De Gids. Jaargang 114(1951)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Pierre H. Dubois Nuit de Nerval I ‘Ik zag naar U, ik zag naar U en ging, nog eer 't gordijn mijn droombeeld overloog, nog eer de lampen weer ontstoken werden. Niets vrees ik meer dan die ontluistering. Ik sluit mijn ogen, wankel naar de deur, omarm de nacht, de plotseling besterde, die eindeloos zich uitstrekt voor mijn oog: o onbereikbare geliefde, o trage nacht, die bloeit, maar niet ontbloeit sedert dien nacht, waarin de dorpse schonen U in hun kring als Beatrice zagen van maanglans wit omstraald, een krans Uw haren kronend - Sedert dien nacht heeft elke nacht gefaald... II Bij het naar huis gaan volgt een schim, behoedzaam door donker sluipend, soms naar de gootrand kruipend, waar de maan een dof schijnsel werpt. [pagina 110] [p. 110] Onverhoeds, ogen opengespalkt, krast de Vogel Angst door de straat. Zie toe hoe zijn gillen, door de stilte hollend, de hoek omslaat waar twee groene ogen staren met een plotse kristallen klaarte, geslepen aan 't paars van de maan. III ‘Sombere winternacht, bewolkt, met barse sneeuw bevracht, vijandig 't uitzicht van de huizen - waar zijn de holle stenen treden zwart water vol nevens de grauwe muur - Waar is 't gepunte, roestig hek? Hoor ik de gaslamp suizen - een kerkklok slaat welk uur? O beierende klok van mijn slot in Bohemen! Waar eindigt mijn bestaan, gedroomde Aurelia? Het toornende gespuis komt weerom krijsend nader - de hemel overtrekt in noodlotsvolle kringen van 't donkere geweld van hun verwoestend zingen... Aurelia, Aurelia, de nacht is eindeloos, steeds verder vonkt het goud van uw geweken ster - -’ Vorige Volgende