| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
Was in April luwte in het toneelbedrijf, de maand Mei bracht een storm van premières, die bij de verhoogde temperatuur aan een sirocco deed denken. Terwijl de zon volop over het Leidse Plein scheen, verdwenen de toneelminnaars in de donkere spelonk van de Stadsschouwburg. En wie veronderstelt, dat in dit stralend voorjaar lichte zwierige op de planken werden gebracht, vergist zich deerlijk.
De allerzwaarste kost had men, bijwijze van dessert van het seizoen, voor ons bewaard. Het treurspel van Vondel: Maria Stuart, de tragedie van Sophocles: Antigone, het spel in het klooster, Bonaventura, om er maar een paar te noemen.
Het begon met de hel, door Jean-Paul Sartre, ten tonele gebracht in het decor van een zeventiende-rangs pensionkamer met drie canapés als enig rustpunt voor de drie rusteloze afgestorvenen, het beroemde en beruchte Huis-Clos, waarbij in Frankrijk soms toeschouwers flauwvielen en per brancard de zaal werden uitgedragen. Daarop was in het Amsterdamse Bellevue niet de minste kans, want de voorstelling was aan de schrale kant van middelmatig, terwijl het toegiftje van Courteline, ‘La Paix chez soi’ meer voor de hoogste klas van H.B.S. of lyceum geschikt was dan voor een verwend modern schouwburg-publiek.
La Compagnie des Quatre met Thiéry, leerling van Jouvet, en Santa Relli, die bij Dullin speelde, heeft helaas wederom bevestigd, dat de franse propaganda het ‘buitenland’ onderschat. Wij hebben hier sinds Jouvet's ‘Ecole des Femmes’ geen enkele franse voorstelling gezien, die imponeerde.
De toneelcomplicaties in ons land zijn oorzaak, dat de hoofdstad pas maanden na de première in Rotterdam twee voorstellingen te zien kreeg waarin Charlotte Köhler de hoofdrol speelt.
Maria Stuart bezit vrijwel geen dramatische handeling; het stuk is statisch van begin tot eind en als zodanig van Vondels toneelwerken wel het minst geschikt om op te voeren. Frits van Dijk had niet alleen geen enkele
| |
| |
poging ondernomen, om nog iets van levendigheid in zijn regie te brengen, maar met koppige vasthoudendheid de figuren, daar waar zij stonden als het doek opging, laten staan, alsof zij beelden van klei waren. Daar bevond de ongelukkige koningin zich dan telkens weer temidden van de horizontale rij van staetjofferen, wie het ternauwernood werd toegestaan, een hand of arm te bewegen, of een voet te verzetten. Men heeft deze regie-opvatting ‘waardig’ genoemd, dienend, om het woord, het vers, tenvolle recht te doen weervaren. Maar waar hier het woord en het vers, van dramatisch standpunt bezien, volslagen ontoereikend zijn om de toeschouwer, die het toch al zwaar genoeg heeft met het continuele jammeren, te boeien, had de regie toch wel enige verlichting kunnen schenken. Ingetogen, sober, statig was deze voorstelling zeker, maar het leek, of er geen levende mensen op het toneel stonden, doch opgezette poppen. De reyen werden gezegd door Nell Knoop, Fientje Berghegge en Georgette Reyewski, waarbij de stem van Nell Knoop het minste in het stereotiepe pathos verviel en door welluidendheid verfriste. Richard Flink als de hofmeester had een mooi moment bij de knieval, Lucas Wensing's biechtvader was kleurloos, evenals de andere figuren. Frits van Dijk bracht het verslag van de terechtstelling met een uiterlijkheid en rederijkerij, die deze scène rechtuit onverdraaglijk maakten.
Des te verrassender was het, in de loop van de avond te bemerken, dat deze voorstelling van een mislukt treurspel, een eigenaardige ontroering begon op te roepen, die intenser werd naar het slot. Charlotte Köhler heeft haar gehoor ergens opeens gepakt en niet meer losgelaten. De innigheid, de bedwongen hartstochtelijke wijding van haar spel, het waarlijk religieuze dat van haar uitging deden ons al het andere vergeten, zodat aan het slot de aanwezigen oprezen om haar hulde te brengen. Zij alleen beleefde het innerlijk drama en deelde het aan ons mee, ondanks die zware, ingewikkelde tekst, ondanks alles wat Vondel haar onthield en de regie haar tekort deed. Zij toonde zich hier een van onze grote kunstenaressen.
Bonaventura van een onbekende Engelse schrijfster, Charlotte Hastings, is een vreemd mengelmoes van allerlei toneel-ingrediënten. Er is watersnood in een dorp en velen vluchten naar het hooggelegen klooster. Ook een inspecteur van politie met zijn assistente en met een ter dood veroordeelde jonge vrouw, beschuldigd, haar broeder te hebben vermoord. Het drietal kan met de auto niet verder, de telefonische verbindingen zijn zijn verbroken, zodat zij gedwongen zijn, enige tijd in het klooster te blijven, lang genoeg om zuster Bonaventura te doen begrijpen, dat de be- | |
| |
schuldigde jonge Sarat Garn de moord niet heeft bedreven en om de ware moordenaar op te sporen.
Alle gegevens zijn wel met kunst en vliegwerk in het klooster bij elkaar gebracht, zodat wij van alles wat krijgen opgediend. Een moordenares onder politiebewaking, vrome zusters in de kloostergangen, een matter-of-fact dokter die verband en tabletjes uitdeelt, een half-idiote tuinjongen, die de ter dood veroordeelde bloemen aanbiedt. Het menu is rijk voorzien. Niemand kan de zaak au sérieux nemen, maar dat neemt niet weg, dat de schrijfster met al deze krasse maatregelen weet te boeien.
Het wordt soms even moeilijk, als er een conflict ontstaat tussen de Moeder Overste en zuster Bonaventura; de geloofsdiscipline dreigt roet in het smakelijk etentje te gooien, als Bonaventura het verbod krijgt, de ware schuldige te zoeken. Maar behalve scherpzinnig gelijk Poirot, is zij ook slim als een rot en zij tovert het klaar, geloofsdiscipline ten spijt. Zij blijft nederig en vriendelijk, die Bonaventura, maar haar hersens (de ‘grijze cellen’ zei Poirot altijd bij Agatha Christie) werken feilloos. Het is jammer, dat zulke gaven alleen door die watersnood in functie konden treden en als de dijk hersteld is, zal die knappe detective-zuster een groot deel van haar geestelijke potentie weer op sterk water moeten zetten, wat toch te betreuren blijft.
Charlotte Köhler maakte van deze Bonaventura een uitstekende rol, voortreffelijk gedoseerd van vroomheid en slimmigheid, plezierig om naar te kijken. Zij werd door bijna al haar medespelenden goed terzijde gestaan. De moordenares speelde Fientje Berghegge overtuigend, Ad Noyons gaf een prachtige vertolking van de idioot. Elly Prinsen Geerligs en Wim Hoddes waren aannemelijke politie-ambtenaren. De Moeder-Overste van Jetty van Dijk-Riekers mocht er zijn, maar beter nog trof Coba Kelling de toon als de hartelijke keuken-non, terwijl het levendige zustertje Brent aardig werd gespeeld door Anne v.d. Vorstenbosch.
Wij zijn vol belangstelling voor een volgend stuk van deze Engelse schrijfster, die door beperking en verfijning zeker haar toneel-talent kan ontwikkelen en misschien nog eens een goed stuk op de planken brengen.
De Nederlandse Comedie heeft van de Frans-Belgische schrijver Crommelynck ‘Een Vrouw met een klein hart’ op het repertoire genomen. Crommelynck heeft met zijn vorig stuk ‘Le Cocu magnifique’, dat grote faam verwierf, een tragisch thema op meeslepend artistieke wijze gecomponeerd. Het trauma van de man, die zich steeds bedrogen waant en blijft zoeken naar het overtuigend bewijs van het tegendeel.
| |
| |
Men kan bijna niet geloven, dat de auteur van dit stuk dezelfde is van het aan de klucht grenzende blijspel van de vrouw met het kleine hart. De voorname allure van de beroemde Cocu Magnifique heeft plaats gemaakt voor een rommelige goedkope groepering van een aantal figuren, die nergens wezenlijk bij elkaar behoren, terwijl het onderwerp van de frigide vrouw, die door haar echtgenoot op de triviaalste wijze tot het zogenaamde huwelijksgeluk wordt gedwongen, geen centraal punt in het stuk is. Het blijft een samenraapsel van soms amusante, soms scabreuze scènes, die alleen deze toneel-verdienste bezitten, dat zij spelmogelijkheid bieden. Gespeeld is er. In de eerste plaats door Kitty Jansen, die de allerliefste bakvis Patricia, met natuurlijke overgangen en nuances, heerlijk-echt van argeloosheid weergaf.
Balbine, de vrouw met het kleine hart, die als stiefmoeder van Patricia alle teugels van het lot in handen neemt, maar de plank misslaat, werd door Mary Dresselhuys technisch voortreffelijk, zij het zonder veel climax, vertolkt. Minder kon Henk Rigters overtuigen als de verliefde echtgenoot, die steeds wordt afgewezen, hoewel de voorgewende dronkemansscène wat meer relief gaf aan de kleurloos geschreven rol. Maxim Hamel, de jonge dichter die Patricia aanbidt, gaf teveel nadruk aan zijn poëtische monologen. Er was een verrukkelijk onnozel tweetal, de knecht en het dienstmeisje, van Onno Molenkamp en Hedda van der Linden die samen een geestige omranking van het gebeuren tussen de andere figuren gaven. De zon begon te schijnen als Mimi Boesnach in haar rol van vrouw van lichte zeden haar levenskennis stelt tegenover die der frigide Balbine. Bijzonder knap werd deze rol gespeeld. Een woord van lof voor Rigters' spirituele en oorspronkelijke regie, die van dit grove Belgische stuk de beste kanten deed uitkomen.
Het A.T.G. bracht van de bekende Engelse toneelschrijfster Lesley Storm Donkere Lente in vertaling van Cath. Bresser, die slecht ‘mondde’ en verkeerde accenten legde. Een gelukkig gehuwd leraar voelt zich tot een zijner leerlingen aangetrokken en laat haar bij zich thuiskomen voor extra lessen. Zijn echtgenote wordt door jaloezie verleid het jonge meisje op grove wijze te verwijten, dat zij op de leraar verliefd is. Het schuwe verschrikte kind verlaat het huis en blijft twee dagen weg, waaruit fatale consequenties worden getrokken. Men vertelt in het stadje, dat zij door de leraar is vermoord, omdat zij een kind van hem verwachtte. De politie dregt naar haar lijk, tot het meisje weer bij haar ouders terugkeert. De leraar moet ontslag nemen en zijn vrouw pleegt zelfmoord.
| |
| |
Boeiend en overtuigend wordt dit, in zijn verloop sterk melodramatisch gegeven door de schrijfster in vijf tafrelen uitgewerkt, waarbij verschillende figuren op interessante wijze voor ons gaan leven. In de eerste plaats de leraarsvrouw, die zich aan de geborgenheid van het huwelijk vergeefs vastklampt en dan de vader van het meisje, een ervaren journalist, die op zijn slordige, alcoholische wijze een begrijpend mens blijkt. Het stuk wordt naar het slot verzwakt door gebrek aan realiteitszin, al heeft Lesley Storm het bouwsel der argumenten handig in elkaar gezet. Dit teleurstellende slot werd door de regie van Saalborn te zwaar aangezet, zodat de toeschouwer de tragiek zag ontaarden in melo. Vooral de excentrieke figuur van de tante, een schizoide, onheilbrengende geest, deed het slot mislukken. Niettemin is Donkere Lente een voortreffelijk speelstuk, waarin Jenny van Maerlant sterk en bewogen de leraarsvrouw weergaf, Saalborn de rol van de vader met rijk en warm coloriet uitbeeldde en Marie Hamel de gekke tante knap-griezelig speelde. Liane Saalborn was als het meisje wat wezenloos en van Hensbergen als de leraar te onmannelijk en vaag. Als geheel echter een uitnemende voorstelling van een boeiend spel.
Het Amsterdams Toneelgezelschap kwam aan het einde van het seizoen met een belangrijke première: Antigone, opnieuw vertaald door Bertus van Lier, die er ook de scènemuziek bij schreef.
Koning Kreoon heeft bevolen, dat het lijk van Polyneikes, de broeder van Antigone, onbegraven moet blijven, tot aas van vogels. Antigone komt hiertegen in opstand, omdat zij het tegen de goddelijke en menselijke wetten acht. Zij begraaft alleen haar broeder en wordt door Kreoon ter dood veroordeeld. Als Teiresias, de Ziener, de koning de dood komt voorspellen van zijn vrouw en zijn zoon, wil Kreoon het kwaad herstellen, doch zijn inkeer komt telaat.
Van Lier, die vroeger reeds de Aias vertaalde, heeft in deze Antigonevertaling de Griekse versbouw gehandhaafd en daarmede veel pro- en contraoordelen ontketend. Het zou te ver voeren, in te gaan op de talrijke problemen, hieraan verbonden, slechts vermeld ik het oordeel van Prof. Kamerbeek, die van Lier's vertaling looft. Het is buiten twijfel, dat van Lier een respectabel werk tot stand heeft gebracht, waarbij de verzen dichterlijk en artistiek verantwoord klonken.
De voorstelling van dit monumentale stuk, waarbij van de acteurs het allerhoogste werd gevraagd, heeft sterk geboeid. Defresne had (in een ruim decor met breed oplopende treden, van Jacques Snoek) zijn regie geaccentueerd door de opstelling en beweging der koren, die nauw in de
| |
| |
handeling werden betrokken. Ondanks alle practische bezwaren van het in koor spreken, imponeerde Defresne's regie ontegenzeglijk en gaf aan het drama een fascinerende kracht. Van de rei-zeggers was Johan Schmitz steeds bewonderenswaardig, terwijl Paul Huf niet altijd verstaanbaar was en soms in pathos verviel, dat bij de klassieke strengheid detoneerde. Schmitz wist herhaaldelijk het gesproken woord te doen samenwerken met de muziek en bracht op die momenten de bedoeling van van Lier het meest nabij.
Caro van Eyck heeft een grootse Antigone te zien gegeven. Het metalen geluid van haar stem leent zich uitnemend voor deze rol, die zij met uiterste spanning tot dramatische bewogenheid opvoerde, zodat zij het toneel beheerste met de waardigheid van haar verzet.
Van Dalsum's Kreoon was voor de pauze indrukwekkend; door een te sterke gelaatsmimiek had de rol naar het slot een inzinking, maar hij bleef een grote figuur, die met kracht van gebaar en houding naast Antigone de voorstelling op hoog niveau hield.
Rob de Vries gaf een verrassend-sobere vertolking van Haimon, waarbij het samenspel met Kreoon als de zoon tracht zijn vader tot herroeping van het vonnis te bewegen, een beheerst en zuiver gespeelde scène werd. Ben Groenier voldeed in het verhaal van de wachter, slechts Sternheim schoot als de bode tekort. Een der hoogtepunten van de avond was het spel van Van Gasteren als Teiresias, de Ziener.
Bij alle verlangens, die men nog vervuld zou willen zien, mag men het A.T.G. geluk wensen met deze artistieke praestatie, die een der opmerkelijkste voorstellingen van het seizoen is geworden. Het werk van Bertus van Lier getuigt van een kunstzinnige toewijding, die tot erkentelijkheid en respect dwingt; zijn verzen bleken zich voortreffelijk voor het spel te lenen en men mag verwachten dat het volgend seizoen deze belangrijke voorstelling op het repertoire verschijnt in een voor schouwburgbezoek gunstiger tijdperk. |
|