geen surealist meer zijn. Vailland is, met grote vertraging, de weg ingeslagen van Aragon. Na de oorlog heeft hij er geen geheim meer van gemaakt communist te zijn. In tegenstelling echter tot Aragon heeft hij veel respect weten af te dwingen bij de tegenpartij.
De reden daarvan moet men zoeken bij zijn oprechtheid en zijn intelligentie. De oprechtheid van een Aragon is, voorzover men dat uit wat hij schrijft kan afleiden, zeer discutabel. Wie de kronkelige redeneringen volgt in een boekje als L'Homme communiste bijvoorbeeld zal herhaaldelijk de schouders ophalen, al was het alleen maar over het gebrek aan nuttig effect van een zo opgelegde gelijkhebberij, waarvoor iedere redenering goed is. Het (onmiskenbare) talent van Aragon heeft altijd iets van de vlag die de lading dekken moet.
Bij Vailland is dit alles volmaakt anders. In de eerste plaats demonstreert het communisme zich in zijn werk niet rechtstreeks, maar uitsluitend als een strijdbaarheid en een sociale mentaliteit waarbij men vooral niet moet denken aan nobele juichende arbeidersmassa's. In de tweede plaats is elk propagandistisch element afwezig. Vailland schrijft van een overtuiging uit die gebaseerd is op het menselijk zelfrespect.
Un jeune homme seul is de geschiedenis van een Fransman, Eugène-Marie Favart, geboren omstreeks 1907 (als Vailland) in een klein-burgerlijk, tamelijk welgesteld, intellectueel gezin, waar men een zekere weerzin voelt jegens de arbeiders, omdat dit ‘het land van herkomst’ is waaruit de familie afkomstig is, maar waarvan ze zich heeft ontworteld. Eugène-Marie voelt zich in het gezin niet thuis, hij is eenzaam, eenzaam zoals alle jongens van 16 jaar (de roman begint in 1923), maar eenzaam bovendien ook maatschappelijk. Hij heeft een drang naar gemeenschap met de klasse van de arbeiders, zou men moeten zeggen om in de terminologie te blijven die er voor deze dingen bestaat, maar die wel bijzonder misleidend is. Want Un jeune homme seul is een roman, dat wil zeggen een wereld die alleen aanvaardbaar is naarmate de overtuigingskracht groot genoeg is gebleken om de schijn tot werkelijkheid te maken.
De naar gemeenzaamheid hunkerende jongeman Favart is in het tweede deel van dit boek, dat zich afspeelt tijdens de bezetting in 1943, ingenieur bij de spoorwegen, op een emplacement waar herhaaldelijk sabotagedaden gepleegd worden. Hij is gehuwd met de dochter van een Spaans emigrant. Zijn vrouw is communiste, hijzelf niet. Hij is er niet in geslaagd om het contact te leggen met de klasse, waarnaar zijn gemeenschapshonger uitgaat. Hij neemt aan de sabotage-daden geen deel, wil het ook niet, maar weigert ook alle medewerking wanneer de politie uit Vichy een on-