| |
| |
| |
Garcia Lorca
De bloedbruiloft
Bodas de sangre
Tragedie in drie bedrijven, vertaald door J.W.F. Werumeus Buning
personen |
De Moeder |
Leonardo |
De Bruid |
De Bruidegom |
De Schoonmoeder |
De Vader van de Bruid |
De Vrouw van Leonardo |
De Maan |
De Dienstmeid |
De Dood (als bedelares) |
De Buurvrouw |
Houthakkers |
Jonge Meisjes |
Jonge Mannen |
| |
Eerste bedrijf
Eerste tafreel
Een kamer die geel is geschilderd
Naar de wingerd.
(Hij wil gaan)
Jongen, je moet nog eten.
Laat maar. Ik eet wel druiven. Geef het mes eens aan.
(lacht kort)
Om ze te snijden.
(mompelt tussen haar tanden, terwijl zij het mes zoekt)
Het mes; het mes. De vloek op alle messen en de boef die ze heeft uitgevonden.
En de vloek op alle geweren, alle pistolen, alle scherp staal, alle schoppen en hooivorken, vanaf het begin der eeuwen.
| |
| |
Op al wat een man zijn lichaam kan steken.
Een knappe kerel in de bloei van zijn jaren
gaat naar zijn wingerd, naar zijn olijfgaard,
naar de grond ge-erfd van zijn vader...
(buigt het hoofd)
Stil toch...
...en hij komt niet terug. Of, als hij terugkomt, is 't alleen om palmblad op hem te strooien of een bord grof zout, dat hij niet opzwelt in de dood. Ik weet niet hoe je het waagt een mes op je lijf te dragen, of waarom ik dat serpent...
(neemt een mes uit de kist)
...uit de kist laat...
Al leefde ik honderd jaar, niets anders had ik te zeggen. Eerst je vader die ik zo graag rook als een anjelier, en maar drie jaar heb ik hem bezeten. Toen je broer. Ay, is dat rechtvaardig? Mag dat zo zijn? Dat een ding van niets, een pistool of een mes, een man velt zo sterk als een stier?
Neen, nooit zal ik zwijgen. De dagen gaan en de wanhoop steekt in mijn ogen en tot in het eind van mijn haren.
(krachtig)
Is 't nu gedaan?
Neen, neen, het is nooit gedaan, want wie geeft mij je vader weerom?
Wie geeft mij je broer weer? De moordenaars in de gevangenis? Daar eten ze, daar drinken ze, daar spelen ze muziek. En mijn doden liggen de mond vol gras en spreken niet meer en vergaan tot stof, twee mannen als bloemen...
En de moordenaars zitten onbeschaamd in de cel en zien bergen en bossen...
Wilt u dat ik ze ga wreken?
Neen, als ik zo spreek is het, omdat...
Omdat ik over niets anders kan spreken, als ik je die deur zie uitgaan.
Omdat ik je niet graag zie met een mes... Omdat...
ik je niet graag naar het land zie gaan.
(lacht)
Dat zal toch moeten.
Ik had liever dat je een vrouw was. Dan ging je niet weg, dan konden wij samen randjes borduren en de kinderen wollen hondjes maken.
(slaat zijn armen om haar heen en lacht)
Moeder, ga liever mee naar de wijngaard.
Wat moet een oude vrouw in de wingerd? Jij zou me niet meer in de schaduw leggen!
(tilt haar op in zijn armen)
Oudje, stok-oudje, lieve stok-oudje.
Ja, ja. Maar toen je vader mij mee nam! Zo waren onze manieren, zo hoort een man met bloed te zijn. Je grootvader had kinderen, in alle hoeken.
Zo mag ik het zien; een man een man, en goed graan vruchtbaar.
| |
| |
Moet ik het nog eens vragen?
Ik weet het zelf niet. Het komt zo ineens, daarom weet ik het niet.
Ik weet dat het een goed meisje is. Ja toch? Niet eigengereid. En werkzaam. Kneedt haar eigen brood en naait haar eigen kleren; maar als ik haar naam hoor is het alsof ze me met een steen voor het hoofd slaan.
Jawel, dwaasheid! En ik blijf maar alleen achter. Ik heb alleen jou nog, het doet me zeer dat je weggaat.
Maar u komt toch bij ons.
Neen. Ik kan hier je vader en je broer niet alleen laten. Ik moet er iedere morgen heen, want als ik hier wegga, en een van die moordenaarsfamilie van de Felix komt te sterven en ze begraven hem hier, naast die van ons...
Dat nooit. Ik graaf ze nog liever op met mijn nagels en sla ze aan stukken tegen de muur.
(ernstig)
U moet zien te vergeten.
Het spijt mij.
(pauze)
Hoe lang ken je haar?
Drie jaar. Omdat ik eerst die wijngaard wou kopen.
Drie jaar...Ze had al eens verkering, niet?
Dat weet ik niet. Ik geloof van niet. Maar een meisje mag toch wel eens rond zien eer ze haar man kiest?
Jawel. Maar ik heb nooit iemand anders gezien dan je vader. Ik heb alleen je vader gezien, en toen ze hem vermoord hadden, alleen de muur van het kerkhof. Eèn vrouw, voor eèn man, dat is het ware.
U weet dat het een goed meisje is.
Ik zeg niet van nee. Maar het spijt me dat ik niet weet hoe haar moeder was.
Wat geeft dat?
(kijkt hem aan)
Jongen...
Laat maar. Je hebt gelijk. Wanneer wil je dat ik haar ga vragen?
Zou 't u Zondag schikken?
(ernstig)
Ik zal haar de bronzen oorbellen geven, die zijn antiek...
En koop jij dan...
Ja, daar hebt u beter verstand van...
...koop jij haar dan een paar stel kousen met gaatjes, en voor jezelf twee pakken. Of drie. Ik heb alleen jou nog.
Dan ga ik maar. Morgen zal ik met haar praten.
Ja, goed, en zeg dat ze mij zes kinders geeft of zoveel je maar wilt.
Omdat je vader geen kans kreeg er mij meer te geven.
| |
| |
Ja goed. Maar je moet ook meisjes krijgen. Ik wil graag borduren en kantklossen, en in vrede bestaan...
Ik weet wel zeker dat u van haar gaat houden.
Dat zal ik ook wel.
(Zij maakt aanstalten om hem een zoen te geven, maar verandert van gedachten)
Ga maar. Je bent al te groot voor zoenen.
Geef ze maar aan je vrouw.
(Zij zwijgt en zegt bij zichzelf)
Als ze je vrouw is.
En spit die akker bij het molentje nog eens goed. Daar heb je niet veel aan gedaan.
Ga met God.
(De Bruigom gaat heen. DeMoeder blijft zitten, met haar rug naar de deur. Op de drempel verschijnt de Buurvrouw. In het donker gekleed, met een zakdoek om het hoofd)
Kom binnen.
Ik ben naar de winkel geweest, en kom eens naar je kijken. Wij wonen zo ver van elkaar.
't Is wel twintig jaar dat ik niet boven aan de straat ben geweest.
Er is weer iets ergs gebeurd. Twee dagen geleden hebben ze mijn buurvrouw's zoon thuis gebracht, hij had twee armen in de machine verloren.
(Zij gaat zitten)
Ja. Zo zie je. Ik vind maar dat jouw zoon en de mijne beter af zijn, die liggen in de eeuwige rust, zonder vrees om mismaakt te raken.
Stil toch. Dat is geen troost.
(zuchtend)
Ay...
(stilte)
(droefgeestig)
Waar is je zoon?
Hij heeft die wingerd dan toch eindelijk gekocht.
Dus hij kan gaan trouwen.
(Het is alsof zij uit haar gedachten ontwaakt. Zij schuift haar stoel dicht bij die van de Buurvrouw)
Hoor eens...
(vertrouwelijk)
Zeg het maar...
Ken jij het meisje van mijn zoon?
Maar wie kent haar eigenlijk goed. Geen mens. Ze leeft daar ginder ver weg, alleen met haar vader, tien mijl van het naaste huis. Maar een best meisje. Gewend om alleen te wezen.
| |
| |
Haar moeder heb ik wèl gekend. Een mooie vrouw. Haar gezicht straalde als van een heilige - maar... ik mocht haar niet. Neen. Zij hield niet van haar man.
(ernstig)
Wat weet jullie mensen toch veel van elkaar.
Neem mij niet kwalijk, ik heb je niets kwaads willen zeggen, maar het is de waarheid. En of zij behoorlijk leefde of niet, dat weet geen mens.
Daar is nooit over gesproken. Ze was wel hooghartig.
't Was me liever dat niemand iets van ze wist, van de levende niet en de dode niet. Dat ze als distels waren, waar niemand naar kijkt, en die steken op hun tijd.
Zo waar je zegt. Je zoon verdient het beste.
Dat doet hij. Daarom pas ik voor hem op. Ik heb gehoord, dat het meisje vroeger verkering gehad heeft.
Toen was ze vijftien. Hij is nu al twee jaar getrouwd met een nicht van haar. Niemand denkt meer aan hun verkering.
Waarom denk jij er dan aan?
Ieder mens wil graag alles weten over wat hem kwelt. Wie was die jongen?
(staat op)
Een van de Felix!
Maar mens. Leonardo heeft er toch geen schuld aan? Hij was acht jaar toen die dingen gebeurd zijn.
Ja, 't is waar. Maar als ik die naam Felix hoor krijg ik altijd het zelfde...
(tussen haar tanden)
...Felix, dat is of ik mijn mond vol vuil krijg...
(Zij spuwt)
en dan moet ik spuwen... spuwen... om aan geen moord te denken.
Kalmeer toch. Wat schiet je er mee op?
Niets. Maar jij kunt me begrijpen.
Sta je zoon's geluk niet in de weg. Zeg maar niets tegen hem. Je bent oud. Ik ook. Jij en ik kunnen beter de mond houden.
(omhelst haar en kust haar)
Niets...
(kalm)
't Gaat vreemd toe in het leven...
Dan ga ik maar, mijn mansvolk zal wel gauw van het land komen.
Heb je ooit zo een hete dag meegemaakt?
De kinderen die het water naar de oogsters brachten zagen zwart van de zon. Adios, goede mens.
Adios.
(Gaat naar de deur links. Halverwege staat zij stil en slaat langzaam een kruis)
(doek)
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Tweede tafreel
(Een kamer die rose is geschilderd, versierd met koperwerk en ruikers veldbloemen. In het midden staat een tafel met een tafelkleed. Het is morgen).
(Leonardo's Schoonmoeder zit in een hoek met het kind in haar armen dat zij wiegt. Zijn vrouw zit in de andere hoek kousen te stoppen).
Slaap hartje, mijn hartje.
Je bent als het paardje
Dat lustte geen water.
Het water was duister
In schaduw der blaren.
Toen 't water de brug zag
Begon het te fluisteren.
Wie weet er, mijn hartje,
Waarom daar het paard staat,
En zo met de staart slaat,
Naar 't water te luisteren?
(gedempt)
Slaap anjer rood en zwart
Het paardje wil niet drinken gaan
Het water is te zwart.
Slaap dan mijn roze-knop,
't Staat met in ieder oog een traan
En een gebogen kop.
De schenen vol wonden
De manen geschonden
En tussen de ogen
Een dolk, wit van maan.
Wat stroomt naar het water?
Wat stroomt uit die wonden?
Nog sneller dan water
Kan donker bloed gaan.
Slaap anjer rood en zwart
Het paardje wil niet drinken gaan
Het water is te zwart.
Slaap dan mijn roze-knop
't Staat met in ieder oog een traan
En een gebogen kop.
Raakt water niet aan,
Gloeit van muggen gestoken
En het water gloeit ook, en
De morgen breekt aan;
Ziet lichten de bergen,
Dan hinnikt zijn keel
Herinnert zich beken
Met dorstige keel.
| |
| |
Wil er hier niet van weten,
Raakt water niet aan
Blijft sneeuw-wit van zweet in
Het morgenlicht staan.
Paard kan hier niet komen.
De ramen zijn dicht
De schaduw der bomen
Slaapt op je gezicht.
Mijn kind gaat al dromen.
Zwart paardje: Mijn hartje
Heeft kussentjes wit
En 't heeft lakentjes zacht.
Slaap hartje, mijn hartje...
Ay, paardje mijn zwartje
Dat 't water niet lust,
Hier mag je niet komen
Het kind slaapt gerust.
Ga jij naar de bergen,
Naar de grauwe vallei
Daar wacht je een merrie,
Het kind slaapt bij mij.
(kijkt naar het kind)
Mijn kind gaat al dromen.
(gedempt)
Slaap anjer rood en zwart
Het paardje wou niet drinken gaan
Het water was te zwart.
(staat op en zingt zachtjes)
Slaap dan mijn roze-knop
't Staat met in ieder oog een traan
En een gebogen kop.
(Zij brengt het kind weg)
(komt op)
Waar is het kind?
Gisteren was het niet goed. 't Lag 's nachts te huilen.
(vrolijk)
Vandaag is hij als een dahlia. En jij? Ben je bij de smid geweest?
Daar kom ik vandaan. 't Is om niet te geloven, al maanden laat ik dat paard beslaan, en telkens verliest het zijn ijzers. 't Zal van de stenen komen.
Komt het niet dat je hem te veel rijdt?
Ik rijd hem haast niet. Nee.
Gisteren zeiden de buren dat ze je heel aan 't eind van de vlakte hadden gezien.
| |
| |
De vrouwen die kappertjes zoeken. Ik stond er verbaasd van. Is dat waar?
Neen. Wat heb ik in die dorre hoek te maken?
Dat zei ik ook. Maar het paard droop van zweet.
Ja. Wil je citroen met water?
Waarom ben je niet wezen eten?
Ik, was bij de korenwegers. Dat houdt altijd op.
(maakt de limonade en zegt aanhalig)
Heb je een goede prijs gemaakt?
Ik moet een jurk hebben en het kind een mutsje met strikken,
(staat op)
Ik ga eens naar hem kijken.
(komt binnen)
Wie beult er dat paard zo? Het staat afgejakkerd met zijn ogen uit zijn hoofd, of het van het eind van de wereld komt.
Dan heb ik niets gezegd. 't Is jouw paard.
(verlegen)
Hij was naar de korenwegers.
Voor mijn part kan het beest barsten.
(Zij gaat zitten. Stilte)
Hier, je drinken. Is het koud genoeg?
Weet je dat ze mijn nicht gaan vragen?
Morgen. De bruiloft zal binnen de maand zijn. Ik hoop dat ze ons noden.
(ernstig)
Dat weet ik nog niet...
Zijn moeder moet er niet best over te spreken zijn.
Zij kon wel gelijk hebben. 't Is een meisje met kuren.
't Staat je niet mooi, dat je kwaad van haar spreekt.
Als hij dat zegt, is het omdat hij haar kent.
(met nadruk)
Je weet toch dat hij drie jaar met haar verkeerd heeft?
Ik heb het uitgemaakt.
(tot zijn vrouw)
Moet je daarom gaan huilen? Laat dat!
(Hij trekt ruw haar handen van haar gezicht)
Ga mee naar het kind kijken.
(Zij gaan af, met de arm om elkaar heen. In de deur komt het jonge meisje op, vrolijk. Zij loopt op een drafje)
De bruigom is in de winkel geweest en heeft het mooiste gekocht van alles wat er was.
Neen, met zijn moeder. Deftig en heel ernstig.
(Zij doet haar na)
En wat een rijkdom.
| |
| |
Zij hebben kousen met gaatjes gekocht...
O, wat een pracht van kousen. Kousen waar een vrouw van kan dromen.
Kijk maar: een zwaluw hier...
(Zij wijst naar haar enkel)
...een schip hier...
(Zij wijst naar haar kuit)
...en hier...
(Zij wijst op haar dij)
...een roosje...
Een roosje met de stamper en stengel. Ay. En alles van zij.
Er komt mooi land en geld bij elkaar.
(Leonardo en zijn vrouw komen op)
Ik kom jullie vertellen wat ze gekocht hebben.
(heftig)
Dat kan ons niet schelen.
Leonardo... wat zou het...
(Af in tranen)
Waarom maak je toch altijd ruzie met de mensen?
Bemoeit er u niet mee.
(hij gaat zitten)
(tot Leonardo)
Wat is er? Wat spookt er achter in je hoofd rond? Dat kan ik niet hebben, dat ik niets weet.
Neen, ik wil dat je me aankijkt en het zegt.
Laat me met rust.
(hij staat op)
(met nadruk, tegen haar dochter)
Houd je mond.
(Leonardo gaat heen).
Denk aan het kind.
(Zij gaat heen en komt terug met het kind in haar arm. De vrouw is onbeweeglijk op haar plaats blijven staan)
De schenen vol wonden
De manen geschonden
En tussen de ogen
Een dolk wit van maan...
Wat stroomt naar het water,
Wat stroomt uit de wonde?
Nog sneller dan water
Kan donker bloed gaan.
(keert zich langzaam om; als in een droom)
Slaap anjer rood en zwart
Het paardje wil niet drinken gaan
Het water is te zwart.
Slaap dan mijn roze-knop
't Staat met in ieder oog een traan
En een gebogen kop.
| |
| |
Slaap hartje, mijn hartje.
Ay. Paardje, mijn zwartje
Dat water niet lust...
(tragisch)
Paard, hier slaapt mijn kindje
Daar mag jij niet bij,
Zoek de merrie die hinnikt
In de grauwe vallei.
(in tranen)
Mijn kind ligt te dromen.
(In tranen; zij steunt op de tafel
De slaap is gekomen.
(hoofd op de tafel in haar armen)
Slaap, roos van mijn bloed.
(doek)
| |
Eerste bedrijf
Derdetafreel
(Binnen de rotswoning waar de Bruid woont. Op de achtergrond een kruis van grote, roze bloemen. N.B. Papieren bloemen - vals roze. De deur-openingen zijn van boven rond, de gordijnen kantwerk, met roze banden. De muren hard wit, versierd met uitgespreide zwarte waaiertjes, blauwe kannen en kleine spie geltjes).
(komt binnen)
(Zij spreekt met geveinsde nederigheid. De Bruigom en zijn Moeder komen op. De Moeder is gekleed in zwart satijn, en draagt een kanten mantilla. De Bruigom is in een zwart Manchester pak en draagt een zware gouden horlogeketting)
Wilt u niet gaan zitten? Ze komen dadelijk.
(Af)
(De Moeder en de zoon blijven zitten zo star als standbeelden. Lange stilte)
(Hij haalt het te voorschijn en kijkt er naar)
Ja.
Wij moeten tijdig terug wezen. Wat leeft dat volk ver weg.
Goed land. Maar te afgelegen. Op vier uur gaans geen huis en geen boom.
Je vader zou het met bomen geplant hebben.
Dat had hij wel gevonden. In de drie jaar dat wij getrouwd waren plantte je vader tien kersebomen.
(Zij tracht het zich verder te herinneren)
En de drie notebomen bij de molen en de ganse wijngaard, en een plant die ‘Jupiter’ heet en die rode bloemen had; maar die is verdord.
(stilte)
| |
| |
(Denkend over de Bruid)
Ze zal zich wel aan het kleden zijn.
(De Vader van de Bruid komt binnen. Hij is een oude man met glanzend wit haar. Hij loopt met gebogen hoofd. De Moeder en de Bruigom staan op en men geeft elkaar zonder spreken de hand)
Vier uur.
(Men gaat zitten)
Dan hebt ge de langste weg genomen.
Ik ben te oud voor de steile langs de rivier.
(Stilte)
Een mooi jaar voor het esparto.
Toen ik jong was groeide hier niet eens spartelgras. Wij moesten het land breken en met tranen begieten, eer het wat goeds gaf.
Maar nu brengt het op. Je hebt niet te klagen. Ik kom je ook niets vragen.
(met een lachje)
Jij bent rijker dan ik. Je wijngaarden zijn een fortuin waard. Iedere jonge stok een zilverstuk. Wat mij spijt is dat de grond hier..., begrijp je wel? niet aaneen ligt. Ik had ze liever aan een stuk. 't Is een doorn in mijn hart dat er ander's volk boomgaard tussen ligt, midden in mijn akkers - en voor geen goud ter wereld willen ze verkopen.
Als we met twintig span ossen jullie wingerd hierheen konden trekken, en daar op de helling planten... Dat zou mijn hart goed doen...
Wat van mij is komt aan haar en wat van jou is aan hem. Daarom.
Om alles bij elkaar te zien. Bij elkaar zou dat een pracht wezen.
Als ik dood ben, kan je mijn grond verkopen, en hier bijkopen.
Verkopen, verkopen... Wat is dat! Kopen, goeie mens, altijd kopen.
Als ik zoons had gekregen, had ik de hele hoge vlakte hier gekocht, tot het water aan toe. 't Is geen best land, maar met sterke handen is het goed te krijgen. Er komt geen mens langs. Niemand steelt de vrucht, je kan rustig slapen.
(Stilte)
Je weet waarvoor ik hier kom.
't Is mij best. En zij zijn het al eens.
Mijn zoon is een brave jongen. Nog geen vrouw gekend. Zo onbevlekt als een laken in de zon.
En mijn dochter dan? Zij staat aan het brood maken zodra de dag licht. En nooit praatjes; zacht en gedwee als wol. Ze borduurt alle soorten borduurwerk. En tanden om sterk touw stuk te bijten!
| |
| |
(De Meid komt op met twee presenteerbladen, het ene met glazen, het ander met gebak
(tot de Bruigom)
Wanneer wil je te bruiloft?
Dat is krek de dag dat zij 22 jaar wordt.
22 Jaar. Zo oud zou mijn oudste geweest zijn, als hij nog leefde, in al de mannelijkheid van zijn jaren, als er geen messen bestonden.
Iedere minuut. Met een steek in het hart.
Het paar en jij en ik gaan met de koets naar de kerk, want dat is een heel eind, en het gezelschap met de karren en paarden, waarmee ze komen.
(De Dienstmeid komt binnen)
Zeg dat ze binnen kan komen.
(tot Moeder)
Het zou mij een eer zijn als ze je aanstaat.
(De Bruid verschijnt. Zij laat haar handen bescheiden op haar schoot hangen en draagt het hoofd gebogen)
Kom eens dichter bij. Ben je tevreden?
Je moet niet zo stijf doen. Per slot van zaken wordt zij je moeder.
Ik ben tevreden. Ik heb ‘ja’ gezegd omdat ik het wilde.
Zoals het behoort.
(Zij tilt haar gezicht op bij de kin)
Kijk me eens aan.
Ze lijkt in alles mijn vrouw.
Ja? Zij heeft mooie ogen. Weet je wat het is, getrouwd te zijn, mensenkind?
(Ernstig)
Ja, dat weet ik.
Een man, een stel kinderen, en een muur van twee voet tussen jou en de wereld.
Neen. Als ieder maar zo leefde. Dat is het. Als ieder maar zo leefde.
Dan zijn er hier een paar presenten.
Wil men niet iets gëbruiken?
Voor mij niet.
(Tot Bruigom)
En jij?
Ja, graag.
(Hij neemt een stukje gebak. De Bruid doet hetzelfde)
Des te beter.
(Stilte. Zij zijn allen opgestaan).
(tot de Bruid)
Morgen kom ik wel aan.
| |
| |
Als ik van je wegga, is het of mijn hart scheurt en alsof ik een brok in mijn keel krijg.
Dat betert wel als wij getrouwd zijn.
Kom. De zon wacht niet.
(tegen de Vader)
Alles accoord?
(tegen de Dienstmeid)
Tot ziens, goeie mens.
(De Moeder kust de Bruid en zij gaan zwijgend de deur uit)
(in de deur)
Tot ziens, mijn dochter.
(De Bruid antwoordt met een handgebaar)
Ik ga een eind mee.
(Zij vertrekken)
Ik barst om de presenten te zien.
Toe Niña, laat eens zien?
De kousen alleen dan...Ze zeggen dat het allemaal van de duurste zijn. Toe maar?
In Godsnaam, dan niet. Het lijkt wel of je geen zin in trouwen hebt.
(bijt van woede in haar hand)
Ay...y...y...
Meisje... mijn kind... wat is er met je? Spijt het je, dat je geen koningin meer in huis bent? Denk toch geen bittere dingen. Je hebt toch geen reden? Geen enkele. Laat de presenten eens zien.
(Zij neemt de doos)
(grijpt haar bij de polsen)
Laat los.
Je bent nog sterker dan een man.
Heb ik geen manswerk gedaan? Was ik maar een man.
Houd je mond zeg ik. Vertel eens wat anders...
(Het licht verdwijnt langzaam aan van het toneel. Lange stilte)
Heb je vannacht geen paard gehoord?
Zeker los geraakt van de anderen.
Omdat ik het gezien heb. Hij hield het stil onder je raam. Daar schrikte ik van wakker.
Misschien was het mijn bruigom? Hij is wel meer zo laat langs geweest.
| |
| |
(heftig)
Dat lieg je. Dat lieg je. Wat moet die hier?
Hou op. Vervloekt zal je kwade tong zijn.
Kijk maar buiten. Was hij het?
(Het geluid van een paard wordt vernomen)
(het doek valt snel)
| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Eerstetafreel
(Voorhuis van de woning der Bruid. Een poort in de achtergrond. Het is nog nacht. De Bruid komt op in een witte geplooide en gesteven onderjurk met kant en versierde stroken, met een wit keurslijf zondermouwen. De armen zijn naakt).
(is op dezelfde wijze gekleed)
Laat hier dan je haar doen.
Binnen is het niet te houden van de hitte.
Zelfs de vroegte koelt hier niet af.
(De Bruid gaat in een lage stoel zitten en kijkt in een handspiegeltje. De dienstmeid kapt haar)
Moeder kwam uit een streek met veel bomen. Rijke grond, zei ze.
Vandaar dat ze vrolijk was.
Ja. En hier is ze weggeteerd.
Zoals wij hier wegteren. De muren gloeien van hitte. Ay...y...y... doe me geen pijn.
Het moet hier nog beter vallen. Hier langs je voorhoofd.
(De Bruid bekijkt zichzelf in de spiegel)
Ay...y...y... wat ben je mooi.
(Zij omhelst haar heftig)
(ernstig)
Toe, doe mijn haar verder.
(kapt haar verder)
Jij hebt maar geluk. Jij krijgt een man in je armen, je gaat hem zoenen, je gaat zijn kracht voelen...
En het heerlijkste is 's morgens vroeg, als je hem naast je voelt en zijn adem langs je schouder streelt zo zacht als een nachtegaal zijn veertjes...
(heftig)
Ik zei: praat niet zoveel...
Maar meisje. Wat is dan een bruiloft? Wat is er een bruiloft dan anders? De suikerde koekjes? De bloemen? Neen. Een blinkend schoon bed en een man en een vrouw.
Daar hoort men niet over te praten.
Dat is iets anders. Maar zoet is het zeker.
Die oranjebloesem schik ik van hier tot daar, dat het een lichte krans op je haar wordt.
(Zij schikt de tak oranjebloesem)
(spiegelt zich)
Geef hier.
(Zij grijpt de oranjebloesem, kijkt er naar en laat het hoofd zinken)
Je mag vandaag niet bedroefd zijn.
(tracht haar op te vrolijken)
Geef het kransje maar hier.
(De Bruid werpt het op de grond)
Niña! Moet je ongeluk op je hoofd brengen door je kransje op de grond te gooien? Laat dat gezicht eens zien. Wil je niet trouwen? Zeg het dan. Je kunt nu nog terug.
(De Bruid staat op)
| |
| |
Het is al over. Het was mijn hart. Een bevlieging. Dat heeft iedereen wel eens.
Ja. Ja, het is toch waar, niet?
Maar, het is een zware stap.
Ik heb mijn woord gegeven.
Laat me dan je kransje opzetten.
(gaat zitten)
Doe maar vlug. Ze staan op komen.
Ze zijn zeker nog een uur weg.
Hoever is het naar de kerk?
Vijf mijl langs het water, maar dubbel zo ver langs de weg.
(De Bruid staat op en de Dienstmeid kijkt haar opgetogen aan) (Zij zingt:)
Bruidje, de dag breekt aan,
Gij moet te bruiloft gaan.
Al 't water van de wereld
Dat helpt daar niet meer aan.
(glimlacht)
Goed dan, doe maar.
(kust haar heftig en danst om haar heen)
Blanke blad van laurier.
Roze bloem van laurier
Zo ontwaakt zij
Donkere stam van laurier
Sterke wilde laurier
Zo ontwaakt hij.
(Men hoort hevig met de klopper op de deur slaan)
Maak open. 't Zal de eerste gast zijn.
(Zij gaat af; de meid doet open en staat ontsteld)
Te paard. Zij komt wel lopen.
Ben je niemand tegen gekomen?
Ik ben ze voorbij gekomen.
Je zal dat beest nog doodrijden met al dat gedraaf.
Kom maar op de begrafenis.
(Stilte)
Ga zitten. Er is nog niemand.
Ik wou haar net gaan kleden.
Dat zal de bruid plezier doen.
(om het gesprek af te leiden)
Hoe gaat het je kind?
| |
| |
(herinnert zich, als vergeten)
Ja... goed...
Neen.
(Stilte. In de verte hoort men zingen)
Bruidje, de dag breekt aan.
Gij moet te bruiloft gaan.
Bruidje, de dag breekt aan,
Gij moet te bruiloft gaan.
Daar komt het volk aan. Maar nog een heel eind weg.
(staat op)
En de bruid draagt zeker een grote krans? Niet? Een kleine zou beter passen. En heeft de bruigom het ruikertje bloesem al gebracht om tussen haar borsten te steken?
(Zij is nog in de onderrok, maar met de krans oranjebloesem in het haar)
Dat heeft hij.
(Heftig)
Je mag hier zo niet komen.
Wat geeft het?
(Ernstig)
Waarom vraag je of ze mij de witte bloesem gebracht hebben? Wat bedoel je?
Niets. Wat zou ik bedoelen?
(Hij komt haar nader)
Jij weet het toch? Jij weet dat ik niets kan bedoelen.
Zeg dan zelf! Wat ben ik je geweest? Dat weet je. Niets. En weet je niet meer waarom? Twee schrale ossen en een slecht huis, dat was je te min, niet? Daar zat hem de knoop.
Dat heb jij zo gemaakt, met je twee handen gemaakt. Ik ben een man die me laat doodslaan, maar op me spuwen, dat niet. En al je geld, hoe mooi het ook klinkt, was of je 't op me spuwde.
Ik zal daar niet meer van praten; want ik heb heet bloed; ik zou maar gaan schreeuwen, dat de bergen het hoorden.
Zo mag hier niet worden gesproken. Wat gedaan is, is gedaan.
(Zij kijkt onrustig naar de deur)
Ze heeft gelijk. Ik moest niet eens tegen je praten. Maar het steekt me tot in mijn ziel dat je hier komt kijken en loeren naar mijn bruiloft en vragen over mijn krans, en wat je daarmee bedoelt. Ga weg en wacht buiten de deur. Op je vrouw.
Mag ik niet eens meer met je praten?
(Woedend)
Neen, dat mag je niet meer.
Na mijn trouwen heb ik dag en nacht gedacht aan wie de schuld lag, en iedere maal vrat de schuld van de een de schuld op van de ander. Maar schuld is er.
| |
| |
Een man met een paard weet veel en kan veel, om 't een meisje in een eenzame streek moeilijk te maken. Maar ik heb mijn trots. Daarom trouw ik. Daarom zal ik mij opsluiten met mijn man, en als ik van iemand hou, zal ik van hem houden.
Die trots zal je niet helpen.
(Hij komt dichter bij)
Branden van begeerte en zwijgen, dat is de zwaarste straf die een mens zich op zijn hals haalt. En wat heeft het mij geholpen dat ik trots was, en je niet zien wou, en je nachten en nachten heb laten wachten zonder slaap? Niets. Alleen dat het vuur mij dieper brandt. Jij denkt dat de tijd geneest; dat die muren je zullen beschermen, maar het is niet waar, het is niet waar. Wat een mens zijn binnenste brandt, daarvan is geen genezing.
(ontroerd)
Ik wil niet naar je luisteren.
Ik mag je stem niet horen. Het is alsof ik een fles anis drink en in slaap val onder de rozen. Ik kan niet tegen je stem; ik weet dat ik me ga verdoen, maar ik kan niet anders, ik kan niet anders.
(Pakt Leonardo bij de opslagen van zijn jas)
En nu ga je er uit.
Het is de laatste maal, dat ik met haar kan spreken. Wees maar niet bang.
Ay, ik weet dat ik gek op je ben. Ik weet dat mijn hart verrot van de pijn en dat ik zo ben en hier sta en zijn stem hoor, en hem zie bewegen...
Ik zou geen rust of duur hebben, als ik het je niet gezegd had. Goed, en ik ben getrouwd: ga jij dan maar trouwen.
(tot Leonardo)
En trouwen zal ze.
(dichterbij zingend)
Bruidje, de dag breekt aan,
Gij moet te bruiloft gaan.
Bruidje, de dag breekt aan...
(zij rent weg naar haar kamer)
Daar komt het volk.
(tot Leonardo)
En jij blijft haar uit de buurt.
Maak je geen zorg.
(Hij gaat links af. De dag begint aan te breken)
(komt op)
Bruidje, de dag breekt aan,
Gij moet te bruiloft gaan.
Met bloemen en festoenen
Zullen wij dansen gaan.
Bruidje, de dag breekt aan...
(jaagt de vreugde nog wat op)
Blanke blad van laurier
Roze bloem van laurier
Zo ontwaakt zij
Donkre stam van laurier
Sterke wilde laurier
Zo ontwaakt hij.
| |
| |
(opkomend)
De bruid moet op gaan staan
Doen sneeuw-wit hemdje aan
Schoon zal haar kroontje zijn,
Schoentjes van zwart satijn,
Met bloempjes van jasmijn.
Ay...y... En niet gaan slapen
Dan eerst bij maneschijn.
Ay...y... hoe zal dat zijn
Olijf bij maneschijn,
(houdt zijn hoed hoog boven zijn hoofd)
Bruid, je mag wel op gaan staan
Hier komen de vrienden aan
Van ver en van nabij,
Brengen kransen dahlia
En koek met suikerij.
Bruidje, de dag breekt aan
Bruidje is opgestaan
Doet haar wit kransje aan
Een man die van haar houdt
Brengt haar een ring van goud.
Zo zoet als bloem en kruid
Ruikt straks de goede bruid.
Rijk als een boomgaard fruit
Is bruigom voor de bruid.
(Drie gasten komen binnen)
Duif, Duifje, hoor eens aan
Voor wie de klokken slaan
Wil mee te bruiloft gaan.
Als een maagd de kerk in gaan
Als maagd er uit te gaan.
En als vrouw op te staan.
Kom laat je zien aan mij
Met je rokje zwarte zij.
Kom laat je zien en roemen
Hier staan wij met de bloemen.
Kom bruidje, bruidje, gauw
Als bloempje fris van dauw.
Ik zal je een hemdje geven
Met bloempjes rood granaat
Kom dan mijn lieve leven
En kijk of dat je staat.
Bruidje, de dag breekt aan.
Laat ons niet langer staan.
Een scheepje dat ligt klaar en
Dat scheepje moet gaan varen
Het wacht een kapitein.
| |
| |
(komt op)
Een wagentje met goud belaan
Dat zal haar scheepje zijn,
Met een goed kapitein.
Daar komt de bruigom aan,
De goudsbloem is beloofd
Komt hij de wegen langs gegaan
Buigt iedere bloem het hoofd.
Ay...y...y... mijn harte dief.
Bruidje, de dag breekt aan.
Ay...y...y... mijn bruidje-lief.
't Is tijd om te verschijnen,
Van achter uw gordijnen.
Nu moet het bruidje komen.
Hoor hoe de klok al luidt
Kom dan de kamer uit.
Kom, kom, kom dan bruid
Kom dan de kamer uit.
Als een stier de bruiloft staat
Wacht tot gij komen gaat.
(De Bruid verschijnt. Zij draagt een zwart gewaad, stijl omstreeks 1900, met een lange sleep, geplooide stroken en stijve kant. Op het haar dat met een lok over het voorhoofd hangt, de krans oranjebloesem. De guitaren klinken. De jonge meisjes omhelzen de bruid)
Wat heb je voor geur op je haar gedaan?
(bekijkt haar kleren)
Zulke stof ziet men niet veel...
De bruigom... de bruigom...
(steekt hem een bloem achter het oor)
De goudsbloem u beloofd
Van haar die u bemint...
Waai dan de koele morgenwind
De zorgen uit uw hoofd.
(De Bruigom gaat naast de Bruid staan)
Waarom heb je die schoenen aan?
Staat vrolijker dan zwarte.
(komt op en omhelst de Bruid)
Geluk en voorspoed.
(Iedereen praat tegelijk)
(Als iemand die met moeite zijn plicht doet)
Mag je krans licht zijn
Als geur van jasmijn.
Je leven als vrouw
Zo rijk als de dauw.
(tot de Vader)
Hoe komen die mensen hier?
Familie... 't Is een dag van vergeven.
't Is goed. Maar vergeven? Dat niet.
| |
| |
Je bent mooi met je kransje.
Ik wou maar liefst gauw naar de kerk.
Ja. Ik wou dat ik je vrouw al was en alleen met jou om alleen jouw stem te horen...
Ik wou liefst geen ogen meer zien dan de jouwe. Houd me zo vast dat ik niet weg kan, al riep mijn moeder mij vanuit de dood.
Kracht genoeg in mijn armen. Om je voor veertig jaar vast te houden.
(tragisch) (neemt zijn arm)
Voor altijd.
Voortmaken. Voortmaken. Paarden en wagens klaar. De zon is op. Kalm aan. Maak geen ongelukken.
(De grote poort in de achtergrond gaat wijd open. Men begint weg te gaan).
(in tranen)
Wit maagdje 't huis verlaat
Licht als ster ten hemel gaat...
Rein van lichaam, van gewaad
Is zij die te bruiloft gaat.
(Meer gasten vertrekken)
Die als maagd ter kerke gaat.
Wind woelt in 't gewaad haar
Als woei ze in bloemen.
(ontsteld)
Wind waait haar mantilla
Als nachtwind in duister.
(Zij gaan. Men hoort guitaren, castagnetten, tamboerijnen. De enige die achterblijven zijn Leonardo en zijn vrouw)
Naar de kerk. Maar jij niet te paard. Ga maar met mij.
Ik ben geen man om met een kar te rijden.
En ik ben geen vrouw om zonder mijn man te bruiloft te gaan. Ik kan niet meer.
Kijk me niet zo aan. Het licht steekt in je ogen.
Ik weet niet wat je hebt. Ik denk, en ik wil niet denken. Een ding weet ik: je wilt me niet meer. Maar ik heb een kind, en ik wacht een ander.
Zo gaat het. Zo is het mijn moeder gegaan. Maar zonder jou blijf ik hier.
(buiten)
Wit maagdje 't huis verlaat
Licht als ster ten hemel gaat.
| |
| |
(in tranen)
Rein van lichaam, van gewaad
Is zij die te bruiloft gaat.
Zo ben ik ook getrouwd. En nu? Of ik mijn mond heb vol aarde.
Goed.
(Stilte)
Maar voort dan.
(Zij gaan af)
Rein van lichaam, van gewaad
Is zij die ter kerke gaat.
(langzaam doek)
| |
Tweede bedrijf
Tweedetafreel
(Buiten de grotwoning van de Bruid. De kleuren zijn wit-grijs en koud blauw. Grote vijgcactussen. Schaduw en zilver licht. Een vergezicht van bruinblond hoogland, hard van kleur als aardewerk in de volkstrant)
(schikt glazen en borden op een tafel. Zij zingt luidkeels)
Ga, draai dan
Ga molenrad, draai dan
Ga watertje, maal dan
Ga schijnen, gij maan dan
Ga bomen, en zwaai dan
Ga bruidje en kijk dan
Want ik zie al uw man.
(Zij roept met gewone stem)
De kleden op tafel.
(opnieuw poëtisch)
Ja, zing dan
Ja, zing voor het paar dan
Ja, watertje, spring dan
Want de bruid heeft een man
Doe vol honig de pot dan,
Maak de bittere amandelen
Zo zoet als het kan.
(Zij roept als voren)
En zet de wijn klaar.
(opnieuw poëtisch)
Wild water,
Wild water, geklater
Door het molenrad slaat er
En gaat er voorbij
Je moeder en vader
Waren eens zo te gader
En ze deden als jij
Ja, ga maar
Ja molenrad, maal maar
't Gaat alles al water,
Dat vindt stiller staat
En gaat eeuwig voorbij.
| |
| |
(komt op)
Dat was een heel eind.
Neen. Leonardo is er al een tijd. En zijn vrouw. Zij kwamen gerend als wilde duivels. De vrouw flauw van de schrik. Ze hebben 't zo snel gedaan als met een paard.
Die man zoekt zijn ongeluk. Dat zit 'm in het slechte bloed.
Wat voor bloed zou hij anders hebben? Dat van zijn hele familie. Dat begon bij zijn betovergrootvader, die heeft al een man vermoord, en zo is het doorgegaan met heelhun gemene soort van messenvechters en valse gezichten.
Ik zal er maar niets over zeggen.
Het doet zeer tot in het bloed van mijn aderen. Als ik dat volk zie, zie ik enkel de handen, waarmee ze mijn mannen vermoord hebben. Begrijp je dat niet? Denk je dat ik gek ben? Goed, dan ben ik gek, omdat mijn borst barst van de tranen die ik niet kwijt kan. Ik heb altijd verdriet dat het uit wil gillen, dat ik de baas moet blijven en verstoppen onder mijn doeken. En dan moet ik maar niet aan mijn doden denken? En dan vinden de mensen dat ik verkeerd doe?
(Zij doet haar schouderdoek af)
Het is vandaag niet de dag om er aan te denken.
Als het gesprek zo valt, dan spreek ik. En vandaag des te meer. Want na vandaag ben ik alleen.
Daar hoop ik dan ook op: op de kinderen.
(Men gaat zitten)
Ze moeten er maar veel krijgen. Onze grond vraagt sterke armen, en niet van betaalde knechten. Hier moet er gevochten worden tegen onkruid en distels en de stenen die van ik weet niet waar vandaan komen.
En dat moeten armen van de bazen zijn, die de grond aandurven en te lijf gaan en 't gewas doen groeien. We moeten veeljongens hebben.
En een paar meisjes. Mannen zijn ongestaag als de wind, en ze spelen met wapens. Meisjes blijven in huis.
(vrolijk)
Ik denk zo dat ze wel van alles wat krijgen.
Mijn zoon zal ze haar wel maken. Hij is van goed ras. Zijn vader had nog heel wat zoons bij mij kunnen hebben.
Ik wou dat zo iets in een dag voor elkaar was. Zo dat er ineens twee, drie zoons waren.
Maar zo gaat het niet. Het vraagt veel tijd. Daarom is het zo schrikkelijk het bloed van je eigen bloed te zien wegzakken in de grond. Een bron die een minuut vloeit en weg is alles wat ons jaren gekost heeft.
Toen ik mijn zoon zag, lag hij midden op straat neergevallen. Ik heb mijn handen gewassen in zijn bloed en afgelikt met mijn tong. Omdat het mijn bloed was. Jij weet niet wat dat is. Ik had de aarde die zijn bloed dronk wel willen bewaren in een schrijn met kristal en topazen.
Kom, je mag nu weer hoop vatten. Mijn dochter is stevig in de heupen en je zoon sterk.
| |
| |
Daar hoop ik dan op.
(staat op)
Maak de schalen met graan klaar.
(opkomend)
Met alles het beste.
Maar niet lang. De mensen wonen ver weg.
Daar zijn ze.
(De gasten verschijnen in vrolijke groepen. Bruid en Bruide gom komen gearmd. Leonardo gaat weg)
Er is nog nooit zoveel volk op een bruiloft gezien.
De hele aangetrouwde familie.
Mensen die anders nooit van huis gaan.
Je vader heeft veel gezaaid en nu oogst jij -
Er waren neven van ons die ik nog nooit ontmoet had.
(vrolijk)
Ze waren bang voor de paarden...
(Het gesprek wordt algemeen)
(tegen de Bruid)
Waar denk je aan?
De zegen weegt zwaar op je.
(Men hoort de guitaren)
(ernstig)
Dat mag zo niet zijn. Je moet licht zijn als een duifje.
Neen, ik laat mijn huis niet alleen.
(tegen de Moeder)
Kijk, ze gaan dansen. Dansen van hier en van de zee-kant.
(Leonardo verschijnt weer. Hij gaat zitten. Zijn vrouw staat achter hem, rechtop en roerloos)
Dat zijn de neven van mijn man. Hard als steen, als er gedanst moet worden.
't Doet mij plezier ze te zien. Wat een drukte, en dat hier aan huis.
(Hij gaat)
(tegen Bruid)
Vond je de oranjebloesem mooi?
Ze zijn van was gemaakt. Dat kan een leven lang mee. Ik had graag gezien dat je ze overal op je bruidsjurk droeg.
Dat vond ik niet nodig.
(Leonardo gaat rechts af)
We komen de spelden uit je kransje halen.
(tot de Bruigom)
Ik ben dadelijk terug.
Je zal wel gelukkig zijn met mijn nicht.
Hier met zijn beiden te leven en nooit uitgaan en samen een gezin maken. Ja, zo zou ik ook wel willen leven, ver van alles...
Waarom koop je dan geen land? 't Is hier niet duur, en de kinderen groeien beter op.
| |
| |
Wij hebben geen geld. En zoals wij leven...
Je man kan toch goed werken.
Ja, maar hij houdt nooit voet bij stuk. Hij gaat van de hak op de tak Het is geen rustige man.
Zal je niets gebruiken? Ik zal wat wijn-beschuitjes inpakken voor je moeder, daar houdt zij veel van.
Geef haar maar een dozijn of drie.
Een stuk of zes is genoeg.
't Is niet alle dag bruiloft.
(tot de Meid)
Waar is Leonardo?
Hij zal wel bij de gasten zijn.
Ik zal eens kijken.
(zij gaat)
Niemand vraagt mij.
(Twee meisjes passeren op de achtergrond. Gedurende de gehele handeling is de achtergrond een gekrioel van mensen)
(vrolijk)
Dat komt dat ze er niets van kennen. Zulke oudjes als jij dansen beter dan jonge meisjes.
Kijk eens aan. Wou je mij een compliment maken, jongen? Wat een familie die van jullie. Wat een mannen. Ik heb als kind je grootvader nog zien trouwen. Wat een man. Als een berg, die bruigom.
Ik ben niet zo groot van stuk.
Maar je hebt hetzelfde vuur in je ogen. En waar is je bruid?
Ze nemen haar de krans af.
Ah. Hoor eens. Voor vannacht, omdat je wel niet zal slapen, heb ik ham klaar gezet en een paar stevige glazen oude wijn. Het staat beneden in de etenkast. Als je honger mocht krijgen...
(vrolijk)
's Nachts eet ik niet.
Maar misschien zij wel.
(zij gaat)
Je moet een glas met ons komen drinken.
Kom, je hebt nog tot morgen vroeg de tijd...
Ik ga mee.
(Zij gaan. Men hoort feestgeluid. De Bruid verschijnt. Van de andere kant komen twee jonge meisjes)
Aan wie heb je het eerst een speld gegeven, aan mij of aan haar?
Je hebt mij de eerste hier gegeven.
(onrustig, in grote innerlijke tweestrijd)
Ik weet het niet meer.
Maar als je nu eens nadacht...
(valt haar in de rede)
En het kan mij niet schelen... Ik heb iets anders in mijn gedachten.
O, pardon...
(Leonardo passeert op de achtergrond. Zij ziet hem)
| |
| |
En er gaat zoveel in mij om...
Daar weten wij niets van.
Dat zal je wel te weten komen als je tijd komt. Het is een zware stap om te trouwen.
Dat hoeft toch niet? Alle twee de spelden maken toch dat wij binnen het jaar trouwen. Niet?
Maar de een zal dan toch gauwer trouwen dan de andere...
Omdat...
(Ze slaat haar armen om het andere meisje. Ze lopen beiden haastig weg. De Bruigom komt zachtjes op en omhelst de Bruid van achter)
(in hevige schrik)
Laat me los.
En wie zou het anders zijn?
(Stilte)
Je vader, of ik...
Al zou je vader je wel zachter hebben gepakt.
(Omhelst haar heftig en wat lomp)
Omdat hij oud is...
Waarom?
(Hij laat haar los)
Om de mensen... Ze kunnen ons zien.
(Op de achtergrond gaat de Meid voorbij zonder naar het paar te kijken).
En dan? Wij hebben de zegen.
Ja... maar... laat mij maar. Straks...
Wat heb je? Je kijkt zo verschrikt.
Ik heb niets. Blijf bij mij.
Is mijn man hier geweest?
Omdat ik hem niet kan vinden en zijn paard staat ook niet op stal.
(opgelucht)
Hij zal een eindje zijn om gaan rijden.
(De vrouw gaat ongerust weg. De Meid komt op)
Zijn jullie niet gelukkig?
Met al die goede wensen?
Ik heb er genoeg van. De Bruid is moe.
Het is alsof ik een slag op mijn hoofd heb gehad.
Een bruid van de bergen moet zich sterk houden.
(tot Bruigom)
Jij bent de enige die haar beter kan maken; omdat ze van jou is.
(Zij gaat haastig weg)
(omhelst de Bruid)
Laten we wat gaan dansen.
(kust haar)
| |
| |
(bang)
Neen. Ik wil liever wat op bed gaan liggen.
Dat nooit. Met al die mensen hier? Wat zouden ze daar van zeggen.
Laat me even gaan rusten.
Zoals je wilt. Maar wees vannacht anders...
(in de deur)
Vannacht ben ik beter.
O, daarginds, in al dat rumoer. Ben je tevreden?
Ze rust. 't Is een zware dag voor een bruid.
Een zware dag! De enige mooie. Voor mij was het of ik mijzelf werd.
(De Meid komt op en gaat naar de kamer van de Bruid)
Als breken van nieuwe grond, als jonge bomen planten; zo is het.
Ja. Ik wil in mijn eigen huis zijn.
Niet alleen. Ik heb een hoofd vol zorgen. Over mannen en vechten...
Dat vechten is nu toch gedaan.
(De Meid komt snel op en verdwijnt op een drafje in de achtergrond)
Vechten is er zo lang je leeft.
Je moet vriendelijk voor je vrouw wezen. Maar als zij dwaas is of lastig, heb haar dan lief op een manier dat ze het voelt; gebruik je kracht, zoen haar dat het pijn doet en geef haar een zachte zoen toe. Niet zo dat zij kwaad wordt, maar ze moet voelen, dat jij de man bent en de baas, dat jij het voor het zeggen hebt. Dat heeft je vader me geleerd.
En omdat hij er niet meer is, moet ik je maar vertellen, hoe een man zijn kracht hoort te gebruiken.
(op)
Waar is mijn dochter?
(Vader af)
Het paar moet komen voor de rondedans.
(tot de Bruigom)
Jij moet de dans voorgaan.
Ze zal op het balcon zijn.
Ik zal gaan kijken.
(Af. Rumoer. Guitaarmuziek)
Ze zijn al begonnen.
(Zij gaat naar buiten)
(komt binnen)
Zij is er niet.
| |
| |
(ernstig)
We weten het niet.
(Bruigom af. Drie gasten op)
(tragisch)
En is ze niet bij het dansen?
Bij het dansen is zij niet.
(ongerust)
Er loopt zoveel volk. Ga nog eens kijken.
(dramatisch)
Maar waar is ze dan?
(op)
Niets. Nergens te vinden.
(tot de Vader)
Wat betekent dat? Waar is je dochter?
(De Vrouw van Leonardo verschijnt)
Ze zijn er vandoor! Weggelopen zijn ze. Zij en Leonardo. Op het paard. In elkaars armen. Samen één lijf.
Dat kan niet waar zijn. Mijn dochter? Neen.
Jouw dochter, ja. Vrucht van een slechte moeder. En hij, hij ook.
Maar toch is ze mijn zoon's vrouw.
Dààr ga ik achteraan. Wie heeft er een paard?
Wie heeft er een paard? Dadelijk een paard. Ik geef al wat ik heb.
O, mijn ogen, mijn hart.
Hier is al een paard.
(tegen de Bruigom)
Vooruit. Achter ze aan.
(Hij gaat af met twee vrienden)
Neen. Neen, ga niet. Dat volk is moorddadig op het mes. Maar, ja goed, vooruit. Haast je dan. Ik kom je achterna.
Dat kan zij niet zijn. Ze was nog liever in de put gesprongen.
Eerzame meisjes springen in het water. Behóórlijke meisjes; maar déze niet! En toch is ze de vrouw van mijn zoon. Opgepast! Soort bij soort! Er is hier twee soort volk!
(Iedereen komt binnen)
Mijn familie en de jouwe. Onze mensen, mee weg! Schudt het stof van je schoenen. Mee, mijn zoon helpen!
(De gasten verdelen zich in twee partijen)
Ons volk voor mijn zoon. De neven van de zee en de vrienden van hier.
Mee! Mee! Langs alle wegen. Het is weer het uur van het bloed. Twee partijen. Jij met de jouwe, en ik met de mijne. Laat me door. Laat door!
(doek)
| |
| |
| |
Derde bedrijf
Eerste tafreel
(Een bos. Het is nacht. Grote vochtige boomstammen. Een duistere omgeving).
(Men hoort twee violen spelen. Er komen drie houthakkers op)
't Is of er overal mensen gaan.
Als de maan komt, zijn zij er bij.
Ze moesten die twee met rust laten.
De wereld is groot. Plaats voor ieder.
Een mens doet wat zijn hart zegt: 't was hun recht, wat ze deden.
Ze hebben er lang genoeg tegen gestreden, maar het bloed is sterker.
Een mens doet toch naar zijn bloed hem dwingt.
De dag zal zien hoe de aarde het drinkt.
En dan? Beter leeggebloed, dan leven met ziek bloed.
Hoor, de krekels, de kikkers, en de schrik van de nacht.
Ze zullen wel bij elkaar liggen.
Haar lichaam van hem en zijn lichaam van haar.
Ze zoeken... En dan is het de dood.
Maar eerst heeft hun bloed zich vermengd! Dan zijn ze al leeg... als twee lege vaten, als twee dorre beken.
't Is zwaar bewolkt, het kan zijn dat de maan niet doorbreekt.
De bruigom vindt ze, maan of geen maan. Ik heb hem gezien toen het begon, zo woest als hij was. Zijn gezicht grauw als as. 't Gaat om de eer van zijn ras.
Zijn ras is op straat vermoord, zijn vader en zijn broer...
Denk je dat ze een kans hebben?
Moeilijk. Messen en geweren tien mijl in 't rond.
Hij heeft een goed paard.
Ja, maar een vrouw bij zich.
Hier zijn we bij het werk.
Een zware boom. Maar hij gaat er aan.
Kijk, de maan. Laten we voortmaken.
(Het wordt lichter van links)
Ay, y, maan, die verschijnt,
Laat in donker de blaren.
| |
| |
Ay, y, eenzame maan,
Werp geen licht door de blaren
Langs de bruid haar gezicht
Ay, y, maan, vals van schijn
Wil de liefsten toch sparen
Ay, y, droevige maan
Hoedt met schaduw het paar...
(Zij gaan af. In het licht van links verschijnt de Maan. De Maan is een jonge houthakker met een wit gezicht. Het toneel komt in een sterk blauwe schijn te staan)
Zwaneschijn in het diep water,
Roosvenster der kathedralen.
Valse morgenglans der blaren,
Ben ik, maan! Niemand ontgaat mij,
Niemand die mijn licht zal sparen
In geen schuilplaats, op geen paden. -
Flitsende mijn smal scherp staal
Zweeft ten hemel en zal raken
Zwaar als lood en fel als haat
Dorstende naar bloed en dood
Bladeren, laat mij door: bevrozen,
Koud als wit kristallen muren,
Ben ik, en zoek mensenborst
In bos, velden, huis en schuren,
Om mij eindelijk te warmen. -
In weerglanzende metalen
Spiegel ik en zoek naar vuur, en
Op de bergen, in de straten
Ben ik niets dan dood en as.
Hoog op schouders van wit marmer
Draagt de sneeuw mij. En het ijzig
Ongenaakbaar diepe bergmeer
Biedt haar armen mij als gast.
Maar vannacht worden mijn wangen
Rood, als het rood bloed zal hangen
Aan de halmen van het zware
In de nachtwind trillend gras. -
Schuilplaats mag niet meer bestaan
Schaduw zal zich niet ontfermen
Ik wil eindelijk binnengaan
In een hart dat mij kan warmen
Ay-y, ik wil een hart, een hart,
Dat wild bloed als bron zal springen
Langs de bergen van mijn borst,
Laat mij binnen, laat mij binnen.
(spreekt tot de blaren)
| |
| |
Ik wens geen schaduw. Mijn stralen
Moeten overal zijn. Hun gezicht
Zal in duisterste bomen nog zijn
Wemelend licht van mijn schijn;
Want vannacht wil ik wangen zo rood,
Gloeiend en donker van bloed
Als het hoog sidder-gras dat er trilt
Van de voetstappen van de wind.
Niemand hope in donker op vlucht.
Neen, niemand komt hier meer vandaan.
Ik zal op het paard schijnen gaan.
Tot het doodschrikt van diamant licht.
(De Maan verdwijnt tussen de boomstronken, en het wordt weer donkerder. Er komt een oude vrouw op, gehuld in vale groene lappen. Zij heeft naakte voeten. Haar gezicht is nauwelijks zichtbaar)
Daar gaat de maan weer eens weg; maar het paar komt nader;
Om verder dan hier niet te gaan. Dat gekabbel van water,
Samen met wat de bomen hier praten, smoort wel de doodskreet. -
Hier dan maar; op deze plaats. Want gedaan is gedaan. Ik ben moe.
Maak de kisten maar klaar, en de witte lakens,
In stille kamer, op koude baar.
Lichamen zwaar, de keel afgestoken.
Geen vogeltje zal er van ontwaken,
Als de wind in wapperend gewaad voorbijgaat.
En daarin de laatste zuchten slaakt.
(ongeduldig)
Ach, die maan, die maan!
(De Maan daagt weer op. Het felle blauwe licht keert eveneens terug).
Ik heb ze gezien.
Eén troep langs de berg-kant
Een de andere langs de rivier.
Ik ga ze de weg bij-lichten;
Wat begeert u nog meer?
Wind snijdt al scherp als een mes pas geslepen.
Schijn op zijn vest, op de zilveren knopen,
Dan weten de messen het best de weg.
Laat ze langzaam sterven...
Laat het bloed langs mijn vingers glibberen,
Laat mijn grauwe valleien weerglanzen
En ontwaken van deze nachtfontein.
Houdt ze staan aan het water. Ga dan.
Ja, daar zijn ze.
(Zij gaat. Het toneel is weer donker)
Haast je wat. Licht! Ay, ja, schijn dan! Ha, nu raakt het gedaan.
(De Bruigom op en de Eerste Jongeman. De Bedelares gaat zitten en verbergt zich in haar mantel)
| |
| |
Ze moeten de andere kant zijn gegaan.
Neen. Ik heb de galop van het paard gehoord.
Kan een ander paard zijn geweest.
Hoor hier. Voor mij is er maar een paard op de wereld, dit paard. Heb je er genoeg van? Ga weg dan. En als je nog meegaat, stil dan.
Stil! Hier zal ik ze vinden. Kijk: dit is mijn arm, maar dit is meer dan mijn arm, 't is de arm van mijn broer en mijn vader en van gans mijn gestorven geslacht. Daarin zit een zo machtige kracht, dat ik dieboomstam de grond uit kon halen, met wortels en al...
Kom dan, het is of de doden hier staan en mijn tanden verstarren doen in mijn mond, dat ik haast geen adem kan halen.
Ga kijken en zeg wat het is.
Ja, jacht. En wat voor een jacht.
(De jongeman af. De Bruigom gaat snel links en valt half over de bedelares, de dood)
(Nog altijd klaagziek en bedel-achtig)
Ach, zo ver weg...
Heb je een man en een vrouw op een paard gezien?
(slaat haar doeken op)
Laat eens denken...
(Zij kijkt hem aan)
Wat een knappe vrijer ben jij.
(Zij staat op)
Maar slapend zou je nog knapper zijn.
Zeg op. Geef antwoord. Heb je ze gezien?
Laat eens denken... En stevige schouders. Als je daar eens op stil mocht liggen, en niet langer moe gaan op je smalle voetjes?
Ik vraag of je ze gezien hebt? Zijn ze hier langs gekomen?
(beslist)
Nog niet langs, maar ze komen eraan, van daar ginder. Hoor je niet?
Ik zal het je wijzen. Ik ben hier bekend.
(ongeduldig)
Maak voort dan. Hoe gaan we?
(Gaan snel af. Twee violen vertegenwoordigen de geest van het bos. De houthakkers komen weer op. Zij hebben de bijlen op hun schouders. Zij gaan langzaam tussen de bomen heen en weer)
| |
| |
Ay, dood die verschijnt.
Dood in donkere blaren...
Maak het gras nog niet rood.
Ay, eenzame dood.
Dood van stervende blaren.
Ay, droevige dood.
Laat de takken nog groen.
Ay, moorddadige dood,
Maak het gras nog niet rood.
(Al pratende af. Leonardo en de Bruid komen op)
Van hier af ga ik alleen;
Ga weg. Ga dan toch heen.
Met handen en tanden, breek
Van mijn hals de keten der schande
Die je mij hebt omgedaan.
Dat ik verder stil kan leven
In het huis waar ik kwam vandaan
En weet je geen dood voor mijn schande
Geen dood als voor giftige slang
Geef mij dan het geweer in mijn handen,
Want mijn leven is mij te lang.
Ay, klagen, klagen en branden
't Is alles wat ik nog kan
Ay, ik spreek als met glas in mijn mond.
Wat wij hebben gedaan, is gedaan. Dus stil dan,
Ze zitten dicht achter ons aan
En we moeten hier samen vandaan.
Gedwongen alleen zal ik gaan.
Gedwongen? En wie begon
De balcon-trap af te gaan?
En wie heeft er in de stallen
Het paard nieuw tuig aangedaan?
Ja, ik, dat heb ik gedaan.
En wie deed de sporen mij aan?
Ik, met mijn bloed-eigen handen
Ploegde mijn akker van schande
Omdat ik de blauwe takken
Bloed van je aderen liefhad,
Liefheb wat zingt in je aderen.
En er is geen ander. Maar laat me
Want ik voel de dood in mijn handen,
Zag je liever strak in het laken
| |
| |
En zou bij je lijk zitten waken.
Maar dit vuur, zegt mijn hoofd, is niet goed
Want dit is de schande van 't bloed.
Mond scherp glas maakte jij mijn bestaan
En jij wou toch vergeten gaan?
En een hoge muur zou voortaan
Tussen jouw en mijn huis bestaan
Is 't niet waar? Weet je niet hoe het was?
En als ik je van verre zag staan,
Had ik pijn als van zand in mijn ogen.
En hoe vaak ik te paard ben gegaan
Kwam het recht voor je deur stil te staan.
En toen ik met bruidskrans je zag,
Werd het zilver der spelden mij zwart
En mijn droom werd verward van het kwade
Woekerend gewas van het hart.
Aan wie is de schuld dan; aan mij?
Neen, de schuld is de oude der aarde,
De geur die mij altijd verwarde
Van je borsten, je lichaam, je haar...
Dat is mannenpraat. Geen bed, geen tafel
Wil ik met jou, geen dag, geen uur.
En toch heb ik geen rust, geen duur.
Geen minuut dat ik jou niet begeer.
Maar dit is het leven toch niet;
Als een vrouw een man zo bemint
Als kaf waait het weg in de wind.
Ik heb een goed man verlaten
En zijn eer en zijn geslacht
Halverwege mijn bruilofts-staat,
Met de krans mij toebedacht.
Laat de schuld aan mij. Ga heen.
Vlucht jij en laat mij alleen.
Hoor hoe de vogels al slaan
En bewegen in de blaren.
Nachtduister ligt te sterven
Op de maan-beschenen steen;
Laten wij samen heengaan
Naar land waar ons niemand kent,
Waar wij samen kunnen leven
Waar geen mens ons meer kan schelen
En geen mond meer spreekt met venijn
(omhelst haar heftig)
En waar ik dan maar moet zijn
Als de hond die slaapt aan je voet.
Als een teef-hond zit achter een raam
| |
| |
En uitkijkt over leeg land.
(dramatisch)
Want zo ben ik. Als ik je zie,
Ben ik blind van de pijn in mijn bloed.
Vuur wordt aangestoken met vuur.
Van de kleine vlam in 't begin,
Moeten wij samen verbranden.
Kom.
(Hij sleept haar mee)
En waar breng je me heen?
Waar niemand komen kan
Van de mannen die ons hier jagen;
Maar ik stil naar je kijken kan.
(spottend)
Ja, en om van stad tot stad.
Met mijn schande ter markt te gaan
Dat iedereen mij kan zien staan
Als de bruid die geen bruiloft had.
Als ik dacht zoals iedereen denkt
Liet ik jou hier liever alleen
Maar ik moet, waar jij moet gaan.
En zo moet jij immers met mij.
Toe dan, en doe wat je moet.
En kijk hoe wij hier in de maan
Samen geketend staan.
(De gehele scène is zeer heftig en sensueel)
Ga.
't Is goed recht dat ze mij hier doodslaan,
Met mijn voeten in het water,
In de dorens verward met mijn haar
En dat mij bewenen de blaren,
Een verloren vrouw en een maagd.
Praat niet. Daar zijn ze.
Stil. Laat ze ons hier niet horen.
Ga jij voor. Kom, kom dan, ga dan.
(aarzelt)
Maar dan samen.
(slaat zijn arm om haar heen)
Zo is het goed.
En ze krijgen ons niet samen
Eer ik dood lig in je schoot.
(Zij gaan omarmd af. De maan verschijnt zeer langzaam aan. Het toneel wordt sterk blauw verlicht. Men hoort de twee violen spelen. Plotseling hoort
| |
| |
men twee lange hevige kreten, en de muziek zwijgt op slag. Bij de tweede kreet verschijnt de Bedelaarster en blijft met de rug naar het publiek staan. Zij opent haar mantel en staat midden in de voorgrond als een grote vogel met geweldige vleugels. Het licht van de Maan schijnt star op haar. Het doek valt in absolute stilte)
(doek)
| |
Derde bedrijf
Tweede tafreel
(Een wit huis met bogen en zware muren. Links en rechts witte trappen. Op de achtergrond en hoge boog en raam van dezelfde kleur. Ook de grond is blinkend wit. Dit eenvoudige huis dient iets monumentaals als een kerk te hebben. Geen enkel grijs, geen schaduw, zelfs niet om perspectief aan te geven).
(Twee jonge meisjes in donkerblauw vlechten een streng rode wol)
Mijn draadje, klein draadje
Wat wil je graag zijn?
Op sneeuwwitte kantjes,
Een twijgje jasmijn.
Geboren om vier zijn,
Gestorven om tien
En dan voor de sier zijn,
Het draadje, het bandje,
Om 't twijgje laurier zijn
In haar dode handje...
(zingt) (Als een af-tel rijm)
Wie was er op de bruidspartij?
Ik weet niet, jij niet,
Snoeimesje spreekt niet;
Van de olijvengaarde
Waar zij zijn heengegaan
Is niemand thuisgekomen
Waarom dat weet ik niet...
Neen. Ik niet, jij niet
Dode tak spreekt niet
(gaat weg)
Ik weet niet, jij niet.
Mijn draadje, klein draadje
Wat is 't dat je ziet?
Twee was-bleke monden,
Een bruidskrans geschonden.
Een morgen van zonde
Een nacht van verdriet.
| |
| |
(in de deur)
Ay, draadje, breek niet,
Al eindigt elk paadje.
In 't blauwe verschiet.
Ay, draai nog mijn draadje
Al valt het ook zwaar
Elk mes maakt eens wonden
Elk brood raakt eens gaar!
(gaat af)
Mijn draadje, klein draadje
Waarom spreek je niet?
De minnaar bleef zwijgen.
De bruigom is dood,
Waar zij zijn gelegen
Is de aarde bloedrood.
(Zij houdt de draad stil en zit er naar te staren)
(verschijnt weer in de deur)
Stil draadje, stil draadje,
't Is met je gedaan,
Met donkere paarden
Een wagen komt aan
Twee mannen vol aarde
In wit laken gedaan.
(Er komen op de Vrouw en de Schoonmoeder van Leonardo. Zij zijn opgejaagd en angstig)
(bits)
Wij weten van niets.
Geen nieuws van de bruiloft?
Ik wou er maar heen, om alles te weten.
(fel)
Jij, weg, naar huis. Jij blijft braaf en alleen in je huis. Om je jaren te dragen en uit te klagen achter dichte deur, en laat niemand in. Niets, dood noch leven. Alle ramen laten wij dichtslaan, enkel de regens zal je nog horen en de nachtwind ritselend in het gras.
Dat raakt je niet. Draag een zwarte sluier. Enkel je kinderen gaan je nog aan. Boven je bed op de plaats van zijn kussen, teken daar maar met as een kruis.
(vrouwen af)
(aan de deur)
Een stukje brood, meisjes?
Ga je weg!
(De meisjes komen dicht bij elkaar staan)
Omdat je jankt als een hond, ga weg.
Pas maar op, dat ik je ogen niet vraag. Ik heb aardige vogeltjes die mij dienen, wou je daar een van?
| |
| |
(tot Bedelaarster)
Neem het haar niet kwalijk.
Ben je soms langs de rivier gekomen?
(verlegen)
Mag ik je wat vragen?
Ja, ik heb ze gezien. En weldra komen
Zij die waren als wilde stromen,
Eindelijk stil tussen grote stenen,
Twee mannen, waar een paard bij staan bleef,
Gestorven in een pracht van een nacht.
(zeer voldaan)
Ja, dood en gestorven.
Ach stil toch, stil toch.
De oogleden als verflenste bloemen
De tanden hard als gebarsten sneeuw
Beiden gevallen, en de bruid staande
Rokken en haren met bloed bespat.
Bedekt met doeken draagt men de baren
Zwaar op de schouders van sterke mannen,
Zo is 't geschied, en zo betaamt het:
Op gouden bloem weegt de aarde zwart.
(Zij gaat af. De meisjes staan met gebogen hoofd en gaan rhytmisch als een koor af)
Zwaar op gouden bloemen...
Zwaar op gouden bloemen
Draagt men twee baren
Donker van bloed een
Donker de ander
In donker blad weent
Nachtegaal zoet.
(Zij gaat. Het toneel is leeg. Komen op de Moeder met de Buurvrouw, deze loopt te wenen)
Stil zeg ik.
(Zij staat in de deur)
Is hier iemand?
(Zij slaat de handen tegen het hoofd)
Hier moest mijn zoon staan en antwoord geven. Maar mijn zoon is een tak met verdorde blaren. Een stem van achter de bergen vandaan.
(woedend tegen de buurvrouw)
Kan je niet zwijgen? Ik wil geen tranen, hier in mijn huis. Jouw tranen komen maar uit je ogen, en dieper niet.
De mijne, als ik straks alleen ben, vanuit de zolen van mijn voeten, vanuit de wortels van mijn haren, en heter dan bloed.
Ga met mij mee naar huis toe, en blijf hier niet.
Neen. Hier wil ik zijn; hier, in vrede, nu al mijn volk dood is. Te middernacht slapen, niet meer liggen waken in angst voor messen of voor geweren. Zo menige moeder hangt 's nachts uit het raam, en waakt in
| |
| |
de regen, haar zoon te wachten. Voor mij is 't gedaan. Mijn dromen gaan als bevroren duiven een bloempje dragen naar het kerkhof heen
Neen, neen dat niet, naar het kerkhof niet. Naar het bed aarde waarin zij slapen, dat hun wieg onder de hemel is.
(Een vrouw in het zwart gekleed komt binnen, gaat naar rechts, en knielt neer)
Handen van je gezicht. Wees sterk, 't wordt nog kwader, dagen en dagen wacht het verdriet. Ik wil niemand meer zien. Ik alleen, en mijn graven. Ik alleen, en verdriet. Tussen deze vier muren... Ay... Ay... Ay...
(Ze gaat zitten, ze kan niet meer)
(strijkt het haar uit haar ogen)
Neen. Omdat straks de vrouwen komen klagen, en mij zo niet mogen zien. Zo arm en alleen. Een vrouw die niet eens meer een zoon bezit om aan haar borst te drukken.
(De Bruid verschijnt. Zij is zonder haar krans, in een zwarte sjaal)
(gaat kwaad op haar af)
Wat moet jij hier?
(tot de Buurvrouw)
Wie is dat?
Daarom vraag ik toch wie het is? Omdat ik het liever niet wist, dat ik haar de strot niet afbijt. Adder.
(Zij gaat op de Bruid af, maar staat stil) (Tot de Buurvrouw)
Zie je haar? Daar staat ze in haar tranen, en ik krab haar de ogen niet uit. Ik begrijp mijzelf niet... Ik heb mijn zoon toch lief... En zijn eer...
(Zij slaat de bruid, die op de grond valt)
In Godsnaam.!
(Zij tracht hen te scheiden)
(tot de Buurvrouw)
Laat maar. Ik ben hier gekomen dat ze mij dood zou maken; dat ik begraven kon worden met de anderen samen.
(tegen de Moeder)
Maar niet met haar handen; met een griep, een zeis, tot het breken zou op mijn gebeente. Laat maar. Maar ze mag weten dat ik maagd ben; gek mag ik zijn, maar ik zal worden begraven voor dat enig man ooit de roos van mijn borsten gezien heeft.
Praat niet zoveel; en wat geef ik daarom?
Omdat ik met de ander, met de ander ben meegegaan.
(met moeite)
Jij, ja jij, had dat ook gedaan. Ik was een vrouwdiebrandde, van binnen en buiten, en je zoon was wat koel water, ik hoopte bij hem op kinderen, land en akkers en vrede. Maar de ander was duistre kracht, woester gaande, pratende tussen zijn tanden, als water tussen het riet. En ik ben gegaan met je zoon of het was langs een koud, klein beekje, maar de ander vroeg mij alles, als vogels in mijn oren, dat ik niet meer kon staan of gaan, en leed als van open worden, wonden van die wanhoopt, vrouw die vergaat van vuur. Maar ik wou dat niet; en vergeet dat niet. In je zoon had ik het gevonden, en ik heb hem niet bedrogen, maar de arm van de ander trok mij als de zee die met branding slaat, als een ezel die geen andere weg weet, en dat zou zo zijn gebleven altijd, en altijd en altijd, ook al was ik een oude vrouw, en al scheurden de zoons van je zoon mij de haren van mijn hoofd.
(Een andere Buurvrouw komt)
| |
| |
Niet bij haar is de schuld. Niet aan mij.
(scherp sarcastisch)
Aan wie dan?
Aan jou, die niet met je man wilt slapen; en de bruidskroon vergooit
om te kruipen in het bed van een andere vrouw.
Spaar mij met spreken. Wreek je en sla mij. Kijk, mijn hals is zo week,
die breek je, zo licht als een dahlia. Maar waarom? Ik ben maagd en
zuiver als water, als een pas geboren kind. En ik kan het je bewijzen.
Steek vuur aan en waag je hand met mij, jij voor je zoon, en ik voor
mij. Jij zult ze het eerst voelen branden.
(Een andere Buurvrouw komt binnen)
Wat maal ik om je maagddom? Wat maal ik om jouw dood of leven?
Wat maal ik om niets en niets. Gezegend de akkers graan, waaronder
mijn zonen slapen; gezegend de regen die slaat, op de doden hun gelaat.
En gezegend zij God, die ons maakt gelijk voor het lot.
(Er komt nog een Buurvrouw op)
Laat mij samen treuren met u...
Treur jij; maar daar, in de deur!
(Het kleine meisje komt weer) (De Bruid gaat in de deur staan. DeMoeder midden op het toneel)
(op en naar links)
Ik heb het wel geweten
Maar wilde niet verstaan,
Hoe wild zijn paardje reed en
Langs berg en bos moest gaan.
Eens hoog te paard gezeten,
En snel als sneeuw vergaan.
Zonnebloem van je moeder,
Wat is er jou gedaan?
Een kruis roze laurier-bloem
Blijft op een diep graf staan.
Je ligt in witte zijde,
Maar wat heb ik daaraan?
't Water stroomt door de weide
En zo moet alles gaan.
Of vier paarden je rijden
Wat heb ik daar nog aan?
Wie er ook bij je graf mag staan,
Wat heb ik daar nog aan?
(in de deur)
Daar komen ze aan...
Altijd het zelfde,
Het zelfde kruis...
Zoete spijkers,
Zoete kruis
Zoete naam van
Jezus huis.
Beschutte het kruis dan dood en leven.
| |
| |
Vrouwen, een mes kan
Klein als een hand zijn,
Eens breekt de dag aan
Dat het gaat steken.
En delven graven.
Klein mag het mes zijn,
Bloed blijft het vragen,
Dood'lijke pijn.
In enkele uren
Is het geschied
Bloed blijft bloed vragen,
Wie weet het niet?
Klein kan het mes zijn
Schier niet te zien zijn,
Snel als vis in water.
Eens breekt de dag aan
Dat men gaat vinden
Twee sterke mannen
Met vale monden.
Schier niet te zien dan
Steekt ijskoud staal
Eensklaps in vlees en
Blijft staan te beven,
Hoort in verbazing.
Doodskreten aan...
(De vrouwen op hun knieën, gaan klagen)
(doek)
[De première van Bodas de Sangre bij de haagse komedie vond plaats 9 Februari j. onder regie van Paul Steenbergen.] |
|