenleving te bevorderen of te bemoeilijken. Wij dragen daarvoor verantwoordelijkheid, wij zijn mede verantwoordelijk voor deze, onze, samenleving. En zowel de noodzaak van organisatie en regeling als deze verantwoordelijkheid, vereisen begrip van de samenleving, van de krachten die in haar werken, van de samenhang die het schijnbaar afzonderlijke samenbindt en wederzijds afhankelijk maakt. Maar zij vereisen ook: begrip van de mens in die samenleving, die er tegelijk subject en object van is; de mens die thans gevaar loopt in de massa, en achter alle organisaties en systemen, te verdwijnen. Want het gaat ten slotte toch om de mens. Ook in de sociale wetenschap. Samenleving is: samen leven van mensen. De sociale werkelijkheid is: menselijke werkelijkheid.
De sociologie is de wetenschap der samenleving. Zij onderzoekt de vormen en verschijnselen van samenleving, en zij onderzoekt wat dit ‘samen’ is, wat hiervan het wezenlijke is. Zij zoekt naar begrip in het algemeen hiervan, en zij onderzoekt de bijzondere vormen waarin zich dit ‘samen’ verwerkelijkt: de twee vormen der sociologie, de algemene en de bijzondere (beschreven in het artikel van Prof. Groenman), die samenhoren, die elkaar aanvullen en elkaar veronderstellen. Begrip van de concrete sociale werkelijkheid, van de concrete groepen van samenleving en samenwerking, en van allerlei dat in deze en met deze geschiedt, is niet mogelijk zonder begrip van wat samen-leving in het algemeen is, wat de grondslagen van samenleving zijn; en dit algemene begrip vereist weer kennis en ervaring omtrent de concrete vormen en problemen van samenleving en samenwerking, kennis der maatschappelijke werkelijkheid in haar menigvuldige concrete verschijningen, in talloze verschillende situaties. De wetenschap
| |
| |
omtrent de sociale werkelijkheid kan alleen leven in nauw contact met de praktijk: de maatschappelijke werkelijkheid in al haar verschijningen verschaft de stof, de feiten, stelt de vraagstukken; de wetenschap zoekt naar begrip van deze, naar datgene wat leeft achter het uiterlijk waarneembare; zij zoekt antwoorden op de vragen die de praktijk stelt. Zij is dus gebonden aan de sociale werkelijkheid, die historische werkelijkheid is; zij is daardoor zelf ook in zekere mate maatschappelijk, historisch bepaald, gebonden aan die werkelijkheid, omtrent welke zij begrip tracht te geven. Er is dus wisselwerking: naarmate het contact met de maatschappelijke werkelijkheid nauwer is, kan de wetenschap beter begrip vormen, meer levend zijn, meer vruchten dragen, en daardoor ook meer inzicht geven in, meer voorlichting bij de leiding en vorming van de sociale werkelijkheid, die dit begrip behoeft.
Maar dit begrip dat de wetenschap moetvormen kan niet alleen voortkomen uit verzamelen en onderzoeken van feiten en steeds meer feiten. Deze leren alleen iets over het wezen der samenleving, wanneer van te voren duidelijk is wat dat is. En reeds het verzamelen en kiezen, het selecteren, waarderen en interpreteren van feitelijke gegevens veronderstelt begrip van het essentiële waarop zij betrokken worden: begrip voor wat samenleving is.
Het object der sociologie is dus dit ‘samen’; in zijn talrijke vormen, met de meest verschillende inhouden: in zijn met en tegen elkaar, zijn bindende en ontbindende krachten, zijn persoonlijkheid dragende en persoonlijkheid bedreigende elementen. Dit ‘samen’ wordt gevormd door verhoudingen tussen mensen, in alle verschillende verbanden waarin deze voorkomen: groepsverbanden van allerlei aard, met allerlei functies, met meer en minder sterke bindingen; spontaan, natuurlijk gegroeid, of georganiseerd; in grote of kleine groepen, van korte of lange levensduur. Vorm en aard van deze groepen en deze verhoudingen tussen mensen hangen nauw samen met hun maatschappelijke functie, met de maatschappelijke situatie in welke zij staan en functionneren, uit welke zij voortkomen. Zozeer, dat dit onpersoonlijke, maatschappelijke element, de macht van maatschappelijke functie en situatie en van alle maatschappelijke omstandigheden, in de werkelijkheid vaak het beslissende blijkt, of lijkt, te zijn, en het onpersoonlijke collectieve element overheerst; en dit in sterker mate naarmate overal ‘de maatschappij’ zich opdringt, nu overbevolking en industrialisering, massa en organisatie van zo essentiële betekenis in het gehele maatschappelijke leven geworden zijn.
Maar het ‘samen’ der samenleving omvat steeds twee polen: het indivi- | |
| |
duele en het collectieve element; waarvan het individuele kan zijn: de mens, de persoon, tegenover de groep waarvan hij deel is; maar ook: de kleinere groep, ten opzichte van de grotere groep of organisatie die haar omvat. Zonder deze beide polen is er geen samenleving. Het individuele alleen is niets, is zelfs niet denkbaar: de mens leeft alleen in samenleving. Maar het collectieve alleen is evenmin samenleving; deze is altijd: samenleving van mensen, die ook hun eigen leven leiden, die hun eigen waarde hebben, persoon zijn. Het collectieve alleen zou een mechanisme zijn van ziel-loze, waardeloze en dus leven-loze onderdelen. Samenleving vereist een evenwicht tussen beide polen; niet als een uiterlijk, afgewogen, maar als innerlijk evenwicht: de mens, lid van de groep, voelt zich deel daarvan, voelt de groep als deel van zijn bestaan, van zijn leven; en in de groep komt de mens, komt de persoon tot zijn recht. Of wel: de kleinere groep weet zich deel van, functie in het grotere verband, en dit houdt rekening met het eigen leven, de eigen waarde, de eigen functie van de kleine groep. Waar dit evenwicht verwerkelijkt wordt, is werkelijke samenleving; waar het ontbreekt, zijn spanningen en conflicten, die mens en groep bedreigen. Dit geldt evenzeer voor de kleinste en intiemste kring, het gezin, als voor de samenleving in de grootste verhoudingen, van het volk en van de samenleving der volken. Het is van actueel belang in de industrie, waar de aandacht voor de samenwerking van mensen en groepen groeit.
Het is een der essentiële vraagstukken van deze tijd, waarin de groeiende invloed van massa en van mechanisering het onpersoonlijke element in de maatschappij steeds sterker maakt en dringt in de richting van steeds meer organisatie, van regeling van boven af en van bureaucratie. Hierin ligt een bedreiging voor de samenleving, omdat hierin het collectieve element steeds sterker dreigt te overheersen ten koste van het persoonlijke, het menselijke. Dit betekent geen werkelijke ordening der samenleving, maar onderwerping der samenleving aan opgelegde organisatie, aan belangen en machten; mechanisering van de maatschappij, overheersing van het onpersoonlijke. Spanningen worden hierdoor niet opgelost, maar verlegd, georganiseerd, in groter verband gebracht: als spanningen en conflicten tussen georganiseerde groepen of massa's, tussen klassen en volkeren; het element macht overheerst daarbij. Voor de persoonlijkheid, met wat voor deze essentieel is: vrijheid en verantwoordelijkheid, is steeds minder ruimte.
De meest dringende taak in deze tijd is dan ook, vormen te vinden van maatschappelijk leven, en overal in het maatschappelijk leven, waarin
| |
| |
wezenlijke, op vrijheid en verantwoordelijkheid berustende samenleving en samenwerking tot ontwikkeling kunnen komen; vormen van maatschappelijk leven, waarin samenleving en samenwerking berusten op vrijheid en verantwoordelijkheid, waarin zowel het persoonlijke element als het ‘samen’ tot gelding kunnen komen. Dat vereist vorming en leiding, in opvoeding en in onderwijs, in het bedrijfsleven, op alle gebieden van maatschappelijk leven.
Maar dit vereist nog iets meer en iets anders dan kennis van feiten en van maatschappelijke verhoudingen. Het vereist niet minder, en vooral, bewustzijn van de grondslag waarop dit ‘samen’ kan en moet berusten.
Samenleving en samenwerking zijn alleen mogelijk, wanneer er gemeenschappelijke doeleinden en maatstaven zijn die dit ‘samen’ richten. Geen maatstaven alleen van utiliteit of belang of uiterlijke organisatie; werkelijke samenleving berust op werkelijk gemeenschappelijke maatstaven, dat is op een gemeenschappelijk bewustzijn van geestelijke waarden. Het crisiskarakter onzer huidige maatschappij komt vooral voort uit het verzwakken of verdwijnen van dit bewustzijn van geestelijke waarden en maatstaven, juist nu in zijn uiterlijke vormen het ‘samen’ zoveel intensiever is geworden, en samenleving en samenwerking overal, in alle maatschappelijke verhoudingen, dringender noodzaak zijn, en dus maatstaven behoeven en een bewustzijn van waarden, waarop zij gegrond zijn.
Het behoort ook tot de taak der sociologie, zich hiervan rekenschap te geven. Het eigen karakter der sociologie is, dat ze de samenleving, in al haar verschijningen, als een geheel ziet: als een geheel van op elkaar inwerkende krachten. Dat ze alle, hierbij werkende factoren ziet in hun onderling verband. En daarbij zijn deze gemeenschappelijke maatstaven met het bewustzijn van geestelijke waarden waaruit zij voortkomen, de meest essentiële factoren in de vormen die passen bij de maatschappelijke werkelijkheid, waarin zij moeten gelden.
Het maatschappelijk gebeuren der laatste tientallen jaren - maatschappelijke werkelijkheid is historisch gebeuren - maakt de overwegende betekenis hiervan duidelijk. Waar dit bewustzijn van geestelijke waarden verdwenen is, wordt gezocht naar andere, naar pseudo-waarden; die dan gepredikt worden in gevoelens van ras, van nationalisme, van klasse, die tot absolute waarden verheven worden; die in nationaal-socialisme, in communisme, in fascisme, en ook in nationalisme, tot een pseudo-religie worden, die de samenleving moet dragen en samenbinden. De mens, en dus ook de samenleving van mensen, behoeft een geestelijke grondslag, in een bewustzijn van geestelijke waarden; de samenleving - in haar functie
| |
| |
van cultuurgemeenschap - draagt dit. Waar dit verloren gaat, overheersen belang en macht, en de strijd om deze. Daar wordt de samenleving bedreigd met ontbinding, of wordt gezocht naar afgoden die de leegte moeten vullen, in wier naam de massa georganiseerd, geleid en beheerst kan worden, en spanningen collectief afgereageerd tegen wat als ‘de vijand’ - van ras of klasse, van staat of natie - wordt voorgesteld; totdat ook deze grondslag voos blijkt te zijn, en een weg tot de ontbinding.
De wezenlijke taak van deze tijd van verandering en van overgang lijkt te zijn het vinden van vormen van maatschappelijk leven, waarin werkelijke samenleving en samenwerking, in het klein en in het groot, zich kunnen ontwikkelen op de grondslag van vrijheid en verantwoordelijkheid; waar dus zowel de mens als het ‘samen’ tot hun recht kunnen komen. Dit vereist het weer ontdekken en tot nieuw leven brengen van de geestelijke waarden die de grondslag zijn zowel van vrijheid en verantwoordelijkheid als van het ‘samen’, die het leven zin geven, en waarin de maatstaven wortelen die aan het ‘samen’ van samenleving en samenwerking richting en inhoud kunnen geven, die dit ‘samen’ kunnen samenbinden, met erkenning tegelijk van de waarde van de enkele mens. Geestelijke waarden die de grondslag vormen der cultuur - essentieel element van iedere samenleving - en die ten slotte gelegen zijn in het religieus bewustzijn, dat van iedere cultuur de achtergrond vormt, en zonder welk zij niet kan bestaan. Dat is in het Christendom, dat de grond en achtergrond is van onze westerse cultuur. Dat overal zoekt naar nieuwe vormen van uitdrukking en verwezenlijking.
De sociologie, die het ‘samen’ onderzoekt en de krachten en factoren, die dit beheersen in hun onderling verband beschouwt, die voorlichting moet geven bij de vorming ervan, kan aan deze grondslag onzer samenleving, onzer cultuur, aan deze essentiële functie van geestelijke waarden en maatstaven, in het verband van de huidige situatie, niet voorbijgaan. Zij moet ook hieraan haar volle aandacht geven. Zij moet mede leiding geven bij het zoeken naar de vormen waarin deze waarden en maatstaven zich in onze maatschappelijke situatie, in onze dynamische samenleving, kunnen verwerkelijken. |
|