Kort commentaar
Brand
Op de jongste jaarvergadering van de ‘Vereniging van Letterkundigen’ werd door een aantal leden een voorstel ter tafel gebracht, strekkende tot het opstellen van een motie, waarin deze vereniging haar afkeer van de oorlog zou moeten uitdrukken, en haar verlangen dat door internationaal overleg een algemene en blijvende vrede bewerkstelligd zou worden. In behandeling genomen zou dit voorstel natuurlijk een eindeloze discussie ontketend hebben en omdat vergaderingen nu eenmaal niet eindeloos kunnen duren werd het dan ook zonder veel vijven of zessen van de agenda gevoerd.
Het incidentje zou nauwelijks aanleiding tot commentaar hebben opgeleverd, indien niet twee opmerkingen in onze herinnering waren blijven hangen. Toen ons meegedeeld werd dat een ‘Vereniging van Letterkundigen’ zich alleen met litteraire aangelegenheden dient in te laten, zagen we onwillekeurig de gérant van het I.C.C. verschijnen, die Brand! Brand! riep, maar gelukkig geen beweging in de litteraire massa kon krijgen. En toen de profeet van de bijeenkomst getuigde, dat letterkundigen door hun werk arbeiden voor de vrede, verbeeldden we ons enig hoongelach van wijlen de letterkundigen Erasmus, Tolstoj en Bertha von Suttner te vernemen.
Beide opmerkingen waren natuurlijk even juist als het voorstel dwaas was, maar stel nu eens dat de letterkundigen, dwazen als zij van nature zijn, voorlopig ophielden met schrijven en gezamenlijk, in internationaal verband, met alle fantasie die hun toebedeeld is, gingen nadenken over practische maatregelen die de vrede kunnen bevorderen. Hoe dat niet moet werd reeds eenmaal aangetoond, maar dat kan geen reden zijn om niet nogmaals een poging te wagen en de ‘goedwillende maar falende politici’ die thans in zo belangrijke mate over oorlog of vrede beslissen, te overtroeven in vindingrijkheid en hardnekkigheid. En waarom zou die poging niet kunnen uitgaan van de ‘Nederlandse Vereniging van Letterkundigen’?
J.R.