De Gids. Jaargang 115
(1952)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
E.H. ter Kuile
| |
[pagina 407]
| |
het historische monument kan constateren, is dat zonder enige twijfel het gevolg van de ontzaglijke toegenomen ontwikkeling van het historisch besef en de historische belangstelling. Een ontwikkeling, veel-eer in de breedte wellicht, dan in de diepte. De bevolkingskringen die deel hebben aan het intellectuele leven zijn in ongekende mate gegroeid. En nog steeds kan men zeggen, dat de intellectuele beschaving van onze tijd geworteld is in de begrippen van de Renaissance, die voortdurend vraagt naar het van waar en hoe. De intellectuele mens legt zich niet neer bij de toestand, zoals die zich aan hem voordoet, hij wenst oorsprong en grond daarvan te kennen. En zijn drang naar bevrediging van die kennis leidt hem tot het historisch onderzoek en de historische beschouwing. Geschiedenis betekende oudtijds vrijwel uitsluitend politieke en krijgskundige geschiedenis, de geschiedenis van machtskringen en machthebbers. Maar de vragen van de hedendaagse mens betreffen niet alleen de historische machten van hun verleden, zij omvatten alle facetten van het leven en hun historie. Geschiedenis betekent niet alleen een visie op het politiek verleden, maar evenzeer op het maatschappelijke, economische, technische, religieuze, filosofische, juridische, kunstzinnige, geologische, kosmische verleden. Elk onderwerp, dat 's mensen geest bezig houdt, raakt hem zowel in het heden als in zijn voorontwikkeling. Alles, wat dat verleden als tastbaar voortbrengsel of getuigenis heeft nagelaten, kan men een historisch monument noemen. Historische monumenten zijn gekristalliseerde stukken geschiedenis. Zij zijn de getuigenissen van het verleden, zij zijn de authentieke documenten voor onze kennis en geestesinspiratie. Zonder monumenten in de breedste zin van het woord bestaat er geen geschiedbeoefening. Onze geestesbeschaving is ondenkbaar zonder historische monumenten. Zij zijn de kenbronnen en de toetsstenen van onze beschaving. Zij geven de zin aan ons leven en ons zelfrespect. De kleitabletten der Mesopotamen, de boeken onzer oude schrijvers, de meubelen en gebruiksvoorwerpen van vroegere geslachten, hun sieraden, hun wapens, het zijn alle historische monumenten. Maar de historische monumenten bij uitstek zijn de onroerende zaken, die ons als erfdeel zijn nagelaten, de grafheuvels en de dijken, de verdedigingswallen en de burchten, de oude woonhuizen en de kerken, de paleizen en de stadhuizen, in het kort de gebouwen en bouwwerken die getuigen van het leven der vervlogen tijden. De officiële term die bij ons gangbaar is geworden voor dergelijke objecten luidt: ‘Monumenten van Geschiedenis en Kunst’. Ik kan die term niet bewonderen. Zij heeft misschien haar recht gehad, maar zij is ver- | |
[pagina 408]
| |
ouderd. Die term dagtekent uit de tijd dat geschiedenis nog altijd werd gezien als politieke geschiedenis. Maar geschiedenis is voor ons een veel wijder begrip geworden. Het ware juister te spreken van ‘historische monumenten’. Daar is de kunsthistorie evengoed onder begrepen als de economische, de maatschappelijke, en de technische geschiedenis. De begrippen zijn niet meer dezelfde als twee generaties geleden. Een bouwwerk is voor ons niet meer een monument alleen als het een gedenkteken is van een historische gebeurtenis of van een kunsthistorisch interessante periode. Wij trekken de kring der historische monumenten veel wijder. Wij erkennen historische monumenten ook als er geen sprake is van geschiedenis in de oude zin of van kunst. Alle bouwwerken, die in enige mate getuigen van oude woonzeden, van oude maatschappij-vormen, wijze van stads- of dorpsaanleg, van agrarische techniek of mechanische techniek zijn voor ons historische monumenten. Schoonheid of historie in de oude betekenis behoeft er volstrekt niet aan te pas te komen. Een enkel bewijs daarvan. Heeft men niet kort voor de laatste oorlog de kern van het Hauptbahnhof in Brunswijk als historisch monument van het Spoorwegbedrijf in stand gehouden en gerestaureerd? Nog sterker, heeft men niet in Nederland het stoomgemaal de Cruquius van de Haarlemmermeer als technisch-historisch monument in stand gehouden? Laat ons dit vooropstellen: aesthetische kwaliteiten stempelen iets niet tot historisch monument, alleen historische waarden, en die kunnen, maar behoeven geenszins op kunst betrekking te hebben. De geweldige uitbreiding van de historische belangstelling op allerlei terreinen heeft tot gevolg gehad, dat het aantal categorieën van bouwwerken, dat tot de historische monumenten wordt gerekend, evenzeer is vergroot. Honderd jaar geleden aanvaardde men reeds, dat de Kathedraal van Den Bosch of het Muiderslot monumenten zouden zijn, maar niemand zou het in zijn hoofd hebben gekregen een schaapskooi of wagenschuur tot monumenten te promoveren, of een stoomgemaal als de Cruquius. Toch is de voornaamste oorzaak van de enorme uitbreiding van het aantal bouwwerken, dat wij als historische monumenten zijn gaan beschouwen, niet zozeer gelegen in vermeerdering van categorieën. De oorzaak is in hoofdzaak een nieuwe aesthetische waardering. Men heeft historische schoonheid ook daar ontdekt, waar noch van kunst sprake is, noch ook van louter schilderachtigheid. Men heeft de historische schoonheid ontdekt van het gewone, het normaal-goede, van het argeloze en onopzettelijk zuivere, dat nog helemaal niet aan kunst toe is. Door die nieuwe aesthetische waardering van oude bouwwerken zijn de boerderij en de molen, de simpele bur- | |
[pagina 409]
| |
gerwoning en de schaapskooi de kring der monumenten binnengetreden. Al deze objecten mochten misschien reeds aanspraak maken op de titel monument als getuigen van oude wooncultuur, landelijk bedrijf of ambacht. Maar als wij ze tot de monumenten rekenen is dat, naar ik vast geloof, veel eer op emotionele dan op louter verstandelijke gronden. Wij hebben geleerd er een schoonheid in te ontdekken en te beleven, zij ontroeren ons, omdat zij stalen zijn van een zuivere ambachtelijkheid, van doorleefde traditie, die niet meer van onze tijd is. En dat is het nu juist, waar het om gaat; zij zijn niet meer van deze tijd, zij zijn voortbrengselen van perioden, die, hoe kort geleden nog misschien bloeiend, nu eens en voor goed schijnen te zijn afgesloten, zij zijn inderdaad gestolde geschiedenis, schoonheid van een soort die nu niet meer wordt voortgebracht. Het contrast met de voortbrengselen van het hedendaagse bouwen (van bouwkunst durf ik niet goed spreken) maakt ons deze allereenoudigste bouwsels zo dierbaar en aantrekkelijk. Ik wil nog niet eens zeggen dat zij beter zijn dan wat nu wordt gemaakt, maar wel dat ze anders zijn, blijk geven van een andere maatschappelijk, technische en menselijke gesteldheid, en dat ze iets vertegenwoordigen dat men mist, inderdaad smartelijk mist in de producten van het moderne bouwen, zelfs in de producten van het goede moderne bouwen, die zo heel zeldzaam zijn naar iedereen weet. Het gebruik van het artificiële materiaal heeft de waardering voor het natuurlijke materiaal verhoogd, het gebruikmaken, kan het trouwens anders, van ingewikkelde, verborgen onoverzichtelijke en ondoorgrondelijke constructiewijzen heeft de gewone burger het oog geopend voor de bekoring van het simpele, onmiddellijk op het primitieve structuurgevoel appellerende samenstel van balken, korbeels, lateien en bogen. De flauwe of al te harde, de valse of al te goedkope kleuren en tinten van de hedendaagse materialen en de ongenietbare effecten van hun verwering hebben de bewondering gewekt voor de volle, de rijpe, de tere en de pittige kleuren en tinten van het oude werk en hun verdieping door verwering. Een goede oude boerderij, schuur, molen of woonhuis kan een monument zijn van groot belang afgezien van alle waarde als document van oude woonzeden, techniek of kunst, doodeenvoudig alleen omdat het demonstreert, wat een zuiver verantwoorde en in zekere gegeven omstandigheden perfecte techniek en volkomen beheersing van het ambacht weet te bereiken aan argeloze, onwillekeurige schoonheid. Zo is dan een steeds groeiend aantal objecten actueel of potentieel historisch monument geworden. We kunnen wel zeggen, dat de haast revolutionnaire ontwikkeling, die ons in angstig tempo vervreemdt van een | |
[pagina 410]
| |
nog zeer recent verleden, nu alles tot monument heeft gemaakt wat er aan bouwwerken en bouwsels ouder is dan het midden van de 19de eeuw. En dat is veel, dat is nog geweldig veel, wanneer we bedenken, dat het gaat om gebouwen ook van de meest onpretentieuze soort. De zaken zo beziende kan men aan de ene kant vaststellen dat er reden tot verheugenis bestaat. Verheugend toch is het, dat de ogen steeds meer zijn geopend voor historische waarden die lang verborgen zijn gebleven en onopgemerkt. Maar redenen tot onbehagen en bezorgdheid zijn er nog veel meer. Onbehagen omdat het de manques zijn, de tekortkomingen en eenzijdigheden van onze eigen tijd, die ons belangrijk doen voorkomen wat eigenlijk veel te gewoon is om belangrijk te mogen zijn. En bezorgdheid, omdat het met de historische monumenten is als met de weeskinderen, waarvan Vondel zong dat ze vast in tal groeiden en dat hun tweede vaders of voogden klaagden over de kosten, die dat meebracht. Als bijzondere waarden iets tot historisch monument stempelen ontleent het monument aan die waarden een specifiek bestaansrecht. Maar kan men het specifieke bestaansrecht van elk individueel monument te allen tijde en onder alle omstandigheden geldend maken? Neen, dat kan zeker niet, en dat is ook nooit mogelijk geweest, en dat wordt des te minder mogelijk naarmate het getal der monumenten stijgt. Onze generatie heeft een rijk erfdeel aan monumenten meegekregen, maar dat is allerminst een onbelaste boedel. En het gaat niet aan elke boedel voor volstrekt onaantastbaar te verklaren. Er is geen denken aan dat het monumenten-erfdeel, dat ons ten deel is gevallen, bij voortduring onverminderd en onverkort op alle nageslachten kan worden overgedragen. Het bestaansrecht der historische monumenten is geen onaantastbaar recht en moet wijken voor wat men noemt beter recht. Dit schijnt wel zeer défaitistisch geredeneerd, maar het is toch allerminst mijn bedoeling een aanval te doen op onze monumenten. Wat ik wil, is de werkelijke situatie onder de ogen zien, om na te gaan welk beleid men moet volgen. Met struisvogelpolitiek komt men niet verder, en raakt men zelfs achterop. Het is zaak, dat men de wijze, waarop onze monumentenschat wordt aangevreten, niet geheel door willekeur van de omstandigheden laat dicteren, maar zoveel mogelijk probeert zelf het stuur in handen te houden. Wanneer we dan willen nagaan welk een gewicht aan het specifieke bestaansrecht van een historisch monument mag worden toegekend, dient al dadelijk te worden opgemerkt, dat lang niet alle categorieën een gelijk recht hebben. Het recht is sterker, naarmate de klasse belangrijker is. Om een duidelijk voorbeeld aan te halen: een historisch monument uit de cate- | |
[pagina 411]
| |
gorie der religie is van hoger orde dan een uit de categorie van wooncultuur of agrarische techniek. Bovendien, een monument uit de religieuze categorie is vrijwel altijd tegelijkertijd een monument uit de categorie van de historische kunst, en een monument van agrarische techniek niet. Het bestaansrecht kan ook met meer nadruk worden verdedigd, naarmate van de zuiverheid, de volledigheid, de zeldzaamheid, de schoonheid, waarmee een monument zijn categorie vertegenwoordigt. En tenslotte, dat specifieke bestaansrecht kan met meer vrucht worden verdedigd, naarmate het gepaard gaat met een algemeen bestaansrecht op grond van gebruikswaarde, economische belangen en om ideële waarden, die niets met de historie te maken hebben. Inderdaad: l'Union fait la force, bundeling van waarde schept veiligheid. En het omgekeerde is ook waar: indien een object geen andere betekenis heeft dan die van het historisch-monument zijn, zal de bedreiging het moeilijkst gekeerd kunnen worden; het rekensommetje is dan eenvoudig, want tegenover de betekenis van het monument zijn als enige creditpost, komen de lasten en kosten van instandhouding als absolute debetpost. In beginsel heeft elk monument als zodanig zijn bestaansrecht, maar het kan zijn, dat men tenslotte meer rekening zal moeten houden met het bestaansrecht van de hele categorie dan met dat van de afzonderlijke vertegenwoordigers. Dit is in de laatste jaren duidelijk gebleken. Het gaat daarbij om die monumenten, welke aan hun practische bestemming moeilijk of niet meer kunnen voldoen door de hedendaagse ontwikkeling van bedrijf en techniek. Het zijn dus de oude bedrijfsgebouwen en de oude technische installaties. Men zal voor deze klassen in het algemeen steeds meer gedwongen worden, zich los te maken van het begrip van het individuele bestaansrecht, en een collectief bestaansrecht van de hele groep dienen te vestigen op bepaalde uitgezochte exemplaren. De oude boerderijen, de pakhuizen en de molens zijn de meest sprekende voorbeelden van deze bedrijfsgebouwen en technische installaties. Er zijn er, die door bepaalde wijzigingen en partiële modernisering nog mee kunnen, zonder dat die veranderingen en moderniseringen het karakter van het historisch monument al te zeer aantasten. Maar men zal er rekening mee moeten houden, dat zij zich in de economische levensstrijd steeds bezwaarlijker kunnen handhaven, en het is zaak, tijdig de stellingen in gereedheid te brengen en te beveiligen, waarop men zich op den duur moet terugtrekken. Intussen, wat voor deze technische en bedrijfsmonumenten geldt, geldt, zij het in mindere mate, ook voor andere klassen, en juist voor de meest | |
[pagina 412]
| |
bescheiden en onaanzienlijke monumenten, die nog in betrekkelijk ruime mate vertegenwoordigd zijn. Het aantal hoogst eenvoudige woningen, die een of meer eeuwen oud zijn en tot op zekere hoogte historische monumenten genoemd kunnen worden, beloopt in ons land nog altijd vele duizenden. Het is ondenkbaar, ze alle ten koste van financiële opofferingen te redden. Men denke aan de woningen van molenaars in sommige wipmolens van onze polders. De tijd zal niet ver meer zijn dat zij geen van alle als woning meer dienen, ook al is de molen nog in bedrijf. Ons land heeft nooit het classement gekend, dat in Frankrijk van toepassing is op de historische monumenten en waaraan aanspraak kan worden ontleend tot subsidiëring van maatregelen tot instandhouding. Tot voor kort kwam vrijwel elk monument in aanmerking voor overheidshulp om zijn voortbestaan te verzekeren. Die tijd is voorbij. In groeiende mate is het handhaven van oude bouwwerken kostbaar geworden, in steeds stijgende mate moest een beroep worden gedaan op de openbare kassen. De laatste oorlog met zijn wrede verwoestingen, de economische nood en het uitblijven van normaal onderhoud en herstellingswerk hebben voor onze historische monumenten een ongekende noodtoestand geschapen. Voor bouwwerken van de allergrootste nationale betekenis gelukt het niet de nodige geldmiddelen te mobiliseren, die vereist zijn om onmiddellijk gevaar te keren. Hierin kan men niet berusten. Nationale belangen van de eerste orde staan op het spel. Het was een bemoedigend bericht, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen onlangs in de Tweede Kamer verklaarde dat de monumentenk westie het hele kabinet zorg baart en dat de Regering het voornemen heeft extra middelen beschik baar te stellen. Wij vertrouwen, dat hiermede ernst wordt gemaakt. Maar hoe groot ook de offervaardigheid zal blijken, genoeg om heel het bestaande erfdeel in stand te houden zal zij zeker niet blijken te zijn. Moet men dan toch tot een classement komen? Ja en neen. Zeker niet in de zin van de rigide registratie, zeker niet door een ingewikkeld en gesloten systeem in te stellen, dat automatisch zijn gevolgen regelt. Maar wel door in beginsel normen van selectie te aanvaarden, waarvan de toepassing zich steeds kan richten naar de omstandigheden. Wij zullen veel geld moeten offeren voor onze historische monumenten, maar wij moeten met het geld ook het maximum effect bereiken, door nauwkeurig te overwegen, waar wij het beschikbaar stellen. Als men zich afvraagt, wat de dingen zijn, die het bestaansrecht van de historische monumenten bedreigen, denkt men in het algemeen aan twee factoren, te weten enerzijds het ouderdomsverval dat ten ondergang voert, | |
[pagina 413]
| |
anderzijds het gebrek aan middelen om dat ouderdomsverval te stuiten en de noodzakelijke herstellingen uit te voeren. Maar er is nog een derde gevaar, niet minder ernstig dan de juist genoemde, en des te bedenkelijker, omdat het steeds bemanteld wordt met het kleed van de goede bedoelingen. Het is niet de onmiddellijke aanval die uit is op sloping en vernietiging, maar de bedekte aantasting van de meest specifieke waarden die iets tot historisch monument maken. Het is niet alleen van betekenis, dat een monument wordt bewaard, het is van evenveel betekenis hoe het behouden blijft. Het bestaansrecht moet niet alleen gevindiceerd worden tegenover hen die het verwerpen, maar evenzeer tegen hen die het door misverstand en wanbegrip uithollen. Om het met name te noemen, het bestaansrecht van de historische monumenten wordt steeds weer bedreigd door verkeerde restauratie-opvattingen. Het kan niet met genoeg nadruk worden gezegd: wat iets tot een historisch monument maakt, zijn historische waarden en hoedanigheden. Een restauratie moet dan ook voor alles historisch verantwoord zijn en de historische waarden tot hun recht doen komen. En voorzover een monument schoonheidswaarden heeft zijn het historische schoonheidswaarden, die als zodanig moeten worden behandeld en gerespecteerd. Dit blijkt steeds moeilijker te zijn dan men aanvankelijk geneigd is te denken. Waarom? Omdat schoonheidsidealen en begrippen wisselen met de tijden, omdat wat men vroeger mooi vond ons vaak helemaal niet aanstaat, en omdat wat wij bewonderen, veelal lijnrecht in strijd is met de waardering van de generaties uit het verleden. Dat alles zou niet zo erg zijn, als men er zich maar van oewust was. Maar daar geeft men zichzelf niet voldoende rekenschap van, en de gevolgen zijn rampzalig. Met de beste bedoelingen vervalst men het monument, introduceert men zijn eigen aesthetica in een monument, dat van een heel andere aesthetica uitgaat, en men tast zodoende de fundamentele waarden van het monument aan, en daarmee zijn bestaansrecht. Onze generatie heet onromantisch te zijn en keihard in alle opzichten. Zakelijk en functioneel is de architectuur van alles wat modern wil zijn. Maar uitsluitend met deze koude stenen wil de menigte niet gevoed zijn, zij verlangt ook warm en week brood. Onze officiële aesthetiek is onaandoenlijk, maar binnenskamers beoefent men de geheime zonden van sentimentele romantiek. Het sentiment komt te kort, en de mens haalt de schade dubel in door sentimentaliteit, dat is, omgezet in materie, door kitsch. Nu is kitsch niet zo verschrikkelijk, wanneer het er maar dik opligt. Wie | |
[pagina 414]
| |
er zich dan aan vergaapt, is al gauw veroordeeld. Gevaarlijk wordt de kitsch, wanneer hij verholen en verscholen bloeit en door namen van fameuze kunstenaars wordt gedekt, of met indrukwekkende leuzen wordt aangediend. Gevaarlijk wordt de kitsch ook, wanneer hij zich nestelt in historische monumenten. Aan de ene kant wordt de publieke smaak er nog meer door geperverteerd dan hij al is, en schijnt de wansmaak historisch gerechtvaardigd te zijn, anderzijds gaat het monument er aan te gronde, wordt het in zijn ziel verminkt. Wat verlangt de kitscherige smaak van het historisch monument? Dat het er romantisch ruig uitziet. Dat de muren brokkelig en ruw zijn, dat het houtwerk een rustieke aanblik geeft, dat het ijzerwerk met mokerslagen mishandeld is, dat het pleisterwerk hobbelig, bultig en korrelig schijnt, en liefst dat alle wanden van de interieurs in schoonwerk zijn uitgevoerd. De populaire smaak haakt naar de Bohème-artisticiteit, die hij in de levenssfeer van alle dag ontberen moet. Een groot deel van het publiek dat historische belangstelling pretendeert, zoekt in de historische monumenten idyllen en sprookjesdecors naar de eigen vooropgezette recepten. Voor alles, het monument moet mooi zijn, en als men het niet mooi vindt dan zal men het wel mooi maken. Kitsch is altijd een wilde woekering om een gezonde kern. De kern van al die kitsch is het verlangen van de huidige generatie naar het echte, het fundamentele, het zuivere, het primaire, het onverfijnde. Wij hebben genoeg van het overgecultiveerde, van het al te gesoigneerde, van het gladde en gelikte. Wij bewonderen de directe expressie met elementaire middelen. En met deze geestesgesteldheid maken wij ons op om historische monumenten te restaureren. Fatale vergissing. Wie een historisch monument restaureert moet zich stellen op het standpunt van de historische aesthetiek. En of het nu om Gotiek gaat of om Louis XV, die historische aesthetiek staat altijd op een ander standpunt dan de juist geschetste. De aesthetiek van elke historische periode heeft op zijn eigen manier gestreefd naar het perfecte en geacheveerde, naar het verzorgde en volmaakte. Onze eigen visie op lijn en vlak, op plastische verschijning en ruimtelijke werking is heel anders dan die van welke periode ook. Wie een historisch monument te behandelen krijgt, dient zich daar voortdurend rekenschap van te geven. Hij moet zich laten leiden door de geest waaruit het monument is geschapen, hij moet in andermans huid kruipen. Dat is niet iedereen gegeven te doen, en de meest versatiele mens zal zichzelf nooit geheel kunnen afzweren. Welnu, het onmogelijke mag men niet eisen, maar wel dit in ieder geval, dat men een historisch monument behandelt zoals het behoort, | |
[pagina 415]
| |
d.w.z. zonder de bewuste of onbewuste praeoccupatie het object nu eens naar eigen smaak te verbeteren. Wij behoeven heus niet alle gelegenheden aan te grijpen die smaak te luchten. Laat ons tenminste de historische monumenten vrijwaren voor deze uitingen van onze midden-20ste-eeuwse kunstvirtuositeit. Laat de historische monumenten getuigen blijven van historische smaak en begrippen. Het is hun enige bestaansreden, en als wij ze cultiveren, mogen wij hun toch die enige bestaansreden en recht niet ontnemen. Wij zouden er ons zelve tekort mee doen. Wie een monument vervalst uit zucht, bewust of onbewust, om zijn eigen schoonheidsidealen er binnen te smokkelen, ontneemt ons weer een kans een lesje te leren. En lesjes heeft onze generatie hard nodig. Al was het alleen maar om te vernemen hoe het ook kan, op hoeveel manieren iets kan, en hoe het mislukken kan, en hoe arm we zijn in sommige soorten van vakmanschap en wat toewijding is en nog heel veel meer. Dat alles kunnen oude historische monumenten ons leren, mits zij hun eigen taal of eigen talen zo zuiver mogelijk blijven spreken. Ik kan tot een conclusie komen: Ik heb iets willen zeggen over het bestaansrecht van de historische monumenten in een tijd, waarin hun toekomst donker en somber schijnt als zelden te voren. Drie dingen bedreigen hun bestaansrecht: de ouderdomskwalen, de economische nood en het vervalsend wanbegrip van de 20ste eeuwse aestheten. Tegen die laatste vijand moeten alle monumenten zonder uitzondering worden verdedigd. Het is de geniepigste en meest verradelijke van alle vijanden. De remedie heeft dit voordeel, dat ze niets kost. Het is eenvoudig: gezond-historisch besef, niet meer. De eerste vijand, het onderdomsverval, kan bijna altijd met succes worden bestreden met onze kennis van oude en moderne techniek. Het elimineren van de economische nood schijnt uitermate moeilijk te gaan. Ik weet er tenminste geen oplossing voor. Iets anders is of men in sterke mate de economische nood mag wreken op de omvang der middelen die moeten dienen om het voortbestaan onzer monumenten te verzekeren. Gezien het feit, dat de historische monumenten de visuele brug vormen tussen het voorgeslacht en ons, en op den duur tussen verleden, wat nu heden is, en de toekomstige geslachten, is zulks redeloos. Tijdelijk ongunstige situaties te wreken op categorieën, die voor de eeuwen zijn. geeft op zijn minst blijk van kortzichtigheid. De gevolgen zullen rampzalig zijn, en die rampzaligheid zal duurzaam zijn. Er zijn landen, waar men zich daar terdege van bewust is. Wat het zwaar geteisterde Italië heeft gedaan en doet voor het behoud van zijn monumentenschat is verbluffend en voorbeeldig in alle opzichten. Drie dingen zijn er nodig om het bestaansrecht | |
[pagina 416]
| |
der monumenten die daar in redelijkheid aanspraak kunnen maken, te verzekeren: een verstandig beleid, een zuiver historisch besef en een bereidheid tot het brengen van offers. Ik spreek de wens uit, dat het Nederlandse volk tot elk van die drie prestaties in staat zal blijken. En ik eindig met mijn dank uit te spreken dat de commissie voor de Monumentendag mij de gelegenheid heeft geboden deze dingen in het openbaar te zeggen. |
|