| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Over wis- en natuurkunde
Uit de recente literatuur over wis- en natuurkundige onderwerpen die geacht kan worden binnen den belangstellingskring van de Gidslezers te vallen, vermelden we vooreerst een geschiedenis van de kleurentheorie van den Haagsen oogarts Dr K.T.A. Halbertsma, A History of the Theory of Colour (Swets & Zeitlinger, Amsterdam, 1949, 267 blz. f 18.50). Geschiedenis is hier in dien ruimen zin te verstaan, waarin men het historisch gebeuren zich laat voortzetten tot op den huidigen dag. Het verhaal dat Dr Halbertsma doet begint nl. bij de Grieken en eindigt met een op een zeer omvangrijke literatuurstudie gebaseerd overzicht van de ontwikkeling van de kleurentheorie in de eerste helft van de 20ste eeuw. Hoewel het boek niet gemakkelijk leesbaar is (de auteur heeft een souvereine minachting voor interpunctie en dat verergert de bezwaren van een toch al stroeven stijl) en hoewel het ook vele wensen op het gebied van historische exactheid onbevredigd laat, kan het belangstellenden in het onderwerp zeer zeker worden aangeraden. Een bijzondere aantrekkelijkheid wordt gevormd door een uitvoerige bespreking van de werkzaamheid op het gebied van de kleurenleer van Goethe en Schopenhauer. Het is te betreuren, dat de auteur gemeend heeft, de citaten uit hun beider werken in het Engels te moeten vertalen, waarin hij bovendien niet steeds even goed is geslaagd.
Het standaardwerk van Dr A. Schierbeek over Leeuwenhoek is door de verschijning van het tweede deel (Antoni van Leeuwenhoek. Zijn leven en werk. De Tijdstroom, Lochem. 1951; 248 blz. f 12.-) thans compleet. De auteur behandelt in dit deel Leeuwenhoek's onderzoekingen over gewervelde dieren, zijn ontdekking van de spermatozoïden, zijn leer der generatie, zijn histologisch werk en zijn betekenis voor de geneeskunde en de plantkunde. Het boek wordt besloten met een lijst van zijn brieven en een uitvoerige bibliografie.
Op het gebied van de geschiedenis der physica vermelden we hier een Descriptive Catalogue of the physical instruments of the 18th century in the Rijksmuseum voor de Geschiedenis der Natuurwetenschappen at Leyden (mededeling No. 81 van het Museum) van de hand van den Leidsen physicus Dr C.A. Crommelin. Dit boekje bezit een dubbele waarde: een belangrijke inleiding handelt over het leven en de wetenschapshistorische betekenis van den Nederlandsen natuurkundige 's-Gravesande (1688-1742; hoogleraar te Leiden 1717-1742) en over de instrumentmakersfamilie van Musschenbroek, waarvan een der leden, Petrus (1692-1761), tevens docent in natuurkunde (hoogleraar te Duisburg, Utrecht en Leiden) was; daarop volgt een zeer zorgvuldig bewerkte beredeneerde catalogus van de belangrijke verzameling natuurkundige instrumenten. die in het inte- | |
| |
ressante Leidse Museum (in de totstandkoming waarvan Dr Crommelin een groot aandeel heeft gehad) de herinnering aan hun aller werk levend houdt.
Wetenschapsgeschiedenis is een vak, dat niet alleen in ons land nog voor erkenning strijden moet; haar situatie in de ons omringende landen is niet veel beter; door slechts weinigen beoefend en bedreigd door het ernstige gevaar van onvoldoenden aanvoer van jongere krachten, blijft zij verstoken van de haar toekomende plaats in het wetenschappelijk onderwijs met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen van culturelen aard. Al staan wij dus bij andere Europese landen niet bepaald achter (Amerika is ze alle een stuk vooruit), toch is er wel aanleiding tot enigen beschaamden naijver, wanneer men kennis neemt van de reeks Geschichte der Wissenschaften, die onder leiding van den Bonnsen hoogleraar Erich Rothacker bij de Universitätsverlag Bonn aan het verschijnen is, beknopte deeltjes, door zeer bevoegde auteurs geschreven, in hun kortheid onvermijdelijk wat te veel naar een opsomming zwemend, maar dit gebrek door betrouwbaarheid compenserend; als leidraad bij colleges in de geschiedenis van verschillende wetenschappen zullen ze uitmuntende diensten kunnen bewijzen. De uitgave is volgens een moeilijk houdbare indeling waaraan men in Duitsland, evenals hier te lande, nog altijd waarde hecht (in Frankrijk en Engeland kent men haar helemaal niet) verdeeld in drie series: Geisteswissenschaften, Naturwissenschaften en Medizin. In de eerste zijn verschenen: Wilhelm Muhlmann, Geschichte der Anthropologie (1948; 278 blz.), Gustav Mensching, Geschichte der Religionswissenschaft (1948; 105 blz.); in de tweede: Friedrich Becker, Geschichte der Astronomie (2e Aufl. 1947; 95 blz.), Paul Walden, Geschichte der Chemie (1947; 116 blz.), Max von Laue, Geschichte der Physik (1947; 2e Aufl.; 148 blz.); in de derde: Walter von
Brunn, Geschichte der Chirurgie (1948; 80 blz.).
Publicaties op wiskundig gebied vallen slechts zelden in de termen, hier aangekondigd te worden. Wij menen echter, dat er aanleiding bestaat, de aandacht te vestigen op het werkje Passermeetkunde van den Delftsen hoogleraar Dr S.C. van Veen (Noorduyn, Gorinchem. 1951; 184 blz. f5.50). Het bevat een bloemlezing uit het in 1797 verschenen boek Geometria del Compasso van den Italiaansen wiskundige Lorenzo Mascheroni (1750-1800), waarin deze aantoont, dat men iedere meetkundige constructie die met behulp van passer en lineaal verricht kan worden, ook met den passer alleen kan uitvoeren. De schrijver behandelt de voornaamste van de door Mascheroni aangegeven constructies in gemoderniseerden vorm en breidt bovendien de methode uit tot constructies op een massieven bol. In een aanhangsel geeft hij een elementair bewijs voor de onmogelijkheid, met passer en lineaal een willekeurigen hoek in drie gelijke delen te verdelen en nog andere verwante onmogelijkheidsbewijzen (moge het bijdragen tot de bestrijding van de nog steeds niet uitgeroeide illusie, dat men deze constructies toch nog eens zou kunnen vinden). Het volmaakt helder geschreven werkje vereist als wiskundige voorkennis niet meer dan iedereen die ooit een H.B.S. of Gymnasium doorlopen heeft, altijd nog wel bezit, daarnaast echter belangstelling in de behandelde materie, waaruit dan het benodigde geduld vanzelf voortvloeit.
Geheel op het gebied der actuele wetenschap, waarover de boeken van Dr Halbertsma en Dr van Veen reeds ten dele handelden, ligt de vierde druk van het alom bekende werk Het Heelal. Zijn bouw en zijn vraagstukken van den vermaarden Engelsen geleerde
| |
| |
Sir James Jeans (H.P. Leopold, 's-Gravenhage. 1951. 287 blz. f11.50). Jeans heeft altijd de behoefte gevoeld, een zo ruim mogelijken lezerskring in de ontwikkeling der natuurwetenschap te laten delen en daar hij tevens in hoge mate de gave bezat, dat op bevattelijke en wetenschappelijk verantwoorde wijze te doen, is het succes van zijn werken ten volle verdiend. De Nederlandse bewerking, die bij Dr J.J. Raimond Jr in vertrouwde handen was (hij moge alleen de Engelse benaming Galileo vermijden) zal ook in ons land wederom talrijke in astronomie geïnteresseerde lezers in staat stellen, met den huidigen stand van de ontwikkeling van het vak op de hoogte te komen.
E.J.D.
| |
Ir B. Wigersma, Natuurphilosophie. De geometrische, mechanische en astronomische kategorieën. (Tweede vermeerderde druk. C.A.J. van Dishoeck, Bussum. 1951. 265 blz.).
Dit is een verbeterde herdruk van een werk waarvan de eerste uitgave hier vroeger (Jaargang 108, 1944-'45, II 94) uitvoerig besproken is. Het is geschreven door een philosoof voor philosophen (dit woord beide malen in Hegeliaansen zin te verstaan) en is daardoor moeilijk te lezen door wie slechts de taal des zgn. gezonden geleerden verstands machtig zijn. Dezen zullen het, zo verwacht de schrijver, als duister, verward, dwaas en onwetenschappelijk verwerpen en dat vooral, wanneer zij in hun geleerde onwetendheid ook nog (maar dan op niet-Hegeliaanse wijze) philosopheren. De speculatieve auteur, die zich geen illusies maakt, dat hij de wereld zal kunnen verbeteren of veranderen en die zich dus tevreden stelt met haar te begrijpen, aanvaardt dit verschijnsel met de gemoedsrust van den wijze.
E.J.D.
| |
Leidse voordrachten. (Universitaire Pers Leiden, Leiden 1951).
Het is een gelukkig initiatief van de Universitaire Pers te Leiden geweest, een serie korte publicaties uit te geven, waarin colleges of voordrachten die binnen het kader van de Universitaire Gemeenschap aldaar gehouden worden, bewaard blijven en tevens ter beschikking van buitenstaanders komen. Tot dusver verschenen in deze reeks:
| |
1. C. de Boer, Les deux France, celle du Nord et celle du Midi, à l'époque des Capétiens et des Valois. Dies College 10 Febr. 1951.
De schr. toont hierin, hoe het tegenwoordige Frankrijk ontstaan is uit twee verschillende landen, een Noordelijk en een Zuidelijk, die in tal van opzichten (taal, godsdienst, historie, dichtkunst, zeden) aanzienlijk van elkaar verschilden. Het klare en boeiende betoog zal zeker op algemene belangstelling kunnen rekenen.
| |
2. Annie Romein-Verschoor, Man en Vrouw. Uit de geschiedenis van een menselijke verhouding. Dies-College 10 Febr. 1951.
Een sprankelend betoog, waarin de schrijfster, in stede van zich te binden aan het schema van een chronologische uiteenzetting, waarin een wezenlijke oppervlakkigheid door een schijn van volledigheid slechts onvoldoende gecompenseerd zou kunnen worden, uit de volheid van haar historische kennis enkele karakteristieke gezichtspunten kiest, die de evolutie van de verhouding tussen man en vrouw van een subject-object-relatie tot een betrekking tussen twee gelijkwaardige, elkaar aanvullende anderen illustreren. Het uiterlijk van het verhaal wordt ietwat geschonden door overtollige h's (ethymologie, authoritair, Pohl) en andere spelfouten.
| |
| |
| |
3. K.H. Miskotte, Barth over Sartre. Dies-College 10 Febr. 1951.
De schrijver stelt door behandeling van een concreet voorbeeld (de wijze waarop Barth in zijn Kirchliche Dogmatik III 3 over Sartre's begrip Le Néant spreekt) de principiële vraag naar de verhouding tussen philosophie en theologie, of liever tussen het philosopheren en het theologiseren, aan de orde. Aan het eind rijst de vraag, of deze excurs voor de theologische denkverlegenheid die er aanleiding toe gaf (t.w. de aporie van de feitelijkheid enerzijds en de ondenkbaarheid anderzijds van een ‘zijn’ der zonde) wel veel resultaat heeft opgeleverd; tussen Barth's Das Nichtige en Sartre's Le Néant blijkt namelijk niet meer dan een structuele overeenkomst te bestaan en wie het laatste achter zich heeft gelaten, kan het eerste nog wel voor zich hebben. Toch blijkt de confrontatie niet onnut te zijn geweest; zij heeft in ieder geval reeds dit uitgewerkt, dat zij aan een sprekend voorbeeld heeft laten zien, hoe een ruim opgevatte theologie plaatsruimte over heeft voor een eerlijk doordenken van een philosophisch stelsel dat haar praemissen radicaal ontkent.
Het betoog is uiterst helder en overzichtelijk opgebouwd, stelt echter door woordenkeus en zinsbouw aan den lezer hoge eisen en zal dat uiteraard aan den hoorder in nog veel hogere mate hebben gedaan. Dat men hier en daar afkortingen als theol. en phil. aantreft wijst er mèt menige taalkundige slordigheid op, dat aan de correctie van de proeven onvoldoende zorg is besteed. De wonderlijke hier reeds vaker gesignaleerde verbastering van identiek tot ident is blijkbaar wel opzettelijk begaan; wij willen hier nog eens energ tegen protesteren.
| |
4. K.A.H. Hidding, Hoe zien wij de mens van filosofisch standpunt beschouwd? Studium Generale-Colleges Januari-Februari 1950.
Terwijl de andere publicaties voordrachten van een enkel uur bevatten, hebben wij hier te maken met een cursus van het Studium Generale. Het onderwerp wordt gevormd door een wijsgerige bezinning op den mens. Op de vraag naar zijn wezen wordt als antwoord gegeven, dat hij de eenheid van lichaam en geest is. De nadere overdenking van de verschillende mogelijke wijzen waarop deze eenheid opgevat kan worden, leidt tot de tegenstelling immanent-transcendent of monisme-dualisme, waardoor een indeling in tweeën van de veelheid van mensen- en cultuurtypen verkregen wordt. De schrijver schetst de beide zo ontstane categorieën in grote lijnen, waarbij hij er op wijst, dat uit het feit van hun logische tegenstelling niet mag worden geconcludeerd, dat zij elkaar ook feitelijk volstrekt uitsluiten.
Het onderwerp leent zich ongetwijfeld uitstekend voor behandeling in een Studium Generale en de schrijver heeft er zeker veel belangrijks over gezegd. Wij kunnen echter niet nalaten op te merken, dat het betoog als zodanig toch wel heel veel te wensen overlaat, deels door tekorten in den logischen bouw, deels door gebrekkige taalbeheersing. Hoe doorzichtig is niet het sophisma waardoor op pag. 4 wordt aangetoond, dat het begrip vrijheid zich krachtens zijn wezen onmogelijk laat begrijpen. Hoe onbevredigend, binnen het verloop van twee bladzijden eerst te lezen, dat geest en vrijheid ten nauwste samenhangen, vervolgens, dat zij identiek en ten slotte dat zij verwant zijn (pag. 4-5). Hoe wonderlijk is ook de titel, een kennelijke contaminatie van ‘Hoe zien wij de mens van filosofisch standpunt?’ en ‘De mens van filosofisch standpunt beschouwd’. Hinderlijk zijn verder de talrijke zinnen van het type: Jan en Piet gaan samen op reis, die
| |
| |
goede vrienden zijn. Verscheidene malen kost het heel wat overleg om bij de talloze hiervan's en waardoor's en waarin's en deze's en dit's die de schrijver gebruikt, de antecedentia op te sporen. Om van slap gebouwde of niet lopende zinnen of van merkwaardige mededelingen als deze, dat de mens paradijzen en atoombommen bouwt, nog maar te zwijgen. De hoorders in een Studium Generale hebben toch waarlijk wel recht op en behoefte aan betere voorbeelden van wetenschappelijken betoogtrant.
E.J.D.
| |
M. van Loggem, Inleiding tot het toneel. (Uitgeverij Born N.V., Assen 1951).
In de Pallas-reeks (kleine handige boekjes van ongeveer 160 pagina's), schreef van Loggem zijn ‘Inleiding tot het Toneel’. Over de dramatische kunst is in ons land nu niet bepaald een onafzienbare literatuur verschenen, zodat deze bijdrage tot verheldering van allerlei begrippen omtrent toneel met veel instemming kan worden begroet. In zijn eigenaardige staccato stijl brengt Van Loggem originele aperçu's, die kort, flitsend belicht worden en scherpe beelden geven van belangrijke onderwerpen als de verhouding tussen drama en literatuur, tussen toneel en werkelijkheid, tussen tekst en opvoering. Hij onderscheidt duidelijk actie en handeling en geeft in het kort een denkbeeld van het spel op het toneel, het spel als bevrijding, de opbouw van het spelkarakter, maar ook van de psychologie van de acteur en van de acteur als creatief kunstenaar. Een leerzame beschouwing is gewijd aan de regie: de grondtoon, de keuze der acteurs, aankleding, mise-en-scène, psychologische beïnvloeding.
Lezenswaard is in het bijzonder zijn hoofdstuk over de kunstcritiek, waarin de auteur er nog eens de nadruk op legt, hoe funest of hoe waardevol speciaal de critiek voor het toneel is. Wordt een boek ongunstig besproken, dan kan het wel onder invloed hiervan slecht worden verkocht en jarenlang op zolder bij de uitgever rusten; doch het kan herontdekt en in zijn waarde hersteld worden. Bij een stuk, dat door afbrekende critiek van het repertoire wordt genomen, bestaat er geen mogelijkheid, dat de toneelleider het er op waagt, nog eens zulk een slecht ontvangen stuk te brengen en daarmee is het lot van het stuk bezegeld. Het is een oude waarheid, maar die niet genoeg kan worden geaccentueerd, dat ook voor de criticus (zowel als voor de toneelschrijver) een opleiding dringend noodzakelijk is. De toekomstige recensent zou een theoretische voorbereiding moeten hebben, het is nodig, dat hij veel stukken gezien heeft en dat hij liefde voor het toneel bezit.
Na een historisch overzicht van het Griekse drama, het Middeleeuwse drama, de Commedia dell'arte, en de werken der klassieke auteurs, besluit Van Loggem met een beschouwing van de hedendaagse stromingen in het toneel. Hij ziet de vier hoofdstromingen gekarakteriseerd door het werk van O'Neill, Pirandello, Anouilh en Sartre, verklaart hoe groot de invloed der psychoanalyse is op de kunst, ook van het toneel. Hij gaat na, welke de betekenis is van figuren als Christopher Fry en Eliott, van Thornton Wilder, Tennessee Williams en Arthur Miller.
Het boekje geeft dus op velerlei gebied voorlichting en belangwekkende beschouwing. Men zou deze uitgebreide stof dieper en uitvoeriger behandeld willen zien; over verschillende onderwerpen ware een gehele studie op zichzelf te schrijven en wij zouden het toejuichen als Van Loggem, die toont, bijzonder helder en overzichtelijk over deze materie te schrijven en in het onderwerp zo thuis te zijn, meer boekjes als deze Inleiding het licht deed zien.
E.v.L.
|
|