| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
Zoals gebruikelijk zijn alle toneelgezelschappen het seizoen begonnen met een aantrekkelijke hors d'oeuvre-schotel. De Haagsche Comedie was er al heel vroeg bij, begin Augustus, met een half gedanst, half gezongen Oostenrijks blijspel van Lengsfelder en Tisch, Waarom jok je, Chérie?, met muziekjes van Marker. Jan Retèl bewoont een villa in Fontainebleau, waar 's nachts wordt ingebroken door Elisabeth Andersen, met wie hij zich kort na de inbraak op een tak van de naar binnen kijkende boom zet. Zijn huisknecht, Pim Dikkers, verklaart dat in societykringen alleen het tuinpersoneel en het pluimvee gewoonlijk in bomen zitten, hetgeen echter de onweerstaanbaar-goede luim van alle medewerkenden niet vermag te schaden. Integendeel, de luchtige zomerstemming van het gezelschap deelde zich zo aan het publiek mee, dat men met genoegen luisterde naar acteurs en actrices, die nu eens speels de sprong naar de operette durfden maken, aan welk pretentieloos experiment de zaal zich van harte gewonnen gaf.
Een heerlijk-fris hors d'oeuvre-schaaltje werd bij de Nederlandse Comedie opgediend door het Engeltje van Niets, blijspel van Puget, in de vertaling en regie van Ank van der Moer. Een echt engeltje daalt door de openspringende ramen van de jonge architect, die net zijn liefde heeft verklaard aan het vrouwelijk advocaatje, en brengt hem in de grootste moeilijkheden. Want niet alleen de vleugeltjes en het harpje, (betoverende requisieten van het hemel-figuurtje), ook haar totaal afwijkende begrippen van goed en kwaad werpen de jongeman geheel uit het spoor der geijkte opvattingen. Als een politie-agent het engeltje komt arresteren, omdat zij zich getooid heeft met sieraden, die bij een juwelier haar toeblonken, is zij verrukt van de schoonheid van zijn athletische verschijning en nodigt hem dringend uit, die lelijke kleren toch af te leggen. Het wordt gevaarlijk voor alle partijen, ook voor het engeltje zelf, dat het menselijk bestaan zo intensief beleeft, dat zij de jonge architect begint te beminnen. Gelukkig wordt zij dan door de hemelse muziek teruggeroepen naar haar engelenplicht en komt als weleer in het oude spoor.
| |
| |
Fijn, schalks en bekoorlijk werd dit stuk gespeeld door de allerjongste garde, die bij de Nederlandse Comedie debuteerde: Kitty Janssen als het engeltje, Maxim Hamel als de architect en Ina van Faassen als het advocaatje, allen vol jeugdig elan en vreugde om te mogen spelen.
Aan het derde hors d'oeuvre-schaaltje was een bijsmaak helaas. Comedia gaf met Het Mannetjesdier van Thurber en Nugent, een persiflage van de in Amerika heersende communisme-complexen. Thurber, de onvolprezengeestige tekenaar van de New-Yorker, heeft met de toneelrot Nugent samen de spot gedreven met in Amerika heersende toestanden, waarbij grove zakenlui als curatoren van een universiteit trachten de ‘laatste schans voor vrijheid van denken’ bij de intellectuelen neer te halen. De professor die koppig vasthoudt aan zijn voornemen, de laatste brief van Vanzetti op college voor te lezen, ook al riskeert hij daarmee zijn ontslag, is dan tevens het ‘mannetjesdier’, dat het wint van een rivaal-sportheld in de strijd om de geliefde vrouw. Het zou misschien aardig zijn geweest, als de regie van Remmelts niet was afgegleden naar het karikaturale, waardoor alle accenten te grof werden en de humor van de persiflage teloor ging. Dat Guus Hermus van de sportheld, ondanks de voorgeschreven vulgariteit nog een warm-levende hartelijke kerel wist te maken, viel des te meer te waarderen, terwijl Remmelts als de stuntelige professor goede momenten had.
Hoewel de hors d'oeuvre-bijdrage van het A.T.G. aan de Spaanse keuken was ontleend, kon men in de kunstig-verwerkte gemengde salade geen Spaanse peper vinden. De Landauer met Zes Paarden, door Leo Braat vertaald en door Defresne geregisseerd, schijnt afkomstig van Victor Ruiz Iriarte, een onbekend Spaans auteur.
In elk geval was dit een kolfje naar Defresne's hand. Het Chateau en Espagne wordt ons bij het opgaan van het doek imposant voorgetoverd. In een der grote zalen rijdt daar de landauer met zes paarden: een oude sofa met een bankje ervoor als de bok, waarop de koetsier (van Gasteren) vrolijk met de zweep knalt. Drie oude mensen (Hetty Beck, Paul Huf en Jo Sternheim) rijden elke dag in de koets van hun overleden hertogelijke meester naar al die grote feesten van vroeger. De rust wordt verbroken door het bezoek van drie jonge vrouwen en een jongeman, die een brief van de hertog hebben gekregen met de uitnodiging het kasteel te bezoeken. De jonge mensen bemerken dat de vier oudjes kinds zijn en nu ontstaat er een verwarrende mengeling van droom en realiteit, waar noch de schrijver noch de regisseur blijkbaar raad mee wisten. Het stuk verzandt in nietgeslaagde bedenksels, maar het eerste bedrijf met de prachtige vondst van
| |
| |
de landauer, met de uitnemend gespeelde oude verdroomde mensen, en met een zeer artistiek decor van Wim Vesseur blijft in de herinnering.
De Nederlandse Comedie bracht het blijspel van Heggen en Logan: Mister Roberts, een stuk over de Amerikaanse marine. Het speelt aan boord van een vrachtschip, dat ver van het oorlogstoneel blijft, tot wanhoop van luitenant Roberts, wiens hart naar de grote oorlog hunkert. Deze ladingmeester wordt door Han Bentz van den Berg uitnemend vertolkt. Hij is het centrale punt van de voorstelling, de chef met hart voor zijn volk, met natuurlijk prestige en gevoel voor humor. De bemanning voelt zich één met Mister Roberts in het morrende verzet tegen de commandant (Johan Elsensohn), die ze allen treitert en klein houdt. Als de getergde bemanning eindelijk, op voorspraak van Mister Roberts, mag gaan passagieren, worden er zeer bonte tafrelen vertoond, door de regie van Johan de Meester tot een kostelijk stuk toneel gemaakt. Hans Kaart gaf met de luie luitenant Pulver een allervermakelijkste figuur, een branie en opsnijder, die echter door het voorbeeld van Roberts een kerel wordt, die het tegen de gevreesde commandant durft op te nemen. Ton Lutz maakte van de scheepsarts een van die rustig-plezierige rollen, waarvan hij het geheim bezit. Een stoer mannen-stuk met het tikkeltje sentimentaliteit, dat bij de zeeman hoort, met gezonde humor, die bij het publiek insloeg en met knap geregisseerde groepslevendigheid.
De Haagsche Comedie gaf toneel op het toneel in Verboden voor Onbevoegden, een Frans blijspel van Jean Marsan en Roger Dornes, dat ons achter de coulissen van een Parijse schouwburg voert. Men denkt bij de rol van Laseur, als Hervé Montagne, de charmeur en ijdeltuit, aan het blijspel van Noel Coward Ik lach erom, ofschoon de Engelsman zijn stof boeiender had bewerkt dan de Franse auteurs, al nam de voortreffelijke voorstelling het publiek geheel mee in het leven achter de coulissen. Geen wonder, bij het verrukkelijk-ironische amusement, dat Fie Carelsen als de grote actrice en Laseur met zijn onnavolgbare dwaasheden te zien gaf. Carry Rens en Walter Kous brachten het er als debutanten alleraardigst af, terwijl ook Annie van Duyn, Johan Valk en Theo Frenkel terecht in het grote succes deelden.
Het A.T.G. heeft iets met Molière uitgehaald. Van de klassieke opvatting van Molière was in de vertoning van De Ingebeelde Zieke niet veel terug te vinden, eerst al door de vertaling van Defresne en verder door de regie van van Iersel, die radicaal heeft willen breken met de geijkte Molière-stijl. Waarom de toneelbouw met het vrij overbodige proscenium zo was ontworpen, is niet duidelijk. Van Iersel toonde reeds met Uilenspiegel, dat
| |
| |
hij voorkeur heeft voor verschillende plans, voor groepering der acteurs, die de actie kan verlevendigen, en waarmee hij hier het statische van de deftige Molière-trant doorbreekt. Met een trieste teleurstelling om het vertrappen van stijl en traditie in het hart moet ik echter toegeven, dat, - wanneer men niet teveel aan Molière denkt, - de voorstelling van De Ingebeelde Zieke als komische vertoning geslaagde momenten had, vooral dank zij het kostelijk spel van Saalborn. Molière als klucht, - men moet eraan wennen. Costuums en decor (van Lex Metz) als van een kermisspel, het geheel een dolle vertoning, met vaart gespeeld, de clownsgrapjes inbegrepen.
Daar was dan weer een rol van Saalborn, waaraan geen weerstand valt te bieden, daar was een meer dan voortreffelijke dienstmaagd Toinette van Jenny van Maerlant, een uitstekende valse Béline van Loudi Nyhoff. Prachtige dokters-caricaturen gaven Tiemeyer, Walhain en Groenier. Daar was een compleet duet, gecopieerd naar de komische opera, van Mies Hagens en Modderman. Kortom, we werden de hele avond bezig gehouden en het kermislawijt was niet van de lucht. Het publiek amuseerde zich. Daar is niets tegen, maar waarom moest nu juist Molière de stof voor deze grapjasserij leveren?
In een zeldzaam mooie opvoering bracht de Haagsche Comedie Het Meisje van Buiten van de Amerikaanse toneelschrijver Clifford Odets. Het stuk geeft het leven weer van een jonge vrouw, die haar beste jaren offert aan de man die zij liefheeft, een acteur van formaat, door zijn drankzucht in de goot terecht gekomen. Een jong regisseur, die in zijn talent gelooft, wil hem de kans geven, zich te rehabiliteren. Georgie, die twaalf jaar met deze dronkelap is getrouwd, vecht met al haar krachten tegen de demon van de drank en dank zij haar trouw en toewijding herkrijgt Elgin de oude greep op zijn publiek.
Ondanks het soms wat drakerige van het gegeven boeide het uitmuntend voor toneel geschreven stuk; echter vooral door de prachtige vertoning van Myra Ward, Paul Steenbergen als de labiele acteur en Kees Brusse als de regisseur, die aanvankelijk gelooft dat ‘het meisje van buiten’ de ondergang van Elgin bewerkt. Sterk en overtuigend zijn de scènes, waarin het drama zich ontwikkelt. De sombere vrouw, die haast niet meer durft geloven, dat het leven een betere wending kan nemen, werd beklemmend door Myra Ward gespeeld, en er ging een grote ontroering uit van de scène, waarin de regisseur ontdekt dat zij niet de kwade maar de goede genius van haar man is en hij met eerlijke loyaliteit de liefde voor deze
| |
| |
dappere vrouw meteen onderdrukt. Maar wat het onvergetelijke van deze voorstelling uitmaakt, is het spel van Paul Steenbergen als de acteur, die telkens naar de ondergang wordt getrokken. De onzekerheid van zijn staan en praten, zijn plotselinge omslag van opgewektheid naar diepe neerslachtigheid, het zielige, dat toch wordt doorschoten van flitsen genialiteit, - het was zo waarachtig, zo grandioos van begrip en uitbeelding, dat wij wederom beseften, in Steenbergen een groot acteur te bezitten.
Kees Brusse, die bij de Haagsche Comedie debuteerde, gaf overtuigend de rol van de energieke mannelijke regisseur. Kathenka van der Werff, een der allerjongste leden van het gezelschap speelde allerliefst de ingénue en Bob van Leersum, Luc Lutz en Peter Holland zorgden voor een authentieke ‘toneelachtergrond’ in het stuk.
Comedia heeft Dostojewski ten tonele gevoerd. De roman Het Landgoed Stepantsjikowo is door onze landgenote Marie-Louise Doudart voor de planken bewerkt; zij heeft de rijke stof van het verhaal tot een blijspel in 5 bedrijven bekort en zich daarmee in een wespennest gestoken. Het is altijd hachelijk van een roman een toneelstuk te fabriceren, maar als het een roman van Dostojewski geldt (al is het niet een van zijn belangrijkste) neemt men heel wat verantwoordelijkheid op zich. Dat mevrouw Doudart toch de poging waagde is verklaarbaar, want, ondanks alle critiek die men op deze bewerking kan hebben, is het directe resultaat ervan een avond, waarop verscheiden acteurs de kans kregen een figuur van ongewone kleurigheid en levendigheid te spelen. Wanneer men het als zodanig bekijkt, is de vertoning van Comedia alleszins begrijpelijk. Men dient dan de eisen, aan een goed gecomponeerd toneelstuk te stellen, echter naar de achtergrond te schuiven.
Dostojewski schreef zijn roman tijdens en na zijn ballingschap in Siberië en wilde geen moeilijkheden met de censuur hebben. Zijn critiek op sociale toestanden verborg hij achter een onschuldig verhaal over een aantal nobele, domme en hypocriete figuren, die echter stuk voor stuk tintelen van leven. De centrale figuur is Foma Fomitsj, een uit het niets opgeklommen, opgeblazen heerschap, dat als voorlezer bij een ex-generaal in dienst komt en na diens dood het gehele huis met de weduwe, haar vriendinnen, verwanten en bedienden tyranniseert en die met zijn schijnheilige praatjes nog door de ‘generaalse’ wordt aanbeden. De zoon van de Generaalse, de landgoedeigenaar, is een van die echt Dostojewskiaanse figuren vol noblesse en edelmoedigheid, die door zijn goede hart mede in de ban van Foma komt en zich laat dwingen, deze schavuit ‘Excellentie’ te noemen. Tal van
| |
| |
verwikkelingen bedreigen het geluk van de bescheiden landgoed-eigenaar en zijn uitverkorene, de gouvernante Nastassja, maar tenslotte weet de listige Foma het zo te draaien, dat ieder zijn geluk aan hèm te danken heeft. De entree van Cor Hermus als Foma Fomitsj was indrukwekkend en men zette zich tot genieten van een grote rol. Helaas kwamen er onverklaarbare inzinkingen in zijn spel, waardoor het effect voor een deel verloren ging, al redde hij het slot toch weer met zijn geroutineerde optreden. De landgoedeigenaar van Remmelts zou treffend zijn geweest, als hij zijn rol had gekend. John Gobau gaf een geslaagde uitbeelding van een landgoedbezitter uit de oude tijd, levendig en warm. Guus Hermus bracht van zijn twee rollen een uitstekende vertolking, met een heerlijke ironie, die verfrissend werkte. John Soer had als de vader der gouvernante uitnemende intonaties, terwijl Manon Alving van Nastassja een overtuigend figuurtje maakte. Magda Janssens en Marie Gilhuys-Sasbach als de aanbiddende moeder en de vriendin deden wat zij konden, om het innerlijk verband aan het geheel te geven.
Het Vrije Toneel weet steeds stukken te ontdekken, die het familie-leven op een genoegelijke manier ten tonele brengen, zoals ook nu met In Londen staat een Huis, het Engelse blijspel van Michael Hutton, dat onder regie van Jan Teulings werd gebracht met verve en vrolijkheid. Het huis van de heer Lord dreigt te worden opgeofferd aan de plannen van het Britse Festival, daar de hoofdweg van het terrein dwars door het huis is geprojecteerd. De familie sluit zich aaneen, barricadeert zich, zendt telegrammen aan de buiten wereld en profiteert van de kruidenierswinkel van mevrouw Lord, om zich te ravitailleren en tevens de blikjes groenten en melk als projectielen te gebruiken bij de belegering. De regering haalt bakzeil en het ‘My home is my castle’ krijgt weer eens nieuwe glorie. Van dit luchtig niemendalletje bracht Het Vrije Toneel een amusante voorstelling, niet het minst door de rol van Cor Ruys, die van de heer Lord een ogenschijnlijk sullig mannetje maakte, dat echter als het erop aan komt, haar op de tanden blijkt te hebben. Voortreffelijk was Sophie Stein (als gast) als de pittige moeder, Sara Heyblom als de hysterische tante, Ton' van Duinhoven als de rechtgeaarde revolutionnair en Eric van Ingen als de gentleman-omroeper, die de handen uit de mouwen weet te steken.
Het Rotterdams Toneel heeft met zijn nieuwe samenstelling een avond van indrukwekkend toneelspel te zien gegeven: Shakespeare's Othello, de Moor van Venetië, met imponerende decors van Lucas Wensing en fraaie
| |
| |
costuums van J.E. du Mont, die een passende omlijsting waren voor deze opvoering. Othello is een der Shakespeare-stukken, waarbij de emotionele kracht tot geweldige hoogtepunten stijgt. Frits van Dijk heeft met zijn op vele punten knappe regie vooral dat emotionele van de primitieve mens doen uitkomen en de folteringen der jaloezie tot het uiterste doen beleven, keer op keer, woord voor woord, zodat het voor de toeschouwer soms bijna onverdraaglijk was, het stralende van een rijk leven met langzaam werkend gif te zien vernietigen. Het gaat in dit stuk om de twee centrale figuren, Jago, - de sadist - en Othello, de gemartelde. In zekere zin is Jago de belichaming van het innerlijk proces, als Othello eenmaal door de giftige pijl der jaloezie is getroffen. Men zou het folter-systeem van Jago als een monologue intérieur van Othello kunnen beschouwen, Jago is de projectie van Othello's argwaan. Shakespeare heeft in Jago's inblazingen de eigen twijfel en angst van Othello neergeschreven. Daarom heeft de opvatting van Frits van Dijk's Jago mij niet kunnen voldoen. Enerzijds was hij te duivels, genietend van eigen wreedheid, anderzijds te burgerlijk zijn plannetjes bekokstovend. Maar daarmee heeft hij één ding zonder twijfel bereikt: het volle licht valt in deze regie op Othello's hulpeloosheid, op diens overgeleverd zijn aan de verterendste van alle hartstochten, de jaloezie.
Ko van Dijk heeft van deze aangrijpende figuur een geladen vertolking gegeven, meeslepend van bloedwarme kracht, die vooral trof in de sobere momenten, zoals het ontroerend weerzien van zijn bruid op Cyprus, in de deernis vragende wanhoops-monologen, in het fascinerende slot. Een toneelfiguur, waarover een aparte studie te schrijven zou zijn.
De blonde Venetiaanse Desdemona werd door Andrea Domburg ingetogen en met begrip gespeeld, zij gaf de zuiverheid, het meisjesachtige liefelijk weer. De Doge, noch Brabantio de senator kwamen op het vereiste niveau, maar zeer goed was Eli Blom als de domme Rodrigo, en Aerden als de elegante Cassio. Men zal nog lang over deze Othello-voor-stelling spreken, die - al was zij niet homogeen, - in dit seizoen een hoogtepunt blijft.
Een ander hoogtepunt was de voorstelling van Oidipoes en zijn Moeder door de Haagsche Comedie. Max Croiset schreef en regisseerde het stuk en speelde de hoofdrol, drie prestaties, die gelijkelijk respect en bewondering afdwongen. Eindelijk hebben wij een toneelschrijver van eigen bodem, die op het hoogste niveau een stuk van betekenis schreef, een stuk, gebaseerd op de door Sophocles gedramatiseerde mythe, maar geheel van
| |
| |
onze tijd, de mens schilderend als gevangene van zijn vrije wil. Op dit hoogst belangrijke stuk en de opvoering ervan hoop ik later uitvoeriger terug te komen.
Het A.T.G. bracht op één avond twee Engelse eenacters: Droom der Gevangenen door Christopher Fry, en Met Eervol Ontslag door Terence Rattigan. Fry, van wie wij reeds twee stukken hier te lande zagen vertonen, geeft in zijn Sleep of Prisoners de dromen van vier in een kerk opgegesloten gevangenen, een mengeling van droom en realiteit, waarin Fry zich een meester heeft getoond, doch die in dit stuk niet overtuigend werd. De vier slapers, gespeeld door Snoek, van Iersel, Schmitz en van Dalsum, staan in hun droom op en vereenzelvigen zich met Bijbelse figuren, Kain en Abel, Koning David en Absalom, Abraham en Isaac, terwijl de oude Meadows de rol van God vervult, die toeziet hoe de mensen worstelen met de problemen van strijd, angst, opoffering. Defresne had de moeilijke regie van dit in rijmloze poezie geschreven stuk, dat door Bert Voeten was vertaald.
Met Eervol Ontslag brengt de tragische geschiedenis van een mislukt leraar, die door zijn huwelijk schipbreuk lijdt en door een van zijn scholieren tot een moment van warmte wordt ontdooid, waarin de ijskorst om zijn hart begint te smelten. Het stuk is weinig genuanceerd en in mineur geschreven, behalve het jongensfiguurtje Taplow, de stralend-warme jeugd. Caro van Eyck debuteerde bij het A.T.G. als de leraarsvrouw, waarvan zij een doorwerkte evenwichtige vertolking gaf, waaraan men de ras-actrice herkende. Walhain speelde geestig en gevoelig de rol van de scholier, van lersel maakte van de minnaar een vrij armoedige figuur, maar het genot van de avond was het mooie, rustig-menselijke spel van van Dalsum als de ongelukkige leraar.
Magda Janssens heeft haar vijftigjarige toneeljubileum herdacht met de opvoering van Kinderen zijn Kinderen van Eduardo di Filippo, in regie van de Italiaans-Zwitserse regisseur Ettore Cella. Zij is in dit stuk de volksvrouw die primitief maar met een hart van goud voor haar kinderen opkomt, een rol, waarin zij haar gulle vitaliteit volop toonde. De opbrengst van de huldiging stond zij af aan de Kinderbescherming en mevrouw d'Ailly, beschermvrouw van deze instelling huldigde als eerste de jubilaresse. De lange rij van sprekers bewees, hoe geliefd de Vlaamse actrice bij ons is geworden en welk een grote plaats zij in het Nederlandse toneelleven inneemt. |
|